• No results found

Poëtisch Bericht

In document Vlaanderen. Jaargang 42 · dbnl (pagina 89-126)

Samenstelling: Fernand Florizoone en Chris Torfs

Zowel C.V.K.V.-leden als abonnees kunnen gedichten ter selectie sturen aan Tijdschrift ‘Vlaanderen’, Redactiesecretariaat ‘Ter Hoogserleie’, Hondstraat 6 - 8700 Tielt.

Per selectie worden slechts twee gedichten van dezelfde dichter(es) - in tweevoud getikt - ter beoordeling aanvaard.

Ingestuurde gedichten worden niet teruggezonden en over ingezonden werk wordt niet gecorrespondeerd, noch getelefoneerd.

Aan de auteurs van de gepubliceerde gedichten wordt achteraf een bewijsexemplaar gestuurd.

De kleinste mensen en de grootste praats, monden vol liefde en een hart vol haat, sprake van evennaasten, maar op afstand want wie niet onze kleur heeft is melaats. *

Een nieuw millennium, het oude lied. Alles verandert, maar 't verandert niet. De wereld wordt volslagen onherkenbaar, tenminste als men kijkt, niet als men ziet. *

Wat is het rendement van poëzie, vraag ik bedremmeld als ik overzie

wat er terechtkwam van mijn kinderwereld: de wereld tussen Dordt en Overschie. *

Geboren in een wereld die nog kón, reikhalzend naar onder dezelfde zon ooit, ergens een Utopia - ten slotte verdwaald in een legpuzzel van beton.

Guillaume van der Graft

Neerhof 1

Drie hanen op verkrampte stelten staande en streuvelings met hun zes vleugels slaande kraaien herhaaldelijk met schorre stem de morgen overeind, de doodgewaande.

Neerhof 2

Midwinter is: nabije en véraffe

die mij op afstand dissonant bestraffen.

45

Nature Morte

1.

schepen kanaliseren de zee. vliegtuigen villen de lucht.

autowegen storten hun betonnen grafstenen uit over de ademende weiden.

de snelheid wordt opgezweept om slechts op een dood punt te belanden.

wij verkavelen de ruimte, maar leven op kleine voet.

de enige goede weg naar de toekomst is geslecht. de aarde wordt een gloeiende plaat

waarop wij dodendansen. 6.

koningsarenden vallen uit het zonlicht.

van de zwermen vlinders, die de droom van de beemden opvrolijkten, rest nog één opgeprikt exemplaar.

vliegtuigen spuiten kriskras graffiti.

gassen scheuren het lievevrouwblauw van de ozonlaag, die de aarde met de mantel der liefde omhult.

de lucht is adembenemend.

de populieren fluisteren de gebeden der stervenden. en er is geen wolkje van verwondering aan de hemel. 11.

het laatste paradijs ligt nog binnen handbereik: bij jou voel ik weer ontzag voor de engel, krijg ik een helderziend oog voor harmonie. ik draag dieren en dingen een warm hart toe. de natuur is bij ons ingebed, ingeplant.

onze lippen een goudvis, vreugde een leeuwerik, de bloesemstruiken ons bruidsboeket.

wij vieren de wittebroodsweken van de nieuwe wereld. de ontluisterde aarde wordt weer ons huis.

de kristallen gaan in de bodem schitteren. een briesje geeft inspraak aan kruiden en kruinen. woestijnrozen van versteende wind gaan geuren. de cypressen ruisen een morgen- en avondgebed. door de liefde zijn wij opnieuw geaard.

het leven wordt weer een stralend wonder, uit de dood gewekt tot Nature Vivante.

Mark Meekers

In en om de kunst

Figurentheater taptoe jubileert: 25 jaar in binnen- en buitenland

Het Gentse figurentheater TAPTOE heeft er 25 jaren werking opzitten, voortreffelijk geleid door Freek Neyrinck en Luk De Bruyker. En dat wordt gevierd: een cadeau voor ons publiek, aldus Freek op een drukke persconferentie.

Onze lezers konden al met Taptoe kennis maken aan de hand van mijn bijdrage n.a.v. het 20-jarig jubileum. Taptoe is uitgegroeid tot een theater met terechte naam en faam en wat bijzonder opvalt: met enorme belangstelling vanwege buitenlandse organisatoren. Niet zomaar even de grens over, zoals op de festivals van Dordrecht, Meppel en Utrecht, maar ook in Polen, Frankrijk, Slovenië, Noorwegen (recentelijk vier voorstellingen in Kristiansand), Florida (USA), Turkije, Pakistan, Kreta e.a. En Duitsland krijgt volgend jaar een festivaltournee in Erlangen, Nürnberg, Furth en Schwabach.

En toch (nog) geen ‘sant in eigen land’! Het Oostvlaams provinciebestuur zorgt weliswaar dit seizoen nog voor 65 schoolvoorstellingen (Van Pierke tot Karagöz), maar het gezelschap heeft in zijn eigenste Gent nog altijd geen eigen zaal. Het NTG zorgde wel voor gastvrijheid in de Minnemeers... We staan al een tijdje af van ‘Singeman’, van ‘Thomas zit te dromen in klas’, van ‘Karel ende Elegast’, van ‘De zeer schone miniatuur van juffrouw Symforosa, begijntje’, stuk voor stuk eigenzinnige produkties van indrukwekkend niveau. Er wordt nog altijd geëxperimenteerd, nieuwe mengvormen komen tot stand, kortom: Taptoe is oneindig veel meer dan louter volksvermaak. Wat Taptoe brengt is het tastbare resultaat van frisse artistieke aspiraties. En gedegen vakmanschap, dat spreekt.

Elementen van dit jubileum zijn o.m.: de door Van Melle uitgegeven vierkleurige kalender 1993, een gegeerd relatiegeschenk, met beelden uit Taptoeprodukties onder het motto ‘Het figuurrijke reisverhaal van 25 jaar Teater Taptoe’. Ten behoeve van de internationale contacten wordt van de luxekalender ook een Franse versie bezorgd.

Van 12 tot 28 februari 1993 is er dan de tentoonstelling ‘Teater Taptoe's reis door de figurenwereld’ in de Generale Bank, Kouter, te Gent. Deze expo gaat later op tournee in diverse culturele centra en schouwburgen.

Einde 1993 komt de 275ste (!) voorstelling van ‘Hemel’, gebaseerd op het werk van Magritte, in de Koninklijke Musea van Schone Kunsten. De première ging in januari 1991. Tijdens de a.s. Gentse Feesten volgt dan de 250ste voorstelling van ‘Draken bestaan!’ in de Ridderzaal van het Gravensteen, georganiseerd door de uitgeverij Averbode.

Directeur Neyrinck schrijft intussen aan een standaardwerk over poppen- en figurentheater in de wereld: een lees- en kijkboek in vierkleurendruk (uitg. Casterman) dat trouwens in meerdere talen zal verschijnen. Voor het beeldend aspect zorgt de vermaarde Tsjechische fotograaf Jozef Ptacek. Het boek verschijnt volgend najaar, formaat 26 × 25,5 cm, 192 pp., en vermoedelijke prijs 1.200 frank.

Teater Taptoe: v.l.n.r.: Luk De Bruyker (administratief directeur) en Freek Neyrinck (artistiek directeur).

De allernieuwste produktie ‘De Figuurrijke Reis’ (van en met Luk De Bruyker) is, naar we konden vaststellen, een initiatie in de wereld van poppenspel en

figurentheater: boeiend, origineel, leerzaam en uitermate gegeerd door de aanwezige schooljeugd. Deze produktie ging op 15 november in première op het Images Festival van Arnhem (NL).

Zeggen we nog dat Theater Taptoe dit jaar weer op een indrukwekkend aantal internationale festvials present is. Momenteel wordt nog onderhandeld met zo'n 25 organisatoren in Groot-Brittannië, Japan, Frankrijk, Portugal, Canada, de States, Mexico, Denemarken, Duitsland, Noorwegen, Pakistan, Réunion, Hongarije, Griekenland, Turkije en Spanje.

Dré Vandaele

Rome (en italie) op Vlaamse en Hollandse tekeningen en aquarellen uit de 16de en 17de eeuw

De lokroep van het Zuiden is een bekend gegeven in de cultuurgeschiedenis van de Lage Landen. Reeds in de 15de eeuw was Justus van Gent werkzaam aan het hof te Urbino en Van Eyck, Van der Goes, Memling en Van der Weyden kregen opdrachten vanuit Napels, Firenze en Ferrara. Misschien bezocht Rogier van der Weyden Rome in het Heilig Jaar 1450. Vanaf de 16de eeuw behoorde een verblijf in Rome tot het curriculum van kunstenaars uit het Noorden. Sommigen, zoals Jean Boulogne (Gianbologna) of de Bruggeling Jan van der Straet (Giovanni Stradano), bleven er wonen en werken. Wat het contact met de Italiaanse Renaissance en de herwaardering van de Oudheid betekend heeft voor onze kunstenaars, kan men in deze dagen o.m. nagaan in de tentoonstelling Van Bruegel tot Rubens. De Antwerpse schilderschool

1550-1650. Een aantal namen uit de Antwerpse expositie zijn ook terug te vinden in

een bescheiden maar intrigerende tentoonstelling in 's Hertogenbosch. Daar laat

Roma veduta 103 nooit eerder geëxposeerde tekeningen en aquarellen zien van

Vlaamse en Hollandse meesters uit het Nationaal Prentenkabinet van Italië in de Villa Farnesina te Rome.

De tentoonstelling ligt quasi vervat tussen twee panoramische tekeningen van Rome. De eerste is van de hand van de Antwerpenaar Hendrick van Cleef die ca. 1582 de stad in vogelperspectief weergeeft. De andere is het hieronder afgebeelde, haast fotografische beeld van het centrum van Rome, een van de vroegste tekeningen van de Nederlander Gaspar van Wittel die ca. 1675 in Rome aankwam en er onder de geïtalianiseerde naam Vanvitelli een groot succes kende met zijn stadsgezichten en landschappen. Zijn zoon Luigi werd een gerenommeerd architect.

De eerste generatie Italianisanten bestond grotendeels uit Vlamingen. Uit Antwerpen kwamen naast Van Cleef o.m. nog Denys Calvaert en Paul Bril die beschouwd wordt als de vader van het Italianiserende landschap. Later waren er nog Rubens, Daniël Eremita, Willem van Nieulandt, Cornelis de Wael, Jordaens en Teniers. Uit Brugge de reeds vermelde Stradano, uit Mechelen Lodewijk Toeput die eveneens zijn naam vertaalde in Pozzoserrato (lett.: ‘gesloten put’). Hun tekeningen in de collectie van de Farnesina zijn niet uitsluitend stadsgezichten en landschappen van Rome en Italië. Er zijn ook portretten, schetsen, mythologische en religieuze scènes. Roma veduta is dus nog méér dan de naam laat vermoeden. In de tweede generatie is de aanwezigheid van Nederlanders opmerkelijk. In Rome vormden zij in 1624 een genootschap, de Bentveughels. De gebochelde Pieter van Laer die het volkse leven schetste, gaf zijn bentnaam Bamboccio (‘voddenpop’)

Gaspar van Wittel, Panorama van het centrum van Rome met de S. Andrea della Valle, pen, bruine inkt, in verschillende kleuren gewassen, 207 × 644 mm. (Foto Noordbrabants Museum,

's-Hertogenbosch)

aan een nieuw genre dat bijzonder populair werd, de Bambocciade. Ook hier een aantal Vlamingen die buiten de kring cultuurhistorici weinig of niet bekend zijn:

Michiel Sweerts uit Brussel, Livius Mehus uit Oudenaarde en de Antwerpenaar Jacob Ferdinand Voet.

Hoogtepunt van de expositie is de verzameling van 28 tekeningen van Gaspar van Wittel die Rome en omgeving, Latium en Campanië wel bijzonder wist te evoceren met aandacht voor het detail. Zijn werk ligt aan de basis van de vedute die later o.m. door Piranesi en Canaletto zullen vervolmaakt worden.

De tentoonstelling in het Noordbrabants Museum geeft de kleine helft te zien van de ruim 250 nummers die in de collectie van de Farnesina bewaard worden. Die verzameling gaat terug op de collectie van de Corsini, een vooraanstaande Romeinse familie uit de 18de eeuw. Later aanvullingen (o.m. een schenking door graaf Stroganoff) maakten van dit fonds een bijzonder boeiende verzameling die wel geen nieuw licht werpt op de aanwezigheid van Vlamingen en Nederlanders in Rome en Italië maar minstens indrukken bevestigt. De brochure van de tentoonstelling geeft een goede introductie maar bevat een paar pijnlijke fouten in de reproduktie van de tekeningen. Voor wie het geheel van de collectie wil overzien is er de

wetenschappelijke en verzorgd uitgegeven (Italiaanse) catalogus met reprodukties van zowat alle nummers, een werk van het Nederlands Instituut te Rome.

Wie niet meer in Den Bosch geraakt en in het voorjaar toevallig in Rome is moet in april naar de schitterende Farnesina aan de voet van de Janiculus waar de prenten nog eenmaal te zien zijn vooraleer ze terug in de mappen verdwijnen.

Patrick Lateur

Rome veduta. Rome gezien door Nederlandse meesters uit de 16de en 17de eeuw.

Tekeningen en aquarellen uit de collectie van de Farnesina te Rome. Tot en met 21 februari in het Noordbrabants Museum te 's-Hertogenbosch. Di. tot vr. van 10 u. tot 17 u., za. en zo. van 12 u. tot 17 u. De catalogus, Da Van Heemskerck a Van Wittel.

Disegni fiamminghi e olandesi del XVI-XVII secolo, kost 49,5 gulden en blijft ook

na 21 februari in de museumwinkel te koop.

Paul Bril (1554-1626), Landschap met molen en rechts een natuurlijke boog, pen, bruine inkt, resten van zwart krijt, 227 × 279 mm.

Koetsgedichten door en voor Goethe

Gedichten ontstaan om het even waar en om het even hoe. De antieke dichter Horatius maakte op een ‘raeda’ (een vierwielige Romeinse koets) met een paar vrienden een reis van Rome naar Brindisi. De tocht gaf hem een van zijn pittigste gedichten in (de vijfde satire uit het eerste boek). Hij eindigt met het volgende vers:

Brundisium longae finis chartaeque viaeque est

Brindisi maakte een eind aan de lange reis en aan mijn gedicht

Men kan dat een ‘koetsgedicht’ noemen want het is door de reis ingegeven en tijdens de reis opgetekend. We zijn elders uitvoeriger op dit gedicht ingegaan1

in een herdenkingsartikel ter gelegenheid van het feit dat het in 1992 tweeduizend jaar geleden was dat de dichter in Rome is gestorven (8 v.Chr.). Een paar onder Goethe's mooiste gedichten zijn door een koetsrit ingegeven. Terwijl het vierstrofige

Willkommen und Abschied, dat nog in Straatsburg ontstond (c. 1770), duidelijk op

een rit te paard wijst (Es schlug mein Herz; geschwind zu Pferde!), is het in volle Sturm und Drang-periode geschreven An Schwager Kronos (Aan Ruiter Tijd) wellicht het mooiste gedicht door een koetstocht ingegeven. Naar Goethe's eigen aanduiding, onder de titel, is Spude dich Kronos op 10 oktober 1774 in een ‘post-chaise’

opgetekend, op de weg terug van Karlsruhe, nadat hij Klopstock, de dichter van het epos Der Messias, tot aan die stad had begeleid. De rit leek hem met zijn

hobbeligheden ook zijn levenstocht te symboliseren. Elke strofe brengt ons in een dravend tempo langs het bergachtige landschap dat de dichter met verrukte blik ziet voorbijvlieden. De koetsier wordt vereenzelvigd met Kronos, de griekse god van de tijd, een symbool dat hier met bijbelse of christelijk getinte beelden wordt vermengd. Maar Goethe vindt wel de tijd om bij het voorbijvaren het meisje dat van op een drempel toeziet te groeten en na te kijken.

Profiel en handtekening van Goethe.

Spude dich, Kronos! Fort den rasselnden Trott! Bergab gleitet der Weg; Ekles Schwindeln zögert

Mir vor die Stirne dein Zaudern. Frisch, holpert es gleich, Über Stock und Steine den Trott Rasch ins Leben hinein! Spoed U, Kronos! Vooruit in ratelende draf! Bergaf glijdt de weg;

'k heb een afkeer van het dralen Treuzelen stoot me tegen 't hoofd. Fris en hobbelend gaat de rit over blokken, stenen, zoden Ras het leven in!2

Schubert heeft dit gedicht tot een lied getoonzet. Hij is erin geslaagd de

gemoedsgesteltenis van de reizende dichter en de vele nuances van het gedicht binnen éénzelfde ritme te ‘hercomponeren’. Op een dravende begeleiding in staccato laat hij met dreunende oktaven de koetsvaart horen en weet hij de wisselende episoden te ondervangen en de muziek mee te laten hobbelen over ‘Stock und Steine’ waarbij de bas, vooral in het middendeel, een ritme identiek aan het motto uit Beethovens ‘noodlotssymfonie’ slaat, vier noten in 6/8-metrum. Hij hult het idyllisch tafereeltje op de meisjesblik in een rustiger klankbeeld en weet het ‘im Moore Nebelduft’ met een onverwacht ‘piano’ volgend op een ‘fortissimo’ te onderlijnen. Hij laat ook met een fanfare-motief in het tweede deel de hoorn van de menner dreunen (Töne, Schwager, dein Horn), om dan het lied met de roep van de luid schallende posthoorn te besluiten.

Bij de ingang van het grote Schloss van Heidelberg leest men op een gedenkplaat dat de reeds vergrijsde Goethe er in de jaren 1814-15 zijn gelukkige ontmoetingen had met Marianne von Willemer, de jonge kunstzinnige vrouw van een rijke koopman uit Frankfurt. Hier bloeiden enkele van de mooiste gedichten uit de West-Östliche

Divan, waarvan sommige ook door Marianne werden geconcipieerd en die verzameld

zijn in het Buch Suleika, kernbundel van de Divan.

Marianne, die graag de poëtische lier betokkelde, heeft twee koetsgedichten op haar naam. Het eerste, het op de oostenwind geïnspireerde Was bedeutet die Bewegung werd tijdens een heenvaart naar Heidelberg neergepend.

Was bedeutet die Bewegung? Bringt der Ost mir frohe Kunde? Seiner Schwingen frische Regung kühlt des Herzens tiefe Wunde.

Goethes reiswagen. Tekening van L. Michalek.

Wat bediedt dat wiegewaaien?

Brengt de oostenwind mij blijde nieuws? Het frisse rillen van zijn ademtocht Koelt mijn brandend harteleed.

De verscheidene indrukken tijdens de rit, het opgejaagde stof, de spelende vlinders, het landschap, de glimmende zon, alles betrekt Marianne op de bejaarde dichter die ze straks met haar jonge liefde zal gelukkig maken.

Na de vurige ontmoeting met Hatem, d.i. Goethe, schreef Suleika, d.i. Marianne, tijdens de terugreis uit Heidelberg naar Frankfurt, een tweede koetsgedicht, nu niet meer op de oostelijke wind, de vreugdebrenger, maar op de westenwind, de

tranenbrenger. Zij benijdt die wind omdat hij in de richting van Goethe waait.

Ach! um deine feuchten Schwingen, West, wie sehr ich dich beneide: Denn du kannst ihm Kunde bringen, Was ich in der Trennung leide. Ach! om jouw vochtig dwarrelen Westenwind, wat benijd ik je: Want je kan hem kond maken, Hoe 't afscheid mij doet lijden.

En weer wordt alles, bloemen, ogen, bos en heuvels, in verband met haar liefde opgeroepen en zij vraagt de wind naar de geliefde te ijlen en hem over haar

gehechtheid te spreken. Goethe zal aan de gedichten van zijn geliefde vermoedelijk wel enkele ‘retouches’ aangebracht hebben, want naar ritme en vorm zijn ze

onberispelijk. Trouwens, toen Schubert zijn liederen componeerde werden de teksten nog aan Goethe toegeschreven3

.

De oude Goethe reisde verschillende malen met het oog op een gezondheidskuur naar Bohemen. In 1821 nam hij in Marienbad zijn intrek in een huis bewoond door de familie von Levetzow. De vierenzeventigjarige dichter raakte verliefd op de achttienjarige dochter Ulrike die hij het jaar te voren gekend had in Karlsbad. Hij schreef voor haar poëtische ontboezemingen waarvan het lieve maar onontwikkelde kind niet veel verstond. Na een laatste week bij haar in Karlsbad doorgebracht te hebben moest de grijze dichter met weemoed naar Weimar terugkeren. Hij kon de mooie dagen niet vergeten, de laatste ‘gruwzaam zoete’ kus, het ‘zerschneidend herrliches Geflecht verschlungener Minnen’, het heerlijke ineengestrengeld

minnekozen. In zijn dagboek spreekt hij van een ‘tumultuarischen Abschied’, hij wist dat voor hem de tijd van verzaken gekomen was.

Was soll ich nun vom Wiedersehen hoffen Von dieses Tages noch geschloßner Blüte?.. Wat wil ik nog op weerzien hopen

het innige bloeien van deze dagen...

Niet zo haast was Goethe in de reiskoets gestapt of hij begon, op het hobbelig ritme van de wagen, met potlood een gedicht te schetsen dat later als de Marienbader

Elegie (eigenlijk Karsbader Elegie) zou bekend worden. Zelf heeft hij daarover

inlichtingen bezorgd: ‘'s Morgens om acht uur, bij de eerste halte, schreef ik de eerste strofe. Ik ging verder met dichten in de wagen en bij ieder oponthoud schreef ik nu wat me zopas in het hoofd was gekomen. 's Avonds was het hele gedicht klaar’.

Thuisgekomen in Weimar herschreef Goethe zijn gedicht in latijnse letters op mooi gesatineerd velijn en borg het in een map van rood marokaans leder, met de datum: september 1823. Goethe hechtte belang aan deze met eigen hand geschreven kopie. Spoedig zullen we het handschrift van de tekstverwerkende dichters niet meer kennen en hen grafologisch niet meer kunnen doorvorsen, afgezien van hun meestal onleesbare handtekening.

De zieke Goethe liet zich nog meermaals door een vriend zijn Elegie voorlezen, in de koets van Karlsbad naar Weimar bedacht en met weemoed doorleefd.

Mir ist das All, ich bin mir selbst verloren Der ich noch erst den Göttern Liebling war...

Na Goethe

De dichter Joseph von Eichendorff was een onvermoeide wandelaar. Vele van zijn gedichten zijn ingegeven door of tijdens zwerftochten, vooral in de wouden, ook 's nachts: Allgemeines Wandern, Wandern lieb ich für mein Leben, Nachts (Ich wandre durch die Stille Nacht) enz. En zijn er ook geïnspireerd door een koetstocht, aldus

Der verliebte Reisende: Da fahr' ich still im Wagen, Du bist so weit von mir,

In document Vlaanderen. Jaargang 42 · dbnl (pagina 89-126)