• No results found

Verschoont mij, Vrouwtjes, het te waagen, Dat ik in 't Kaakl'end Heiligdom,

Alvoorens eerst belet te vraagen, Op eens zoo stout maar binnen kom. 10 'K heb lang geloert om regt te weeten

Wat d'eene d'and're wel verteld, En luistrend meenig uur versleeten, Dan alles dient juist niet gemelt.13 Eerst komt men staatig binnen treden 15 En neigt al sleepend op en neer;

'T gelaat vertoond de reine zeeden, Men draait de Waajer keer op keer. Na lang vertoefd en stil gezweegen, Vraagt men: Wie heeft wat nieuws gehoord? 20 Men ziet dan elk op 't hoogst verleegen,

Als of dit voorstel niet bekoord. Dan t'zijn de tongen die nog kleeven, Men wagt den slaaf met Chocolaê, Die ginder al word rond gegeeven, 25 Opdat dan t'spraaklid gladder slaa.

De Vrouw van t' Huijs zal eerst beginnen! Zij schikt haar stoel dus wat voor uit, En spreekt van 't Bont en fijne Linnen, Gekogt in 't Pakhuis voor de Bruid. 30 ‘God beterd!’ zegt zij ‘zoo te trouwen;

Die Vrouw word morgen vijftig jaar, En hij kan nog geen twintig houwen:

5 Letterk. Uitspan. III, 30-34. 13 Dan = maar.

Wat voegd zig niet al bij elkaar!

Nooit zal ik kwaad van iemand spreeken! Daar hoede mij de Hemel voor!

Maar t'oude wijf heeft slegte streeken! 5 Ze' is een bedriegster door en door!’

Ginds hoord men dra een and're snappen. Deez' heeft een groot geheim in 't hoofd. Zij zegt het, maar, mits niet te klappen.8 Dit word op hand en mond beloofd. 10 Men steekt de hoofden digt tezaamen,

Al brandend van nieuwsgierigheid.

‘Mevrouw’, zegt zij, ‘die moet haast kraamen; De luiermand word reeds bereid.’

Een andre, met die zaak verleegen, 15 En oorzaak zijnde van t'verhaal,

Spreekt ras haar eigen vonnis teegen, Zegt: foeij! Vriendin! gij spreekt brutaal! Die stof is daarom niet voldongen;18 Ligt word ze naderhand beslegt.19 20 Men word tot snappen schier gedwongen,

Of men daar liegt of waarheid zegt. Geen' kaaken-werk kan daar verflaauwen: Die niet kan babb'len word gestoord23 En zal inmiddels koekjes kaauwen, 25 Dan gaat tog t' maalend mondwerk voort!

Dus heeft men wel terecht geschreeven: Een Vrouw is met geen baard versierd, Te zwijgen zou haar moeite geeven Terwijl dat zij geschooren wierd. 30 T'gebeurde moet men openbaaren!

'T word alles vuil in t'licht gestelt! Gelukkig! die zijn naam ziet spaaren In 't nieuws-verhaalend babbelveld!

8 mits niet te klappen = mits men het niet over vertelt. 18 voldongen = uitgeput.

19 beslegt = afgedaan, afgehandeld.

Het laatst gebeurde doet mij beeven! 'T geheel salet was als geraakt! Een zwarten Christ is d'eer gegeven!3 Zijn dood was rond bekend gemaakt!

5 Deez maar deedt haar van gramschap springen!5 Men sloeg de handen in elkaar!

Men zal het Negerrot wel dwingen!7 Jaa, 't gansch Heelal scheen in gevaar! LIJS FIJNBUIK, in de schrift ervaren, 10 Was wel het meest hier door gestoord.

Zij zal uit Godes Woord verklaren, Dat Chams geslagt geen eer behoort.12 ‘Moet men 't gekleurde Menschdom achten?’ Vroeg zij, al dribb'lend op haar stoel, 15 ‘Kan 't kleurig vel de deugd betragten?

Het is ontbloot van 't waar gevoel!’ Deez snapster zag ik klaar in d'oogen, Zij rimpelde van ouderdom.

'K had graag al spreekend toegevloogen, 20 Dog 't volgend denkbeeld hield mij stom:

‘Uw witte vagt is zonder vlekken. Het is schijnheilig, 't geen gij denkt. Dus doet g' een Valsche kleur ontdekken, Daar haar Natuur de zuivre schenkt!24 25 Vormt men 't weldenkend hart door vellen?

Schuilt waar geluk dan in de huid? Wat wilt gij, Schijndeugd, ons vertellen, Wiens zwart gemoed uit laster spruit!’ 'K vond goed dit effen aan te halen

3 Een zwarten Christ is d'eer gegeven = de dood van een zwarte christen is officieel bij buren en kennissen aangezegd.

5 maar = tijding, nieuws. 7 het Negerrot = die negertroep.

12 Chams geslagt = de nakomelingen van Cham. Men dacht in die tijd en excuseerde daarmee de slavernij, dat de negers nakomelingen waren van Cham en dus naar Noachs vervloeking gedoemd waren de andere rassen te dienen.

24 Daar haar Natuur de zuivre schenkt = terwijl de natuur hun (de negers) de zuivere (nl. de voor hen zuivere of passende kleur) schenkt.

En wagt de waarheid, tot mijn deel.

'K hoor, dunkt mij, reeds t' eenvoudig smalen:2 Zijn eigen wijf is immers geel!

Maar, Vrouwtjes lief! ik ben te vreden, 5 'T is net een kolfje naar mijn hand.

Haar Eerbaarheid wierd nooit bestreden, Veel min haar kuischheid ooit verpand. Maar laat ons nu al verder hooren, Wat meer word op 't bezoek verhaald. 10 De Klok van negen mogt mij stooren,

Want dan is het vertrek bepaald! 'K geloof, 't zal nu de mannen gelden! Zij spreeken van de buiten buurt;13 En dit gesprek verneemt men zelden, 15 Of daar is vast al rond getuurt.15

‘Wat zijn wij Vrouwen te beklagen!’ Dus sprak de langste van 't salet, Wij moeten alles maar verdragen. Wat Vrouw die ooit den man belet! 20 Wij zijn geduldig in het lijden,

Ja zoo, dat, word een man verklapt, Wij fluks voor deez' zijn misslag strijden, Al wierd hij zelfs door ons betrapt.’ ‘Wie drommel zal dit dog gedoogen!’ 25 Riep driftig een uit gindsche hoek,

‘Wie geeft haar vent dit groot vermoogen!26 Wat Wijf ontdoet zig van den broek! Zal men dat goed hun wil maar laaten,28 En 't spoor niet volgen, waar zij gaan? 30 'T is waarlijk schande zoo te praaten!

Men moet hun gangen gade slaan!

2 eenvoudig smalen = smalen zonder meer, alleen maar smalen.

13 buiten buurt = buitenwijk; misschien een beruchte plaats voor rendez-vous. 15 Men heeft om zich heen gekeken of men niet werd afgeluisterd.

26 dit groot vermoogen = deze grote macht. Het nadert hier tot de betekenis: zoveel vrijheid. 28 dat goed = die kerels (verachtelijk gezegd).