• No results found

Zoo zijn de vredige dagen van het nieuwe bestaan. Elken dag rijdt ze binnen in het rammelende treintje en de stad opent zijn armen en ze stapt haar vasten weg en

In document Carry van Bruggen, Eva · dbnl (pagina 29-33)

vindt er alles op zijn eigen tijd en op zijn eigen plaats terug, en ze groet den goedigen

ouden man in het haringtentje, dat weggewaaide stukje kermis boven op den ronden

rug van de sluis -, en er is het beangstigend kijven van de witgejakte vrouwen, dat

plotseling breekt in een onmetelijken lach.... en in school de kleine Leendert, die

tegen de soezerig of driftig dansende zonnetjes lacht en het zelf niet weet, en Truitje

die bersten zou als ze zwijgen moest... en de deuren gaan dicht en het wordt stil en

de school staat als een blok van stilte, een blok van allemaal aparte vakjes stilte,

midden in het vrije rumoer onder den open hemel.... en je doet je grooten,

ten boezelaar voor en je bent de juffrouw.... je loopt tusschen de banken, bukt je naar

de schriftjes en mondjes lachen hun verwachting, oogjes heffen hun vrees naar je

op.... en warme handjes, warme diertjes, kruipen schuchter je eigen handen binnen....

en nu is het gelukkig met de rekensommetjes weer gedaan voor vandaag.... en nu

klim je op je hoogen stoel en nu ga je vertellen en nu zijn er niets dan oogjes....

oogjes.... oogjes.... oogplasjes in geheven gezichtjes, en er is één paar zieke, zeere

oogjes en dat is Mausje en die zucht al bij voorbaat van verrukking, nog eer je een

woord hebt gezegd.

Zoo vloeien, vervloeien de andere dagen, zoo loopen ze vredig uit naar een nog

vrediger avond -, maar deze dag eindigt in zwoelte en bange spanning.... Andy is uit

school met haar meegeloopen en Andy gaat naast haar en Andy vertelt van haar

leven, haar lotgevallen. Verschrikking stroomt in haar woorden van Andy's lippen,

stroomt haar eigen ooren in, stijgt al hooger, vult haar, vervult haar. Ze kan er niet

op antwoorden, het lijkt haar wel dat Andy zich vergist, dat ze aan alles verkeerde

gedachten hecht, aan alles een verkeerden uitleg geeft. Ze zegt:

‘Alle mannen zijn hetzelfde, en alle mannen zijn.... zóó.’

Ze houdt het vol en haar verhalen bewijzen het: alle mannen zijn hetzelfde en alle

mannen zijn.... zoo. En er was er zelfs één.... je voelt van jezelf hoe je als in

doodsangst, als met handen en voeten de gedachte van je afstompt, die Andy tot je

dwingt te komen.... want die ergste van allen was een dominee!

‘Ja, dien avond aan tafel had ik het al aan voelen komen.... die oogen.... telkens

als zijn vrouw even niet keek.... oogen van mannen, die ik zoo ken....

en 's morgens vroeg al op de trap.... Toen heb ik mijn deur gebarricadeerd. Eerst

mijn tafel ervoor, en daar een stoel boven op, en op een blad een stapel boeken, mijn

karaf en glas.... dus je begrijpt, als dat naar beneden was gekomen.... daar slaapt geen

mensch doorheen.... En wat denk je...? Door het raam! In zijn eigen huis! Een

dominee.... getrouwd.... drie kinderen....’

Er is een oude droom.... er wrong zich een stoet van waanzinnig-wanstaltige dieren

door een enge kronkelgang tusschen poffertjeskramen.... er woeien roode gordijnen....

dofrood, kleur van geronnen bloed.... voorop liep een groote, grauwe olifant.... Ze

zou willen roepen, willen zeggen: - Andy.... weet je zeker dat hij dàt wilde.... dat

wat jij bedoelt.... waar je zoo vaak over spreekt, waar je vandaag al van school af

over spreekt, zoodat ik er heelemaal verward van ben.... kon er geen andere reden

voor zijn, dat hij in je kamer wilde komen? Maar ze kan het niet roepen.... ze weet

het te goed.... er kàn geen andere reden zijn. En ze weet het niet. Er is altijd dezelfde

dooreenligging van gevoelens: een twijfel of alles zoo is als de menschen zeggen....

een dieper liggende zekerheid.... ja, het is zóó.... een allerdiepste betwijfeling en

schaamte over de bovenliggende zekerheid.

‘En ik stond meteen voor mijn bed.... en ik stond zoo goed als naakt.... want het

was midden in den zomer.’

Andy.... Andy.... je draagt toch evengoed je nachtjapon, al is het zomer.... Ze zegt

dit niet. Haar oogen knipperen als tegen te fel, als tegen bijtend licht. De toeters

roepen uit de mist.... ze vleien.... ze gebieden.... de locomotieven deinzen en keeren

in

grepen regelmaat.... ze gillen en sissen.... rood-engroene bloemen bloeien hoog,

paars-en-gele bloemen bloeien laag.... en ginds over het water, uit de verte, daar

komt de boot aan.... links en rechts een snoer van gouden tientjes boven den donkeren

stroom.

‘Ja.... en toen.... maar waar kijk je zoo naar? Je luistert toch wel?’

Andy's gezicht is naar haar toe gekeerd. Ze heeft stralende rosse haren, die glanzen

aan haar slapen als gesponnen uit dunne metalen draadjes, haar voorhoofd is hoog

en blank en glanzend glad -, diep daaronder haar oogen, gloeiend-blauw, als van

juweelen steenen, bloeiend-blauw, als van bloemen. En haar lippen zijn donkerroode

lippen, om zoetjes met den vinger langs te willen strijken, zacht en donkerrood, met

de rechte, scherpe vouwtjes van zachte donkerroode rozen-blaadjes.... en de hoeken

zijn als slangetjes geteekend,.... soms trekken die slangetjes plotseling weg en dat is

alsof ze rilt van iets bitters dat ze binnen in zich proeft.

‘En weet je wat hij durfde zeggen.... weet je wat hij probeerde te doen....?’

Ja.... Andy.... ja, vertel het mij! Vertel mij wat hij durfde zeggen, wat hij probeerde

te doen!.... Voer mij die wereld in, die wereld van het bijtende licht. Neen.... Andy....

neen.... vertel het mij niet. Er was een meisje in het boek, een meisje dat Ethel heette,

een wees, tusschen slechte menschen verdwaald. Er lag een boek op de piano.... een

boek met ‘onzedelijke verhalen’.... en met.... ‘verdorven afbeeldingen’.... ze was

alleen in de kamer.... en niemand had haar kunnen zien.... en nooit zou het uitgekomen

zijn.... Toch deed ze het niet. ‘Ethel verfrommelde vol afgrijzen het afschuwelijke

In document Carry van Bruggen, Eva · dbnl (pagina 29-33)