• No results found

En ze staat tegen hem aan, en ze fluistert:

In document Carry van Bruggen, Eva · dbnl (pagina 120-123)

‘Ebner.... ik ben geen jongensgek.... Of.... ben ik wel een jongensgek....? Wie zou

mij kunnen zeggen, wat ik eigenlijk ben....? Zou jij het mij kunnen zeggen....? Ebner,

wie ben ik....?’

Hoor, dat kleine, gejaagde, dat verstopte.... schichtige, vreesachtige.... dat is zijn

horloge.... maar dat diepere.... zwaar.... zoo zwaar.... een dreuning tegen mijn slaap....

dat is zijn hart.... zijn hart slaat boven den zonk van mijn slaap.... Hoe slaat het....

waarom slaat het zoo? Wat wil je hart dan, Ebner.... wat begeert het.... waarom slaat

het zoo.... waarnaar haakt het.... jaagt het.... waar smacht het zoo naar....? In donker

opgesloten hart.... smachtende hart.... het slaat aan mijn slaap. Kloppende, kloppende

hart.... hart van de heele wereld.... Weet ik het.... kan ik het.... mag ik het....?

‘Laten we gaan. De anderen wachten.’

Ja. Maar houd mij even aan je hand. Tot de grens van de wereld.... houd mij aan

je hand! En laat mij nu maar los.... geef mij maar hieraan over. Want dit zal mij nu

wel verder dragen.... en alles is goed. Het Meigroen wuift.... de Meibloei geurt....

het Meirood gloeit.... de Meidag brandt als een kaars.... waaiende, witte vlam, vlam

van Geluk. O, de dag is vervuld van Geluk.... de dag, de stad, vervuld van Geluk.

Honderden oogen stralen het uit, stralen het in elkander over, honderden monden

ademen

het uit, ademen het elkander toe.... gezichten gloeien het elkander tegemoet. O,

waaiende, witte vlam van Geluk. Bevende borsten, die hun volheid niet dragen, niet

bevatten, zingende, zingende monden....

‘Dat is ons Heilig Ideaal....’

Zoo schijnt een lamp zijn licht uit.... zoo zingen ze uit, wat ze in zich dragen, zingen

het de lucht in vlam naar vlam.... de stad staat in vlam, de hemel is vlam. Elk draagt

het voor zich, allen dragen ze het samen.... het draagt ze allen:

‘Dat is ons Heilig Ideaal....’

Wie deed eenmaal ‘heilig’ in ‘veilig’ weerklinken? Heiligheid.... Veiligheid....

Vondel!

Buiten God is het nergens veilig....

Ja, heilig is veilig. Het Heilig Ideaal staat om je heen als een muur.... het staat boven

je hoofd gespannen als een tent. Het is een huis om je heen gebouwd. Je zult nu nooit

meer in donker en ongewisheid verdolen -, er is je over alles een Licht opgegaan. Er

is: de Partij. Er zijn: de Leiders. Zooals Hugo Mols zegt: ‘Tak...,’ zoo zei je vroeger:

‘Vader.’ Twee keer heeft hij in een ademloozen luisterkring gezeten en hem hooren

spreken, den Leider, den Vader. Hij weet het, hij weet alles van toen, van nu, van

dan. Alles is nu heel klaar, heel licht, heel eenvoudig geworden, er is geen chaos

meer. Zoo zat ik eens als kind voor de dooreengeworpen stukken van een groote

legkaart.... het was een heele doos vol. Vader had hem van een veiling thuis

gebracht.... je had hem nog nooit in elkaar gezien.... je nam een stuk in je hand, je

lei het weer neer

je dacht: in die alle tezamen zit het eene Beeld verborgen.... maar hoe moet ik doen,

om het op te roepen, dat het leven gaat.... wat het eerste aanpakken.... waarmee

beginnen.... en je werd benauwd. En zóó was het later.... er was altijd het lokkende,

verborgene eene Beeld.... en die beangstigende dooreengeworpenheid der

afzonderlijke stukken.... en nu leeft het Beeld.... het Beeld van de Wereld.... geen

angst meer, geen benauwdheid meer, geen onzekerheid meer -, de grootste van allen

heeft de eeuwige waarheid blootgelegd en de Leiders, de Vaders, dragen die over

aan ons. Er zijn geen raadselen, geen twijfel, geen vertwijfeling langer.

Hugo Mols begeert nu verder niets. Dit is zijn eerste en zijn laatste begeerte, sinds

hij uit het weeshuis kwam, dit is zijn eerste en zijn laatste geluk. Hij zegt -, je hebt

maar enkel en altijd en in alles getrouw te zijn en je leven ligt voor je uit. Je geeft je

maar over, je volgt maar waar de Vaders wijzen. Je moogt hopen, dat je eenmaal

ook zelf iets moogt doen - je moogt je dat pogen waardig te maken, dat je iets zal

worden opgedragen, maar als het anderen toevalt, dan moet je toch tevreden zijn,

toch trouw en eerlijk dienen blijven. Eéns voor je heele leven moet je je dat

voornemen - Hugo heeft het zich voorgenomen....

Heiligheid. Veiligheid. Er was, voor jaren en jaren, een booze droom, van den

man met de gespleten vingers. En Moeder zei, den anderen morgen: ‘Waarom zeg

je dan ook altijd zoo schielijk en zoo oneerbiedig je nachtgebed? Daar komen de

booze droomen van.’ Maar het nachtgebed was lang en het ‘Sjemang’ moest je drie

keer herhalen, en je had

soms zoo'n slaap. Maar den dag na den droom heeft ze het heel nadrukkelijk gezegd,

heeft ze ze allemaal, de Beschermers, tegen den man met de gespleten vingers, tot

zich geroepen en om zich gesteld: Michael vóór mij, Gabriel achter mij, Uriel ter

linkerzijde, Gamliel ter rechterzijde.... en boven mijn hoofd de Alomtegenwoordigheid

Gods. En wat ze zooveel avonden van zooveel jaren had gezegd.... maar geleefd had

het niet eerder.... en ineens was er de Huiver, de Vurige Wagen....

In document Carry van Bruggen, Eva · dbnl (pagina 120-123)