Hier keert het zich, hier begint de weg, die tot het andere leidt. De regen striemde,
de takken knapten in den storm, de oude Vermei las voor in de geschiedenis-les. Hij
las over Hieronymus van Praag, over diens ‘schoonen en onbevreesden dood.’
‘Toen de beul het vuur van den brandstapel achter hem wilde aansteken, opdat hij
het niet zien zou, zeide Hieronymus: ‘Steek het maar aan, zoodat ik het zien kan,
want als ik er bang voor was geweest, dan lag ik hier nu niet.’
De regen striemde, de takken knapten.... zóó rukt
de vlieger aan de draad. Langgerekt en smartelijk kermen binnen in je.... ik wilde
dit kunnen, maar ik kan dit niet. Dat is dan het Leven, rammelend aan zijn keten,
zware, duizendvoud geschakelde keten. Neen, neen, we hebben het leven niet altijd
lief. Er is altijd een straling van de Vurige Wagen. Later verscheen de
Meest-Verhevene, Socrates. Hem te volgen. ‘Ze volgden de wolkzuil daags, de
vuurzuil in den nacht.’
‘En waarom vind je hem verhevener dan dien anderen, dien van het Evangelie....?’
‘O Jaap.... omdat hij het zoo.... nuchter en zoo stil heeft volbracht. Dit slot van
zijn Apologie. ‘Maar thans is het tijd dat wij van hier gaan, ik om te sterven, gij om
verder te leven. Wie van ons beiden den besten weg gaat is een verborgenheid voor
elkeen tenzij dan voor God.’ Zonder de exaltatie.... zoo nuchter en zoo stil.... dat het
je plat slaat, plattegen de aarde slaat. Hij ging.... zijns weegs! Meer niet.
Morgen zal ik naar Agaath gaan. Ik zal haar vertellen, wat er gebeurd is met
mijnheer Brom. Eén jaar voor zijn zilveren bruiloft werd hij verliefd op die jonge
werkster, Joop.... die zulke rosse haren had, en zulke zware haren had, dat ze zich
loswrongen onder het schrobben en ze haar haarspelden verloor, die hij opraapte en
bij zich stak.... en zijn dochter vluchtte het huis uit.... en zijn zoons verachtten hem
en van zijn vrouw verlangde hij, dat ze hem vrijlaten en vasthouden zou.... en we
spraken over zijn Schuld. Ik stond naast het raam, dat met regenweefsel was
bespannen....er waren ook witte dalia's.... er was ook een omnevelde toren.... en ik
voelde de pijl.... die kwam op mij af, ik wist niet van waar, en kliefde mij doormidden,
in tweeën, één, die
kennend belijdt -, één, die belijdend ontkent. We zijn: ineengehechte-twee, we zijn:
tegen-zichzelf gekeerde één.
Agaath.... je hebt een balkon, een balkon als dit, waar ik nu sta en de huivende
populieren zie. Ga naar buiten, in een nacht als deze. Dan zal je den slingerslag
voelen. Dan zal je met alles één zijn, in den slingerslag gevangen. En neemt je de
slinger mee naar links, dan veracht je het leven en je rukt aan je keten, en je zoudt
den Meest-Verhevene willen volgen.... en alles is vervuld met de straling van de
Vurige Wagen. En neemt je de slinger naar rechts, dan haat je den dood en klemt je
aan het leven, zooals beesten zich aan het leven klemmen, blind. Met de beesten....
en de sterren.... ben je in den slingerslag gevangen.... en buiten den slingerslag is er
niets. Niets. Het zal je zwaar vallen, dit te grijpen, te begrijpen.... het zullen woorden
blijven.... tot ééns.... één keer.... het Woord wordt Geest.... en je weet het.... voor
eeuwig, neen, voor even.... Woord wordt woord opnieuw, zinledigheid. Maar je hèbt
het beseft. En dan moet je vluchten, de eendenkooi in. Naar de tafels en de stoelen,
naar de nieuwe jas van je man, naar den melkboer, die de room verdunt, naar den
scheurkalender met de verjaardagen. Je hoeft niet bang te zijn: het volgt je niet, je
moet het zoeken, najagen, achterhalen, het Weten. Vergetelheid schuilt in het geringste
en dit vergeten is: Erbarmen, waarom het dan ook zoo.... erbarmelijk is....
Morgen wil ik gaan, naar Agaath. Morgen? Maar morgen is vandaag, de dageraad
aarzelt niet langer.... ik wil naar binnen gaan. Zachtjes.... zachtjes.... hier is het nog
donker.... het witte kooitje licht. De stoelen.... de tafel.... mijn groote bed.... maar dit
is geen vlucht! Neen, dit is geen vlucht, maar ik ben koud, en ik ben onzegbaar moe,
en ik wil gaan slapen. Maar dit is geen vlucht. Ik wil mij in den slingerslag weten,
blijven weten.... willoos, doelloos, bestemmingloos in den ondoorgrondelijken
slingerslag.... ik geloof niet dat hooger een mensch kan komen, of vrijer kan worden.
Is dit dan, dit.... is dit die Waarheid, waarvan geschreven staat, dat ze ons vrij-maken
zal? Alles prijsgeven, van elk ding afstand te doen. Maar ik wil slapen nu.... ik ben
koud en moe.... onzegbaar moe.... Diep in mijn dekens begraaf ik mij.... En was er
niet een boek.... een tooneelstuk.... neen, een spelletje is het: Qui perd gagne.... Qui
perd gagne.... qui perd gagne....
In document
Carry van Bruggen, Eva · dbnl
(pagina 160-163)