• No results found

Het kwam naar mij toe

In document Carry van Bruggen, Eva · dbnl (pagina 146-149)

Maar toen was er een vleug van rozen.... en rozen maken je tot een harmonica....

wijd-open word je getrokken en er stijgen geruischen op.... geruischen die gedachten,

die geuren zijn.... en alles was in mij, en alles was één. Ben alleen.... zat naast mij.

Eigenlijk moest jij nu ook, met dit alles, in mij zijn, deel van mij zijn.... Zoo moet

het, zoo wil ik het. En ik greep zijn hand, en ik lei mijn hoofd tegen zijn schouder

aan.... en hij speelde met mijn oor. Hij zei.... kindje, kleintje.... En toen zei ik.... ja,

ik zei het, het groote, zoete woord. Ik zei ‘mijn lieveling.’ Omdat ik wilde dat hij

mijn lieveling wezen zou. Maar het bleef mij plagen -, zelfs de nacht vergaf het mij

niet. Ik werd er wakker mee. O, je moogt niet noodeloos, niet ijdellijk.... Mijn Naam....

Hetzelfde.

En den volgenden avond kwam ‘dokter Jaap.’ Hij zei: ‘Het is weer mis, met Ben....

de oude historie: malaria. En nu zet ik het door, meteen, nu laat ik er een rustkuur

op volgen.’ Ernestien gaf pakjes mee.

‘Als je vanmiddag naar Ben gaat, geef hem dan.... hier.... dit deeltje Hauptmann....

en kijk, hij houdt zooveel van zoute bolletjes.... dan krijgt hij misschien ook wat

meer dorst voor zijn melk.’ Zelf kocht je perziken.... en je ging geen taartjes eten.

Je ging nooit meer taartjes eten.... je bracht geen bloemen meer mee thuis voor je

kamertje. Dat was wel heerlijk, het stond als een vastheid in je leven. Want er was

geen dag meer, geen uur meer -, of je dacht: aan alles kleeft het averechtsch begrip,

en alles zeggen we verkeerd en zien we verkeerd.... alles wat we meenen te weten

van invloeden en eigenschappen.... en wat we moeten kennen.... en hoe we moeten

leeren.... en wat we behooren te doen....

En je kon naar niets meer luisteren, zonder je af te vragen: Maar is het wel zoo, maar

is het wel zoo, als u het zegt? En als het niet zoo is, hoe is het dan wel? Je kon geen

blad meer lezen, of je lei het boek neer, omdat je van benauwdheid je adem niet meer

vond. Eens was er een glazen klok, de leeraar pompte er de lucht uit, alle lucht....

het blaasje richtte zich op, het zette uit, het zwol.... en sloeg uiteen....

Dat was: het luchtledig, of: de luchtledigheid. Zoo kom je midden in de

luchtledigheid te staan, met je hoofd in het luchtledig -, door van alles te denken:

zóó als we het zeggen, zóó als we het zien, zóó als we het elkander inprenten, zóó

als we het elkaar napraten.... zóó is het in-der-eeuwigheid niet, maar hoe is het wel....?

En je dacht: dit wordt te veel, en ik kan niet meer terug -, het maakt mij rampzalig,

maar ik kan het niet laten.... ik verbrand mijn schepen, ik verwoest mijn wereld, ik

verteer mij zelf.... o, was het dat maar; neen: Brandend Braambosch. Maar er is dit:

ik koop perziken voor Ben, bloemen voor Ben, hopjes voor Ben.... alle dagen opnieuw.

Alle dagen opnieuw ben ik gelukkig, omdat ik geen taartjes krijg. Nu weet ik altijd,

waarheen ik weerkeeren zal, als dat andere mij te zwaar valt, waarin ik vlucht, als

mij het luchtledig verstikt. Alles zal mij ontvallen.... ik stond als kind en pelde een

ui, en ik dacht: dit zijn de ‘rokken’ en waar is nu de ui, hij-zelf? Dubbel, driedubbel,

tiendubbel hebben ze mij bekleed, en waar ben ‘ik’, wie ben ‘ik’? Maar dit zal

overeind staan, in het luchtledig, in het naakte licht, dat door den schedel heen in de

hersens dringt en van alle dingen het zin-ledige, lucht-ledige....

Liefde.... vriendschap.... hartslag van menschen

dicht aan je eigen hart.... het onaantastbare, onverteerbare, onwrikbaar buiten twijfel

en vertwijfeling.... de vertwijfeling van den twijfel.

‘Nu wacht u toch zeker niet te lang meer met trouwen, nu mijnheer zoo goed

vooruitgaat?’

Er stonden bloemen op tafel, bloemen in de ramen, bloemen'op den grond, voor

het bed.... van Ernestien, van Ebner.... van Jaap. Nu zijn we er.... en een zoo

voorspoedige en voordeelige benoeming! En juffrouw Rika.... ze was zoo arm en ze

werd al oud.... haar meubels vervielen. Ze heeft eerst bij haar broer de zeven, daarna

bij haar zuster de vijf woelige kinders groot gebracht en toen lieten ze het haar voelen,

overbodig was ze, en trok naar de stad en....

‘Dan raak ik mijnheer óók weer kwijt.’

‘Maar komt u bij ons, als we trouwen gaan, komt u bij ons, voor ons zorgen.’

O Ben, je bent lief....

‘U meent het niet, ik ben zeven-en-vijftig jaar.’

Maar ze beefde, in haar oogen glansden tranen, om de uitkomst. Ze heeft ronde

kinderoogen.

‘Ja, u moet bij ons komen.’

‘Dan moet u ook maar niet te lang met trouwen wachten.’

Ben stak zijn hand uit, hij trok haar voor zijn bed.

Zijn oogen lagen donker en diep in zijn vermagerd gezicht.

‘Ben.... jongen.’

Mag ik het nu zeggen.... mag ik nu lieveling zeggen? Je moogt het niet zeggen:

het is te zoet en te groot.... je zoudt sidderen moeten, je siddert niet.... je deed dat

wel in sommige nachten, als je het fluisterde naar een man, dien je niet kent. Het

woord

vloog uit.... zóó vloog uit Noachs ark de duif de wateren over.... en vond geen rust

voor zijn voet.... en keerde niet weer....

In document Carry van Bruggen, Eva · dbnl (pagina 146-149)