• No results found

In de voorgaande paragrafen zijn voor zover mogelijk vier indicatoren geanalyseerd. Hoewel het aantal beklaagden in de loop van de eeuw toenam, kan louter aan de hand van de rolboeken niet geconcludeerd worden dat er een criminaliteitstoename was. In de noordelijke provincies nam de overheidsrepressie namelijk ook toe. Omdat criminaliteit vaak door armoede gedreven werd, lijkt het overdreven om te stellen dat dergelijk gedrag een belangrijk element van een afwijkende levensstijl vormde. Zo’n 6 procent van de kinderen was buitenechtelijk, wat meevalt als men dit naast ander Nederlands onderzoek legt. Ook werd bijna de helft van de buitenechtelijke kinderen vroeg of laat erkend. Wel bleek dat er in typische heidedorpen zoals Harkema-Opeinde procentueel meer onwettige kinderen ter wereld kwamen en dat de meeste moeders tot de arbeidersklasse behoorden. Ook lag het aandeel moeders dat meerdere buitenechtelijke kinderen kreeg (38 procent) hoger dan elders (15-20 procent). Ongeveer 10 procent van de zuigelingen stierf voor de eerste verjaardag en zo’n 15 procent van de kinderen overleed voor de leeftijd van 5. In beide gevallen behoorde ongeveer 65 procent van de kinderen tot de arbeidersklasse. De zuigelingensterfte in de zeven dorpen week niet erg af van de gemeenten waarin ze lagen en was voor het grootste deel van de eeuw zelfs iets lager dan in Friesland als geheel. Het aandeel analfabeten was in de dorpen wel ruimschoots hoger dan de Friese en Groningse gemiddelden. Ook was het aandeel analfabeten in boerendorpen lager dan in meer typische heidedorpen. De meeste analfabete huwelijkskandidaten behoorden tot de arbeidersklasse.

Er zijn flinke databestanden aangemaakt met de namen van personen uit de zeven dorpen die aan elk van deze indicatoren voldeden. Daarmee is één grote lijst samengesteld van 3.436 namen. Vanuit paragraaf 1.1 zijn er 1.209 beklaagden in opgenomen. Omdat de rolboeken vaak geen informatie verschaften over beroepen, zijn alle personen meegenomen. Vanuit paragraaf 1.2 zijn 717 namen toegevoegd, bestaande uit de moeders van buitenechtelijke kinderen en de vaders die ze later wettigden. Uit de analyse van de sterftecijfers kwamen 1.074 namen van ouders die een zuigeling verloren en 706 namen bij kindersterfte. Voor beide geldt dat enkel de ouders mee zijn genomen die tot de arbeidersklasse behoorden, als dienstpersoneel werkten of werkloos waren. Van de 903 analfabeten uit paragraaf 1.4 zijn 716 personen meegenomen, dit waren analfabeten die tot de arbeidersklasse behoorden en waarvan de partner en ouders ook deel uitmaakten van deze groep. Vervolgens zijn dubbele namen uit de lijst gefilterd. In de meeste gevallen konden aan de hand van de opgegeven leeftijd, het patroniem en vernoeming personen geïdentificeerd en samengevoegd worden. Zo is aangegeven dat een

vrouw bijvoorbeeld én moeder van een buitenechtelijk kind was én ooit van crimineel gedrag verdacht werd. In totaal bleef er een lijst over met 3.436 namen. Elk van deze personen voldoet minimaal aan één van de voorgaande kenmerken. Er bleven 142 namen over die niet thuis konden worden gebracht, slechts een kleine 4 procent van het totaal. In de rolboeken werden niet altijd patroniemen en (juiste) leeftijden genoteerd, waardoor het voor sommige (veelvoorkomende) namen niet mogelijk was deze te identificeren. Dit maakt dat 3.284 namen in de lijst overbleven waarvan de identiteit duidelijk is.

Wanneer men slechts de groep personen die aan vijf, vier en drie indicatoren voldeden rekent tot een ‘harde kern’ waarin een ‘armoedecultuur’ voorkwam, zou dat slechts om 148 personen gaan (figuur 21).285 Bij slechts vier personen waren alle vijf indicatoren aanwezig: Lena Ales van der Veen (1834-1910), Aaltje Karstes Helmhout (1838-1922), Jelle Andries Bekkema (1850-1927) en Witte Baukes Oldenburger (1855-1912). Zij zijn dus alle vier minstens eenmaal opgepakt, verloren een zuigeling en een kind, kregen een buitenechtelijk kind en waren analfabeet. Aaltje Helmhout ‘spande de kroon’: zij werd tweemaal opgepakt (wegens diefstal en vernieling) en zij kreeg vijf buitenechtelijke kinderen voor ze in 1876 met Sije Wiebrens Feenstra trouwde, waarvan twee vóór hun eerste verjaardag stierven. Voorts waren er 32 personen waarbij 4 indicatoren aanwezig waren en 112 personen waarbij 3 indicatoren aanwezig waren. Ten slotte blijven 617 personen over die aan twee indicatoren voldeden en de overige 2.671 personen voldeden slechts aan één indicator.

De ‘kerngroep’ van 148 personen is nog op twee punten nader onder de loep genomen. Het eerste is de leeftijd die men behaalde. In The children of Sánchez schreef Lewis dat een bevolking in een ‘armoedecultuur’ een korte levensverwachting kent.286 Er is al het een en ander gezegd over kindersterfte. Maar het loont ook om de personen te onderzoeken die de volwassen leeftijd bereikten. Met behulp van gegevens uit de burgerlijke stand, familieadvertenties en grafstenen is uitgezocht wanneer de 148 personen zijn overleden en hoe oud zij op dat moment waren (zie bijlage).287 Gemiddeld werden de personen in de ‘kerngroep’ zo’n 67,8 jaar oud. Wanneer de eerste levensjaren overleefd waren, blijken dus ook de personen uit deze groep nog een behoorlijke leeftijd te behalen. Er waren slechts 20 personen die niet ouder werden dan 50 jaar. De persoon die het oudste werd en tevens het kortst geleden stierf was Rientje Foppes Ophuis (1876-1979), die maar liefst 102 jaar oud werd.

286 Lewis, The children of Sánchez, xxvi.

287 Gegevens uit de burgerlijke stand werden gevonden op www.wiewaswie.nl, grafstenen op www.graftombe.nl en familieadvertenties op www.delpher.nl. Slechts van één persoon is het niet gelukt de exacte overlijdensdatum te achterhalen: Martje Klazes Loonstra (1825->1890). Haar minimaal bereikte leeftijd is aangehouden voor de berekening.

Aangetroffen indicatoren Aantal personen

Beklaagde, ouder van een gestorven zuigeling, ouder van een gestorven kind, ouder van een buitenechtelijk kind en analfabeet.

4 Ouder van een gestorven zuigeling, ouder van een gestorven kind, ouder van een buitenechtelijk kind en analfabeet.

4 Beklaagde, ouder van een gestorven zuigeling, ouder van een gestorven kind en analfabeet.

5 Beklaagde, ouder van een gestorven zuigeling, ouder van een gestorven kind en ouder van een buitenechtelijk kind.

7 Beklaagde, ouder van een gestorven kind, ouder van een buitenechtelijk kind en analfabeet.

7 Beklaagde, ouder van een gestorven zuigeling, ouder van een buitenechtelijk kind en analfabeet.

9 Beklaagde, ouder van een gestorven zuigeling, ouder van een buitenechtelijk kind. 4 Beklaagde, ouder van een gestorven kind en ouder van een buitenechtelijk kind. 4

Beklaagde, ouder van een gestorven kind en analfabeet. 8

Beklaagde, ouder van een gestorven zuigeling en ouder van een gestorven kind. 8 Ouder van een gestorven zuigeling, ouder van een gestorven kind en analfabeet. 10 Ouder van een gestorven kind, ouder van een buitenechtelijk kind en analfabeet. 10 Beklaagde, ouder van een gestorven zuigeling en analfabeet. 12 Ouder van een gestorven zuigeling, ouder van een gestorven kind en ouder van een buitenechtelijk kind.

15 Beklaagde, ouder van een buitenechtelijk kind en analfabeet. 20 Ouder van een gestorven zuigeling, ouder van een buitenechtelijk kind en analfabeet. 21

Figuur 21. De combinaties van indicatoren bij de 148 personen in de ‘kerngroep.’ Blauw: 5 indicatoren aanwezig. Geel: 4 indicatoren aanwezig. Groen: 3 indicatoren aanwezig.

Daarnaast kan een indruk gegeven worden van de welstand binnen de ‘kerngroep,’ indien men was getrouwd. Als een stel wilde huwen, moesten er bewijsstukken ingeleverd worden bij de ambtenaar van de burgerlijke stand.288 Dat waren bijvoorbeeld uittreksels van geboorteaktes. Wie daarvoor geen geld had, kon ze gratis ontvangen als men een certificaat van onvermogen inleverde. Twee getuigen verklaarden dat het bruidspaar van de betalingsplicht diende worden te ontheven. Deze door de gemeente afgegeven certificaten zijn in de huwelijksbijlagen bewaard.289 Van de 148 personen in de ‘kerngroep’ zijn er vroeg of laat 146 getrouwd. Hiervan huwde 92 procent (134 personen) onvermogend, 8 procent (12 personen) kon wel een trouwerij bekostigen. Wel waren er 4 personen die onvermogend huwden, maar op een eerder of later moment wel het huwelijk konden betalen.

288 Nieuwland, 35-36.

289 Voor Friesland zijn deze in juni 2018 al grotendeels op www.allefriezen.nl te raadplegen. De overige huwelijksbijlagen, ook die uit Grootegast, zijn handmatig opgezocht in de microfiches die digitaal beschikbaar zijn op www.familysearch.org.

12. Arbeider Albert Jans Scholte (1832-1930) voor zijn spitkeet. Scholte huwde in 1863 ‘Poai,’ oftewel Froukje Hendriks Pietens (1834-1916). Zij kregen samen zeven kinderen, waarvan twee vóór het huwelijk geboren werden. Dat niet elke heidebewoner jong stierf, bewees deze man wel: hij was in 1930 de oudste inwoner van de gemeente. (Hepkema’s Courant, 6 mei 1930, 9; Leeuwarder Courant, 15 december 1980, 11).

Als men zou stellen dat de aanwezigheid van minstens drie indicatoren zou duiden op een ‘armoedecultuur,’ dan blijft er slechts een groep van 148 personen over die aan deze definitie voldoet. Naar schatting van Simon Hoeksma moeten Surhuisterveensterheide, Hamsterheide, Houtigehage en De Parken (dan ontbreekt De Scheiding nog) alleen al in 1899 zo’n 5.304 inwoners hebben geteld (zie figuur 22).290 Daarbij moet worden bedacht dat dit nog lang niet de totale bevolking betreft die tussen 1850-1900 leefde. Zou men 5.304 als totaal rekenen, dan zouden de 148 personen uit de ‘kerngroep’ maar zo’n 2,8 procent van de heidebevolking uitmaken. Lewis stelde dat ongeveer 20 procent van de armen in een ‘armoedecultuur’ leeft.291

Het aandeel dat de ‘kerngroep’ van de totale heidebevolking uitmaakte, komt dus lang niet in de buurt van het aandeel dat Lewis noemde. Nu zijn zuigelingensterfte en kindersterfte als twee aparte indicatoren gesteld. Als men deze als één indicator zou rekenen, zouden er 20 personen voldoen aan 4 indicatoren, 95 personen aan 3 indicatoren en 522 personen aan 2 indicatoren.

290 Thineus, Teekeningen en schetsen, 32-33. Uittien, 4.

Van der Molen, Feanster flucht, 69-73. Hoeksma, Achtkarspelen, 74.

Hoeksma, Spitketen, 44.

Hendrik Land, Van Harckma Op ’t Eynde tot Harkema-Opeinde (Surhuisterveen: H. Land, 2006), 19-21. Jelsma, “Evangelie en socialisme,” 6.

291 Lewis, La Vida, li.

Surhuisterveensterheide Geschat aantal bewoners Geschat aantal spitketen

1841 - 80 (Van Duinen)

1845 424 (Uittien) 87 (Uittien)

1850 600 (Van der Molen) 130 (Van der Molen)

1879 1241 (Hoeksma) -

1899 1275 (Hoeksma -

Hamsterheide Geschat aantal bewoners Geschat aantal spitketen

1879 1166 (Hoeksma) -

1899 1596 (Hoeksma) -

1905 - 217 (Land)

Houtigehage Geschat aantal bewoners

1848 270 (Jelsma)

1900 728 (Jelsma)

Volkstelling 1899 (Hoeksma) Geschat aantal bewoners Geschat aantal woningen

Hamsterheide 1596 349

Surhuisterveensterheide 1504 360

Houtigehage 878 174

De Parken 1326 279

Figuur 22. Een grove indicatie van de groei van het aantal spitketen en inwoners van vier heidedorpen op basis van mededelingen en schattingen van zes auteurs (tussen haakjes aangegeven). Exacte bevolkingsaantallen zijn door de administratieve indeling niet bekend. De onderste tabel is door S. Hoeksma gemaakt aan de hand van de indeling in buurten in de volkstelling van 1899.

Het totaal van 637 personen dat op deze wijze aan vier, drie én twee indicatoren voldoet, bedraagt ook nog maar zo’n 12 procent van de 5.304 inwoners. Wanneer men meer indicatoren zou incorporeren, zou het aantal mensen in de ‘kerngroep’ alleen nog maar kleiner worden. Puur op basis van deze indicatoren kan men dus niet stellen dat er binnen de arbeiderscultuur van de Fries-Groningse heidedorpen een wijdverbreide subculture of poverty bestond.

De voorgaande conclusies hebben mitsen en maren. Allereerst werd beoogd de heidebevolking te analyseren, maar viel niet vast te stellen dat de geselecteerde personen daadwerkelijk heidebewoners waren. Een onderscheid zou beter zijn, maar daar gaat – áls het al lukt om de exacte woonlocaties vast te stellen – tijdrovend onderzoek aan vooraf. Van enkelen uit de ‘kerngroep’ weet men wel zeker dat ze van de heide kwamen, zoals de gezinnen van Tjerk van der Veen en Jan Veenstra. Dit vormt een indicatie dat de selectie de goede kant op wijst. Ook is Drachtstercompagnie niet meegenomen, omdat deze gegevens onherroepelijk vertekend zouden worden door het grote Drachten. Verder geven de conclusies een gefragmenteerd beeld. Bij de indicatoren over buitenechtelijke kinderen en kindersterfte geldt bijvoorbeeld dat de geselecteerde personen allemaal ouders zijn. Kinderloze personen zijn daarmee uitgesloten. Iets soortgelijks speelt bij analfabetisme: om in de huwelijksregisters voor te komen, moet men wel getrouwd zijn. Daarnaast zijn er de al eerder genoemde kanttekeningen per indicator. Vanuit de rolboeken kon niet iedereen worden geïdentificeerd, is enkel strafrechtspaak onderzocht en ontbreekt een gedeelte rollen uit Groningen. Zowel bij buitenechtelijke geboorten als kinder- en zuigelingensterfte is een onderverdeling gemaakt op basis van beroepen. Dit is echter een momentopname, personen konden in de loop der tijd van beroep veranderen. Ten slotte geven handtekeningen geen absoluut uitsluitsel over alfabetisme. Wel moet benadrukt worden dat de conclusies enkel betrekking hebben op de periode 1850-1900. Van een moeder die voor 1900 buitenechtelijke kinderen kreeg en na 1900 nogmaals enkele, zijn slechts de eerste kinderen meegenomen.

Ook moet gezegd worden dat een kwantitatieve benadering van zaken als buitenechtelijke geboorten en analfabetisme in dit gebied tot nog toe ontbrak. Beweringen in wetenschappelijke literatuur zijn vaak gedaan slechts op basis van algemene mededelingen. Waardevol is ook dat het dorp Opende is meegenomen. De grenzen van de heidegebieden hielden namelijk niet op bij de grenslijn tussen Friesland en Groningen.