• No results found

In deze paragraaf worden buitenechtelijke geboorten behandeld. Onder een buitenechtelijk of ‘onwettig’ kind verstaat men een kind dat niet tijdens een wettig huwelijk van de ouders is geboren.

1.2.1 Achtergronden

Historicus Jan Kok beschrijft in zijn proefschrift Langs verboden wegen uit 1991 diverse oorzaken voor buitenechtelijke geboorten.130 Bijvoorbeeld het terugkrabbelen van de huwelijksbelofte door mannen vanwege economische redenen. Ook konden er minnaars zijn die al getrouwd waren of een hogere sociale status hadden en de moeder tevreden stelden met een financiële regeling. Een andere reden kon zijn dat het kind niet uit vrije wil verwekt was, vanuit dronkenschap of verkrachting. Maar de meeste buitenechtelijke geboorten in Nederland kwamen voort uit voorechtelijke seksualiteit tussen verloofden. Vanaf eind achttiende eeuw nam het aandeel buitenechtelijke geboorten flink toe.131 Vanaf de jaren 1830 daalde het vervolgens weer. Ook elders in Europa was er tussen 1750-1850 een toename, waarvoor de wetenschap uiteenlopende verklaringen aandroeg. Volgens sommigen had het te maken met urbanisering, maar ook op het platteland was sprake van een toename.132 Anderen beweerden dat begin negentiende eeuw zware overheidsstraffen verdwenen en stijgende lonen en dalende graanprijzen het mogelijk maakten dat arbeiders zich het onderhoud van een onwettig kind konden veroorloven. Door modernisering van de landbouw hadden landbouwbedrijven meer arbeiders nodig, wat ervoor zorgde dat patroons minder strenge zedelijke eisen aan personeel stelden. Een andere sociaaleconomische reden zou kunnen zijn dat men huwelijken vaker uitstelde omdat men juist afhankelijker werd van de internationale economische conjunctuur. Andere wetenschappers koppelden het aan demografische inzichten.133 In grote delen van Europa bestond het zogenaamde ‘Europese huwelijkspatroon,’ het gebruik waarbij volwassenen wachtten met huwelijk en gezinsvorming totdat men zelfstandig een huishouden kon onderhouden. Als bestaansmiddelen terugliepen, daalden huwelijksperspectieven en wellicht kon niet iedereen de verwachte seksuele onthouding opbrengen.

130 J. Kok, Langs verboden wegen, de achtergronden van buitenechtelijke geboorten in Noord-Holland, 1812-1914 (Hilversum: Verloren, 1991), 16-17.

131 Idem, 13-15. 132 Idem, 19-20. 133 Idem, 24.

In Nederland is weinig onderzoek gedaan naar buitenechtelijke geboorten op het platteland. Ch. Vandenbroeke onderzocht dit echter wel in Vlaanderen, in relatie tot het seksueel gedrag van jongeren.134 Hij koppelde de toename van buitenechtelijke relaties aan de mate waarin bezitloze landarbeiders voorkwamen.135 Kok onderschrijft deze conclusie en meent dat het verschillen tussen plattelandsregio’s verklaart.136 Een langere levensverwachting en het daardoor langer uitblijven van opvolging van de ouders bij een toename van het aantal daartoe gerechtigde kinderen, leidde tot het negeren van seksuele normen.137 Het traditionele huwelijkspatroon was gericht op bezitsverwerving.138 Maar dit systeem werd vervangen door een vrijere partnerkeuze en seksuele moraal. Rond 1866 was de huwelijksleeftijd gestegen tot zo’n 30 jaar.139 Nauwelijks 30 procent van de bevolking tussen de 15-49 jaar was gehuwd. Het aandeel buitenechtelijke relaties en -kinderen nam toe, pas na twee derde van de eeuw stagneerde dit.140

Een voorwaarde voor het restrictieve huwelijkspatroon was dat geslachtsgemeenschap voorbehouden bleef aan gehuwde stellen.141 Achter het morele verbod op buitenechtelijke seksualiteit schuilde een zorg voor overbevolking.142 Toch waren er veel zwangere bruiden in Nederland. Op het platteland lag dit aandeel tussen 1812-1862 op zo’n 18,5 procent. Mensen uit lagere klassen namen vaker een ‘voorschot op het huwelijkse leven.’ In hogere klassen was meer sociale controle, arbeiders hadden minder te verliezen. Onder katholieken lag het percentage zwangere bruiden (11,6 procent) lager dan onder protestanten (24,4 procent) omdat katholieke priesters strenger optraden. Het grote aantal zwangere bruiden doet volgens historicus Theo Engelen vermoeden dat het verbod op seksualiteit minder streng gehandhaafd werd als een stel met goedkeuring van de omgeving als verloofd werd beschouwd. Hij noemt een ‘verlovingsgebruik’ rond Buitenpost dat Sytze Greidanus beschreef als voorbeeld.143 Zulke ‘verloofde’ koppels hadden bewezen te voldoen aan de eisen om een nieuw gezin te stichten en werden minder streng gecontroleerd.144 Gemiddeld huwden zwangere vrouwen 5 jaar jonger

134 Chr. Vandenbroeke, “Het seksueel gedrag der jongeren in Vlaanderen sinds de late 16e eeuw,” Bijdragen tot de geschiedenis 62 (1979): 193-229.

135 Idem, 225.

136 Kok, Langs verboden wegen, 26. 137 Vandenbroeke, 194.

138 Idem, 223-224. 139 Idem, 194. 140 Idem, 203-204.

141 Theo Engelen, Van 2 naar 16 miljoen mensen. Demografie van Nederland, 1800-nu (Amsterdam: Boom, 2009), 46.

142 Idem, 55.

143 Greidanus, 95-97. Hierbij bood een meisje haar uitverkorene een goudse pijp aan, waarmee andere jongens waren afgewezen en het stel door de omgeving als ‘verloofd’ werd beschouwd.

dan andere vrouwen van hun generatie, men spreekt van ‘gedwongen’ huwelijken.145 Deze huwelijken waren in zoverre ‘deviant’ dat ze tegen de burgerlijke normen zondigden, maar in de praktijk waren ze nauwelijks afwijkend.

Een voorbeeld van een Nederlandse studie is die van D.J. Noordam over buitenechtelijke geboorten in Maassluis. Rond 1810-1819 was hier zo’n 12,5 procent van de geboren kinderen onwettig.146 Tussen 1720-1811 waren er in Maassluis 246 ongehuwde moeders die 297 onwettige kinderen kregen.147 Ruim 15 procent van de moeders kreeg meerdere buitenechtelijke kinderen. De meeste moeders waren tussen de 25-29 jaar oud. Maar liefst 93 procent kwam uit Maassluis zelf en 91 procent was hervormd. Ongehuwde moeders waren veelal onvermogend en analfabeet, wat volgens Noordam wijst op een ‘achtergestelde’ groep. Slechts 11 procent van de kinderen haalde de eerste verjaardag.148 De geringe levenskansen duiden volgens Noordam op het geboren zijn uit incidentele contacten (veelal uit prostitutie). Volgens Noordam kwam de Maassluise ongehuwde moeder vaak uit een ‘normzwak gezin.’149 Hij verklaart de stijging van buitenechtelijke geboorten door de economische stagnatie na de jaren 1770. In de stad steeg het aantal armen, daalden huwelijksperspectieven en belandden vrouwen in de prostitutie. Maar ook op het platteland rond Maassluis vond meer seksueel contact tussen ongehuwden plaats.150

Vincent Sleebe hanteerde de mate waarin buitenechtelijke geboorten voorkwamen als indicator in zijn onderzoek naar een ‘armoedecultuur’ in Noord-Groningen.151 Sleebe schat het aandeel ‘gedwongen’ huwelijken hier in de negentiende eeuw op zo’n 25-33 procent.152 Vaak kwam binnen zeven maanden na het huwelijk een kind ter wereld. Naast voorechtelijke zwangerschappen waren er ook veel buitenechtelijke geboorten. Dit toetste hij met behulp van een cohortanalyse tussen 1811-1900, waarvan hij van 8 steekjaren de eerste 120 geboorten onderzocht. Sleebe constateerde dat ongehuwde moeders meestal dienstmeiden en arbeidsters waren en de erkennende vaders boerenknechten en arbeiders. Uit- en afstel van huwelijk had meestal een financiële reden: men kon nog geen trouwerij en huishouden betalen of men moest nog een dienstcontract uitdienen. Als mannen niet volledig aan de verplichtingen voor de nationale militie hadden voldaan, moesten zij toestemming vragen voor een trouwerij, hetgeen

145 Engelen, 48.

146 D.J. Noordam, “Ongehuwde moeders en onwettige kinderen in Maassluis,” Holland, regionaal-historisch tijdschrift 9, no. 1 (februari 1977): 165-166.

147 Noordam, 170-172. 148 Idem, 174.

149 Idem, 176. 150 Idem, 177-178.

151 Sleebe, “Van vader op zoon,” 2-3. 152 Idem, 8-9.

moeite en geld kostte. Omdat ongehuwd samenleven in Uithuizen veel voorkwam, suggereert Sleebe dat er een specifieke levensstijl ontwikkeld was. Een argument is dat de vermoedelijke vaders hun kind vaak zelf aangaven. De hervormde kerk trad zelden op tegen voorechtelijke seksualiteit. De gereformeerde kerk was strenger, zij eiste van lidmaten openbare schuldbelijdenis.153 Werkgevers oefenden daarentegen weinig controle uit. Pas vanaf 1875 nam het aantal onwettige geboorten in Uithuizen af. Huwelijksbeletselen verminderden door een verbeterde leefsituatie.154 Ook werd het ‘moraliseringsoffensief’ vanuit kerken succesvoller en namen traditionele uitgaanspartijen onder arbeiders af. Ten slotte veranderden arbeidsverhoudingen: vanaf de agrarische crisis in de jaren 1880 werden inwonende boerenknechten vervangen door losse arbeiders en kregen dienstbodes meer aan het huis gebonden werkzaamheden.

Toch kreeg slechts een minderheid buitenechtelijke kinderen.155 Sleebe gebruikt dit gegeven als argument voor het bestaan van een geïsoleerde subcultuur binnen de grotere arbeiderscultuur. Hij poneert de term bastardy prone sub-society, een begrip van historicus Peter Laslett die vermoedde dat er netwerken van families en bekenden bestonden met deviante seksuele codes, waarbij het krijgen van buitenechtelijke kinderen zich voortzette.156 Twee kritiekpunten hierop zijn de normatieve connotatie en het feit dat de mate waarin families honkvast waren een verklaring vormt voor veel onderlinge betrekkingen en een groter ‘herhalerschap.’157 Sleebe geeft zelf toe dat zijn onderzoeksresultaten niet echt op een

subcultuur wijzen.158 Onwettige geboorten pasten in ‘een cultuurpatroon van voorechtelijke

seksualiteit en ongehuwd samenwonen dat onder grote groepen van de lagere sociale klassen gemeengoed was.’ Het was een realiteit en werd niet als een grote schande ervaren. Sleebe blijft desondanks hameren op een ‘armoedecultuur’-benadering, omdat het ruimte verschaft om diverse elementen van een levensstijl in hun onderlinge verhoudingen te zien. Sleebe schaart ‘buitenechtelijkheid’ onder de noemer ‘aanpassingsmechanismen’ en ‘overlevingsstrategieën,’ die arbeiders inzetten om daarmee om te gaan met armoede.159 Paul Kok is kritisch op het gebruik van buitenechtelijke geboorten als indicator en vindt dat Sleebes argumentatie niet spoort met zijn conclusie. Het was volgens hem eerder een ‘kenmerk van een volkscultuur waar

153 Sleebe, “Van vader op zoon,” 8-10. 154 Idem, 30.

155 Idem, 14.

156 Peter Laslett, “The bastardy prone sub-society,” in Bastardy and its comparative history, eds. Peter Laslett, Karla Oosterveen en Richard M. Smith (Londen: Edward Arnold, 1980), 217-218.

157 Kok, Langs verboden wegen, 18-19. 158 Sleebe, “Van vader op zoon,” 26-27. 159 Idem, 29.

de gehele samenleving deel aan had.’160 Ook Vandenbroeke bracht de toename aan ‘buitenechtelijkheid’ niet in verband met een afwijkende subcultuur.161 Het aantal buitenechtelijke geboorten daalde na 1870, toen de tolerantie van de hervormde kerk afnam. Meestal verbond de biologische vader zich snel met de moeder en werd het kind gelegitimeerd. Volgens Kok blijkt uit Lewis’ veroordeling van ongehuwd samenwonen diens negatieve waardeoordeel over de ‘armoedecultuur.’

Toen dominee Van Duinen in 1841 kennismaakte met Surhuisterveensterheide was hij allerminst positief over de inwoners, ‘nooit door den heiligen band des huwelijks verbonden, in ontucht zamen wonende.’162 Rond Surhuisterveen zou volgens Van Duinen ongeveer driekwart van de huwelijken ‘in vorige dagen de klok van St. Anna’ hebben doen luiden, waarmee hij op voorechtelijke zwangerschap doelde.163 Dokter Greidanus uit Buitenpost schreef uitgebreid over ongehuwd samenwonen. Hij trof op de heide een stel met zeven

160 Kok, Burgers in de bijstand, 40-41. 161 Vandenbroeke, 224.

162 Thineus, Teekeningen en schetsen, 37.

163 Thineus [Tonnis van Duinen], Ons dorp. Schetsen en teekeningen door Thineus. Derde druk (Groningen: A.L. Scholtens, 1861), 40.

6. In 1912 werd de rechter woning in de Parken in Opende gebouwd ter vervanging van een spitkeet (tegenwoordig Bosweg 13). De bewoners waren de arbeiders Klaas Kooistra (1845-1918) en Mattje Scholte (1848-1931), op de foto de twee rechter personen. De drie jongens links zijn waarschijnlijk Jan (1877-1951), Tamme (1888-1965) en Andries Scholte (1882-1962). Zij waren zoons uit een buitenechtelijke relatie van Mattje met Tamme Tijes Vaatstra (1842-1917). Klaas huwde Mattje in 1894 nadat zijn eerste vrouw op 57-jarige leeftijd stierf.

kinderen aan de koffietafel, de kopjes van de ouders waren met bloempjes versierd.164 Greidanus vermoedde dat ze hun koperen bruiloft vierden, maar het bleek hun huwelijk te zijn. “Ja, mijnheer, zeide de gelukkige vader en echtgenoot, ziet u, ik woû het meisje eeren.” Zijn ‘meisje’ liep tegen de veertig, ze woonden al lang ongehuwd samen en hadden kinderen. Velen op de heide waren ‘over de puthaak getrouwd.’165 Greidanus probeerde het ongehuwd samenleven te verklaren: “Dat gebeurde niet altijd uit onwil en nog minder uit zedeloosheid, maar de omstandigheden gaven er soms aanleiding toe.”166 Men hechtte niet veel aan bruidsdagen, ‘zij hadden daarvoor ook geen tijd, daar er alle dagen moest gewerkt worden.’167

Soms dronk een ‘jonge deerne’ op het feest na de vlasoogst te veel en werd ze per ongeluk de ‘moederweelde deelachtig,’ zonder te weten wie de verwekker was.168 Anders dan Van Duinen veroordeelde Greidanus het fenomeen niet. Hij vermeldde ook dat dienstplichtigen en remplaçanten (plaatsvervangers voor militaire dienst) niet voor hun vijfentwintigste mochten trouwen zonder permissie. “Daar velen niet ontwikkeld genoeg waren om te weten welken weg zij moesten inslaan om dat verlof te krijgen en anderen te zorgeloos of te indolent om zich al die moeite en soesa te getroosten, werd dat veelal eenvoudig verzuimd.” Later trouwde men alsnog en wettigde men kinderen.

Echter, volgens Greidanus werd het huwelijk ook dikwijls op volkomen nuchtere gronden uitgesteld, al bestonden er geen beletselen.169 Dit gebeurde uit ‘pure zorgeloosheid,’ zonder dat de verhouding erdoor aangetast werd. Ontrouw kwam zelden voor en ‘de algemeene opvatting was, dat het den man, die zijn woord brak, altijd slecht verging.’ De ongehuwde moeder was er geen haar minder op. Een ongetrouwde vrouw zei tegen Greidanus: “Wij hebben zoo gedacht; laten wij eerst eens een paar jaren op proef samen gaan wonen, en bevalt het goed, dan kunnen wij gaan trouwen en bevalt het niet, wel, dan was het toch nog altijd beter, dat ik een kind had dan dat ik mijn geheele leven vast zat aan een kerel, dien ik op den duur niet mocht lijden.” Men zou kunnen stellen dat dit een behoorlijk moderne gedachte was.

Toch moet men behoedzaam zijn ‘buitenechtelijkheid’ niet te overdrijven. Socialistisch voorman P.J. Troelstra schreef in 1896: “In een gedeelte der heide, liggende in een gemeente,

164 Greidanus, 118.

165 K. Sikkema sr. en K. Sikkema jr., Zwaagwesteinde. Het ventersdorp op de Friese heide (Franeker: T. Wever, 1954), 172-173. Over de puthaak trouwen was een soort ‘informeel huwelijk.’ Hierbij stapte eerst de vrouw en daarna de man met een been over een puthaak die in de grond was gestoken. Een puthaak was een stok van ongeveer 70 centimeter met een haakje, men gebruikte deze om emmers water uit een put te trekken. Het trouwen geschiedde in het bijzijn van bijvoorbeeld een onderbaas.

166 Greidanus, 115. 167 Idem, 118. 168 Idem, 139-140. 169 Idem, 116-117.

die geen onwettige kinderen bedeelt (Achtkarspelen), begint men de formaliteiten der wet meer en meer in acht te nemen.”170 Kennelijk dreigde de gemeente met ontzegging van steun om grip te krijgen op ‘onzedelijkheid.’ Bovendien zag dominee Visscher rond 1900 veel stellen alsnog ‘naar het echtaltaar [sjouwen], welke reeds vele jaren, soms wel twintig jaar, met elkaar in vrijheid lief en leed hadden gedeeld.”171

1.2.2 Methode

De geboorteaktes van buitenechtelijke kinderen zijn herkenbaar doordat de vader als zodanig ontbreekt.172 Het kind kreeg de familienaam van de moeder. Vaak werd de aangifte wel gedaan door de eigenlijke vader of bijvoorbeeld een grootvader, vroedvrouw of geneesheer. Indien de moeder later trouwde, kon haar man het kind erkennen. Zo werd het kind gelegitimeerd en daarmee kreeg het zijn familienaam. In de meeste gevallen betrof dit de biologische vader. Van

170 Sikkema en Sikkema, 42. 171 Visscher, Koperen klanken, 13. 172 Nieuwland, 39-40.

7. Links heidebewoonster Mattje Andries Scholte (1848-1931) uit De Parken in Opende, aan haar oorijzer te zien al in beter gesitueerde tijden. Op de rechterfoto van links naar rechts Mattje, haar dochter Fetje Scholte (1886-1949) en haar man Hendrik Klazes Dam (1976-1945), een neefje van Jelle Dam. Op de voorgrond Marten Scholte (1903-1990) en Rinskje (1906-1987), Martje (1910-1993) en Hylkje Dam (1908-2002). Fetje was de moeder van alle vier kinderen, maar alleen de meisjes hadden Hendrik als vader. Marten was geboren uit een buitenechtelijke relatie en werd opgevoed door zijn grootmoeder Mattje.

dergelijke erkenningen werd melding gemaakt door middel van een later toegevoegde kantmelding. Om het aandeel buitenechtelijk kinderen te meten zijn zowel het totaal aantal kinderen als alle buitenechtelijk geboren kinderen in de zeven dorpen geteld. De gegevens zijn in verschillende databestanden uitgesplitst per jaar en per dorp, zodat ontwikkelingen en lokale verschillen konden worden berekend. Verder zijn beroepen van de moeders opgeschreven en is er genoteerd of buitenechtelijke kinderen op een later moment gewettigd zijn en door wie.

1.2.3 Resultaten

In totaal kwamen er tussen 1850-1900 in de zeven onderzochte dorpen 11.202 levend geboren kinderen ter wereld, waarvan 716 buitenechtelijk (6,4 procent). Het aandeel buitenechtelijke geboorten lijkt enigszins af te nemen, maar van een glasheldere trend is gezien de fluctuaties in figuur 4 geen sprake. Tussen 1850-1900 schommelt het procentuele deel buitenechtelijke kinderen tussen de 3,2 (in 1883) en 11,1 (in 1877). De schommelingen in de jaarlijkse percentages kunnen een gevolg zijn van de kleinschaligheid van de zeven dorpen als onderzoeksgebied. Kok beschrijft dat dergelijke fluctuaties elkaar veelal opheffen als men meer plaatsen (of gemeenten) samenneemt.173 Uit Koks bevindingen in Noord-Holland blijkt dat het percentage buitenechtelijke kinderen op het platteland daar tussen 1850-1900 schommelt tussen de 1 en 2 procent.174 De percentages in het Fries-Groningse grensgebied zijn veel hoger en komen meer overeen met de gemeente Amsterdam. Daar zijn de percentages in 1850, 1875 en 1900 respectievelijk zo’n 9,5 procent, 5,8 procent en 5,2 procent, in de zeven onderzochte dorpen is dat 9,2 procent, 5,9 procent en 7 procent. De meeste ‘onwettige’ kinderen in het Fries-Groningse grensgebied werden geboren in Surhuisterveen, maar procentueel gezien kwamen de meeste buitenechtelijke geboorten voor in Harkema-Opeinde (9,2 procent), gevolgd door Surhuisterveen (8,6 procent), Opende (6,1 procent), Surhuizum (5,7 procent), Drogeham (4,4 procent), Augustinusga (2,9 procent) en Rottevalle (1 procent).

173 Kok, Langs verboden wegen, 32. 174 Idem, 33.

Van de 716 buitenechtelijke kinderen werden 342 (47,8 procent) op een later moment erkend. Bij slechts 36,5 procent daarvan geschiedde dat binnen één jaar na de geboorte, men maakte dus geen haast met wettigen. Iets meer dan de helft van buitenechtelijke kinderen werd nooit erkend. Maar als een kind stierf, hoefde het later niet meer te worden gewettigd. Bij ruim 59 procent werkte de ongehuwde moeder als arbeidster. Verder was zo’n 28 procent werkloos, 10 procent dienstmeid en van de overige groep waren de meeste naaister.

Van de in totaal 479 ongehuwde moeders waren er 183 (38 procent) die meerdere malen een buitenechtelijk kind kregen. Dat is meer dan de 15 procent

die Noordam en Kok in hun onderzoeksgebieden constateerden. Voor zover bekend spanden Hinke Eerdes van der Tuin (1855-1917) en Kornelis Taekes Alma (1837-1933) de kroon: zij bleven tot hun dood ongehuwd en kregen veertien kinderen. Laslett noemde dergelijke moeders repeaters.175 Het viel hem op dat veel ongehuwde moeders aan elkaar verwant waren en dat het krijgen van buitenechtelijke kinderen zich binnen families voortzette. Ook Noordam kende gewicht toe aan niet-huwelijksgerichte, ‘deviante’ seksualiteit, hoewel velen meenden dat buitenechtelijke seksualiteit vooral plaatsvond met het oog op een aanstaand huwelijk.176 Het percentage repeaters tussen 175 Laslett, 232. 176 Noordam, 176. 0 2 4 6 8 10 12 P ro ce n t Jaar

Het procentuele aandeel buitenechtelijke geboorten op het totaal aantal geboorten, 1850-1900 Aantal onwettige kinderen Aantal ongehuwde moeders (repeaters) 2 105 3 41 4 19 5 7 6 6 7 1 8 2 9 1 14 1

Figuur 5. Het aantal vrouwen dat tussen 1850-1900 meerdere onwettige kinderen kreeg (zogenoemde repeaters).

1850-1900 lag in de onderzochte dorpen hoger dan op het platteland van Noord-Holland in het begin en eind van de negentiende eeuw. Daarnaast was het aandeel buitenechtelijke geboorten van repeaters op het totaal aantal buitenechtelijke geboorten veel hoger. Dat wijst erop dat men relatief lang wachtte met huwen, waardoor er meerdere onwettige kinderen geboren werden. Omdat men vaak meer kinderen kreeg en later alsnog trouwde, wordt aangenomen dat het veelal om duurzame en bestendige relaties ging, zij het ongehuwd.

Aantal ongehuwde moeders

Aantal repeaters Percentage

repeaters op ongehuwde moeders Aantal buitenechtelijke geboorten Aantal buitenechtelijke geboorten van repeaters Percentage buitenechtelijke geboorten van repeaters op het totaal onwettige geboorten Platteland Noord-Holland (1812-1850) 861 128 14,9 1068 334 31,3 Platteland Noord-Holland (1870-1909) 538 38 7,1 585 85 14,5 De 7 dorpen in het Fries-Groningse grensgebied (1850-1900) 479 183 38,2 716 526 73,5

8. Theodorus Marius Theresius Looxma (1807-1876) was rijk geworden met een olieslagerij en liet in 1843 Stania State bouwen in Oenkerk. Met zijn vrouw Berendina Johanna Willinga (1807-1879) had hij twee dochters. Looxma kreeg een verhouding met een dienstmeid: Hinke Jans Scholte (1822-1886) uit Surhuisterveensterheide. Hij verwekte drie kinderen bij haar: Jantje (1849-1937), Jan (1853-1942) en Steven (1855-1911). Het was een publiek geheim, Looxma liet een huisje voor hen neerzetten. In Surhuisterveensterheide zei men: “Dy bern fan Hinke rinne der út – it binne gjin gewoanen” (“Die kinderen van Hinke vallen op – het zijn geen gewonen!”)

Figuur 6. Het ‘herhalerschap’ van ongehuwde moeders op het Noord-Hollandse platteland (overgenomen uit: Kok, Langs verboden wegen, 154-155) en in de zeven onderzochte dorpen.