• No results found

2. Kwalitatieve analyse

2.1 Bronnen en auteurs

Er zijn vijf teksten die nadere toelichting krijgen omdat zij in dit hoofdstuk als belangrijkste bron dienen. De informatie uit deze geschriften wordt aangevuld met informatie uit enkele andere publicaties, negentiende-eeuwse kranten en commentaar uit wetenschappelijke literatuur, maar zal het geraamte vormen voor een kwalitatieve analyse. Deze tussenparagraaf is vooral een leidraad om het bronmateriaal kritisch te benaderen en te begrijpen. Daarbij wordt tevens stilgestaan bij de achtergronden en drijfveren van de auteurs.

De eerste twee bronnen zijn afkomstig van de dominee Tonnis van Duinen (1817-1857), het gaat om Ons dorp (1846) en Teekeningen en schetsen (1857). Deze twee boeken spelen zich grotendeels af rond Surhuisterveen. Strikt genomen

zijn de beschrijvingen net van vóór 1850 en vallen ze buiten de tijdspanne van dit onderzoek. Toch worden ze gebruikt omdat Van Duinen een scherp beeld neerzet van de toestanden op de heide vóór de tijd van latere evangelisaties en socialisten. Van Duinen werd

in Groningen geboren en studeerde daar theologie.292 Hij was van november 1841 tot april 1847 predikant binnen de hervormde gemeente Surhuisterveen.293 Vanwege zijn gematigd-orthodoxe voorkeur kreeg Van Duinen tegenstand, hij was in de ogen van sommigen niet rechtzinnig genoeg. In 1847 beriep de gemeente Wijnjeterp, Duurswoude en Bakkeveen hem, later stond hij nog in Oudeschoot, Vledder en Mantgum.

De bovengenoemde boeken zijn uitgebracht onder het pseudoniem Thineus.294 In Ons

dorp vertelde hij over een niet nader genoemde plaats in ‘een der noordelijke gewesten.’295 Ooit

is gedacht dat het verhaal zich in Groningen af zou spelen.296 Toch meent men tegenwoordig in navolging van publicist S.J. van der Molen dat het verhaal zich in Surhuisterveen afspeelt.297

292 Handelingen der jaarlijksche vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, gehouden den 18 Junij 1857, in het gebouw der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen te Leiden (Leiden: J.G. la Lau, 1857), 157-161.

293 “Predikanten van de Hervormde Gemeente Surhuisterveen,” digitaal geraadpleegd via www.dominees.nl op 13 april 2018.

294 Thineus, Ons dorp, [iii]. 295 Idem, 1.

296 Jan ten Brink, Geschiedenis der Noord-Nederlandsche letteren in de XIXe eeuw. Deel 2 (Amsterdam: Tj. van Holkema, 1888), 469.

297 S.J. van der Molen, Feanster flucht, 1576-1976 (Surhuisterveen: Vereniging voor Plaatselijke Belangen, 1976), 66.

13. De handtekening van dominee Tonnis van Duinen (1817-1857)

Ons dorp beschrijft vooral gebeurtenissen uit het burgerlijke milieu, maar een paar fragmenten gaan over de heide.298 Postuum verscheen in 1857 Teekeningen en schetsen. Van deze bundel verhalen is er één het meest relevant: “Welke vrucht een klein zaadkorreltje dragen kan.”299 Van Duinen schrijft dat dit verhaal over een Surhuisterveense predikant in de jaren 1840 gaat. Hij noemt niet dat het hemzelf betreft. Van Duinen bezocht het heidegebied omdat het tot zijn geloofsgemeente behoorde.300 Van Duinen besloot de arme heidebewoners te helpen, hij huurde een paar kamertjes bij een keuterboer om iedere week voor hen te prediken.301 Het verhaal maakt duidelijk dat Van Duinen in de eerste plaats geestelijke verheffing nastreefde, hij wilde bijvoorbeeld voorkomen dat de heidebewoners voedsel ontvreemdden.302

Na zijn dood werd zijn werk geroemd vanwege de nauwkeurige schetsen van personen en gebeurtenissen.303 De Leeuwarder Courant stelde in 1950 dat Van Duinen niet overdreef.304 Toch moge het duidelijk zijn dat hij een gekleurde beschrijving presenteerde. Volgens auteur Jouke Walstra combineerde Van Duinen een moderne, liberale prediking met een sociale, zij het wel wat ‘neerbuigende’ betrokkenheid.305 Historicus IJnte Botke meent dat de werken van Van Duinen vooral ‘het beeld van de achterlijkheid van de streek’ bevestigen.306 Het verhaal is niet geheel objectief, Van Duinen streek graag met de eer. De kerk, school en goede ontwikkelingen, ‘zij waren hoogst waarschijnlijk niet daar, zonder dominés nederige prediking,’ schreef Van Duinen (over zichzelf dus).307

298 Thineus, Ons dorp, 38-56.

299 Thineus, Teekeningen en schetsen, 31-52. Dit verhaal is tevens afgedrukt in: Thineus [Tonnis van Duinen], “Welke vrucht een klein zaadkorreltje dragen kan,” in Nieuwe Friesche Volks-Almanak voor het jaar 1857 (5de jaargang), ed. T.R. Dijkstra (Leeuwarden: Gebr. Borgrink, 1856): 134-160.

300 Idem, 32-33. Hoewel de gemeente 1.138 zielen telde, was het aantal lidmaten gedaald tot 39 (Tjoelker, 39). 301 Idem, 39-42.

302 Idem, 48-49.

303 A.J. van der Aa, Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 4 (Haarlem: J.J. van Brederode, 1858), 385.

Vaderlandsche Letteroefeningen of tijdschrift van kunsten en wetenschappen (Amsterdam: P. Ellerman, 1858), 303.

Lambregt Abraham van Langeraad, Jan Pieter de Bie en Jakob Loosjes, Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 2 ('s-Gravenhage: Nijhoff, 1919), 645.

304 “De arme Friese heide van een eeuw geleden. Het pionierswerk van ds. T. van Duinen.” Leeuwarder Courant, 28 maart 1950, 3.

305 Jouke Walstra, 300 jaar Nederlands Hervormde Kerk Surhuisterveen, 1687-1987 [Surhuisterveen: Nederlandse Hervormde Gemeente, 1987], 15.

306 IJnte Botke, “Welvarend, kaal en vlak, apart, stoer, open of weids. De waardering van het Groninger landschap sinds het midden van de achttiende eeuw,” in Stad en regio. Opstellen aangeboden aan prof. dr. Pim Kooij bij zijn afscheid als hoogleraar economische en sociale geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen, eds. G.A. Collenteur e.a. (Assen: Koninklijke Van Gorcum, 2010), 189.

De tweede auteur die hier besproken wordt, is Sytze Greidanus (1843-1914) met De dagen van Olim (1904). In 1974 is het herdrukt in Een dorpsdokter uit de Friese Wouden vertelt, voorzien van een inleiding door S.J. van der Molen.308 In dit boek deelt Greidanus herinneringen aan zijn tijd als arts. De Leeuwarder kruidenierszoon vestigde zich na zijn Leidse studententijd op 8 februari 1867 – eigenlijk tegen zijn zin in – als dokter in Buitenpost.309 De nette geneesheer stuitte op een andere mentaliteit dan hij gewend was.310 De ‘eerbiedsknobbel’ was er volgens Greidanus weinig ontwikkeld.311 Toch zou hij zich redelijk vlug conformeren en in 1868 zelfs met een meisje uit Buitenpost trouwen.312 Greidanus bleef tot het voorjaar van 1877.313 Zijn werkgebied bestond naast Buitenpost en de naburige dorpen ook uit de ‘bestaande heidegronden.’314 Hoewel zijn werk vermoeiend en onrendabel was, kreeg hij uit de heidedorpen veel waardering. Van der Molen meende dat het om Twijzelerheide en het aangrenzende Kollumerland ging.315 Dat klopt ongetwijfeld, aangezien Greidanus een heidedorp naast de spoorweg tussen Leeuwarden-Groningen noemt.316 Maar hij schreef ook dat hij per paard en rijtuig meerdere dorpen in de omgeving bezocht.317 De heidedorpen in het Fries-Groningse grensgebied lagen in dezelfde gemeente, Hamsterheide lag hemelsbreed nauwelijks verder weg dan Twijzelerheide. Daarom wordt er vanuit gegaan dat de arts ook deze heidedorpen heeft bezocht. De verhalen zijn op z’n minst exemplarisch. Greidanus woonde later in Baarn en schreef rond zijn zestigste enkele boeken, grotendeels over medische veranderingen.318 Volgens Van der Molen getuigen ze van

308 Origineel: Sytze Greidanus, De dagen van Olim. Amsterdam: Scheltema & Holkema, 1904.

Herdruk: Sytze Greidanus [ed. herdruk S.J. van der Molen], Een dorpsdokter uit de Friese Wouden vertelt, 1867-1877 (De dagen van Olim) (Leeuwarden: M.A. van Seijen, 1974), 114.

309 Greidanus, [i-v]. 310 Idem, 59. 311 Idem, 65.

312 Tresoar, archief no. 30-01, inv. no. 2021, Huwelijksregister Achtkarspelen 1868, akte no. 44. 313 Greidanus, [i].

314 Idem, 109.

315 Idem, [iii]. De Leeuwarder Courant sprak van de Twijzeler- en Kootsterheide rond het Wyldpaed (“Leeuwarder arts schreef onbekend boek over praktijk in de Wouden,” Leeuwarder Courant, 24 december 1959, 23).

316 Idem, 131. 317 Idem, 76. 318 Idem, [iii].

14. Sytze Greidanus (1843-1914) rond zijn tijd in Buitenpost

een belangstelling voor maatschappelijke vraagstukken en streekfolklore. De Leeuwarder Courant noemde De dagen van Olim een doktersautobiografie die onterecht lang in de vergeethoek stond.319 In zijn inleiding maakt Greidanus kenbaar dat hij zijn herinneringen objectief trachtte weer te geven.320 Hoewel Greidanus bij aankomst leek neer te kijken op de heidebewoners, schreef hij later zorgzaam over hen. Hij hekelt drankmisbruik en bijgeloof, maar leek dit vooral te doen uit medeleven. Daarom is zijn verhaal goeddeels betrouwbaar en van grote waarde.

De derde auteur is wederom een dominee: Sibillus Catharinus Kijlstra (1869-1951), opgegroeid als domineeszoon in Beers.321 Hij schreef de brochure Een noodkreet om erbarming

en om hulp (1898). Kijlstra was eerst Nederlands-hervormde predikant in Engelum.322

Vervolgens stond hij van 18 juli 1897 tot 24 september 1899 in Rottevalle.323 Kijlstra zag het leven van Christus als een ideaal voor socialisten en probeerde een brug tussen evangelie en socialisme te slaan.324 Frieswijk noemt hem een ‘rode dominee.’325 Kijlstra botste als socialistisch georiënteerde predikant met

kerkelijke gemeenteleden.326 Zo weigerde hij een kerkdienst bij de inhuldiging van koningin Wilhelmina, hetgeen niet in goede aarde viel.

Het arme Houtigehage viel kerkelijk onder Rottevalle.327 Kijlstra hielp de bewoners door vanuit zijn pastorie heideboenders te verkopen die door hen waren geproduceerd. Socialistisch voorman P.J. Troelstra (1860-1930) initieerde in 1898 een commissie om een volksgebouw op de heide te stichten, waarin Kijlstra deelnam.328 Het gebouw stond open

319 “Een dokter vertelt,” Leeuwarder Courant, 1 juni 1974, 29. 320 Greidanus, 1.

321 Tresoar, archief no. 30-04, inv. no. 1023, Geboorteregister Baarderadeel 1869, akte no. 102. 322 Brouwer, ed., 428. S.v. “Kylstra, Sibillus Catharinus.”

323 “Predikanten van de Hervormde Gemeente Rottevalle,” digitaal geraadpleegd via www.dominees.nl op 13 april 2018.

324 Manfred Staverman, Buitenkerkelijkheid in Friesland (Assen: Van Gorcum, 1954), 191.

325 Johan Frieswijk, “Socialisten en evangelisten op de Friese heide. Geloven buiten de kerk rond 1900,” Gen. 23, no. 4 (december 2017): 59.

326 L. Atsma, K.J. Bekkema en H. Keuning, De Rottefalle troch de ieuwen hinne (Rottevalle: De Compagnons, 1985), 138-139.

327 Jelsma, “Evangelie en socialisme,” 6.

328 Verder zaten P.J. Troelstra (voorzitter), propagandist J.G. Jansonius (penningmeester), de dichter Herman Gorter (secretaris) en M. Ettema, R. Landheer en H. Smedes (leden uit de omgeving) in de commissie.

voor alle gezindten en was beschikbaar voor allerlei gezelschappen en politieke bijeenkomsten.329 Troelstra schreef later: “Wij hadden vooral gerekend op ds. Kijlstra, predikant te Rottevalle, den aangewezen raadsman en voorlichter van de arbeiders in die buurt, die in de geestelijke en ekonomische verheffing van de verarmde bevolking een prachtigen werkkring had kunnen vinden.”330 Echter, onder invloed van Tolstojaanse ideeën legde Kijlstra abrupt zijn ambt neer en trok hij naar een socialistische tuinbouwkolonie in Bussum. Troelstra was verbitterd: “In plaats van mede te werken aan verheffing van de arbeiders tot zijn eigen levenspeil, verlaagde hij dat peil […]. Dit optreden van ds. Kijlstra beroofde diegenen, die gebruik maakten van het Heidehuis, van hun aangewezen leider.” Het volksgebouw moest na enkele jaren worden gesloopt. In 1900 stichtte Kijlstra in Blaricum de Kolonie der Internationale Broederschap.331 Hij trachtte zijn maatschappelijke idealen hierin te verwezenlijken en noemde zich christen-anarchist. De onderneming mislukte, waarna Kijlstra predikant in Oterleek en Sint Jacobiparochie werd.332 Later verhuisde hij naar Portland in Noord-Amerika, waar hij werkte als groentekweker.

Van der Molen noemde Kijlstra een idealist.333 Tussen 1 juni en 23 augustus 1898 bezocht Kijlstra de heide.334 Op 26 september bracht hij een brochure uit, waarmee hij kritiek uitte op de armenzorg. Allereerst sprak hij de burgerij van Achtkarspelen aan.335 “Die armen daar zijn onze armen, […] kunt ge dan rustig zijn bij de gedachte aan het leven, het ellendige leven van vele menschen op de heide?” Daarnaast berispte Kijlstra de gemeenteraad en het armbestuur, tot zijn ontsteltenis was hem ter ore gekomen dat er geld overbleef uit het armenzorgbudget. Kijlstra pleitte voor een intergemeentelijke samenwerking en een werkinrichting. “Als ’t maar te doen is om de armen te helpen en niet gelijk ’t nu wel schijnt te zijn, om zoo goedkoop mogelijk van de armen af te komen.” Om zijn lezers te overtuigen beschreef Kijlstra de armoedige positie van zestien huishoudens.336 Haye Edzes van der Molen (1835-1908) uit Surhuizum, armmeester van het zuidelijke deel van Achtkarspelen, voelde zich persoonlijk aangevallen.337 Niet onterecht, want er was inderdaad een flink batig saldo in kas en het bleek dat de armmeester lagere bedragen uitkeerde aan analfabete armen die zijn

329 Piet Hagen, Politicus uit hartstocht. Biografie van Pieter Jelles Troelstra (Amsterdam: De Arbeiderspers, 2010), 264.

330 Pieter Jelles Troelstra, Gedenkschriften. Deel II, Groei (Amsterdam: Em. Querido's Uitgevers-Maatschappij, 1928), 228.

331 Rienk Klooster, Het vrijzinnig protestantisme in Nederland (Kampen: Kok, 2006), 53-54. 332 Brouwer, ed., 428. S.v. “Kylstra, Sibillus Catharinus.”

333 Van der Molen, Feanster flucht, 75. 334 Kijlstra, 4-9.

335 Idem, 10-11. 336 Idem, 4-9.

opgeschreven bedragen niet begrepen. Een voorstel vanuit de gemeenteraad om een derde armmeester en een commissie van toezicht in te stellen werd verworpen, voorlopig veranderde er niets. Historicus Lykele Jansma achtte de waarnemingen van Kijlstra objectief.338 Toch lijkt Kijlstra selectief omgesprongen te hebben met hetgeen hij vertelde. Zijn pleidooi had een duidelijk doel: mededogen opwekken bij de gezeten bevolking. Waar andere auteurs schreven over criminaliteit, buitenechtelijke relaties en alcoholmisbruik, repte Kijlstra hier met geen woord over. In zijn ‘noodkreet’ hadden zulke fenomenen wellicht geen plaats. Toch is Kijlstra niet enkel positief over de heidebewoners, hij schrijft ook over hun ‘beroerdheid.’339 Net als bij Van Duinen lijkt er dus sprake te zijn geweest van enig dedain.

De vierde auteur en de derde dominee die hier aan bod komt, is Johannes Antonie Visscher (1876-1943). Binnen dit onderzoek worden twee boeken van hem gebruikt: Van de arme Friesche heide (1910) en Koperen klanken (1916). Visscher arriveerde pas in 1903 in Rottevalle, waardoor hij buiten de tijdspanne van dit

onderzoek valt. Maar in deze werken blikt hij vaak terug naar de negentiende eeuw. Visscher werd in het Gelderse Asch geboren.340 Na een studie theologie werkte hij in Rotterdam alvorens hij naar Friesland kwam. Hij deed op 30 augustus 1903 zijn intrede in de hervormde gemeente Rottevalle.341 De kerkenraad informeerde hem dat er een half uur van het dorp af een heidegebied was. “Maar daar hoeft u zich heelemaal niets van aan te trekken, hoor! Dat zijn zulke nare menschen. Ze wonen in ellendige plaggenhutten en weten niets van God of Zijn gebod. Dat leeft maar met elkaar, bedelt, steelt en vecht en ze zijn de schrik van de omgeving. Nee, met die Houtigehagers kunt u zich maar beter niet bemoeien.”342 Toch trok hij eropuit om

geïmproviseerde kerkdiensten te houden.343 Visscher schreef: “Evangelisatie en armenzorg zijn onverbrekelijk verbonden. Het Christendom van het woord moet worden gevolgd door het

338 Jansma, ed., 32.

339 Kijlstra, 1.

340 ‘Doarp woechs út ’e heide,’ Leeuwarder Courant, 24 september 1960, 17. 341 “Predikanten van de Hervormde Gemeente Rottevalle,” www.dominees.nl. 342 Jelsma, “Evangelie en socialisme,” 17.

343 Frieswijk, “Socialisten en evangelisten,” 560.

16. Dominee Johannes Antonie Visscher (1876-1943), op de heide Fisker genoemd.

Christendom van de daad.”344 In 1904 stichtte hij in Houtigehage het evangelisatiegebouwtje Noord-Jeruël.345 Visscher richtte een fonds voor de opheffing der Friesche Heide op, waarmee hij heideontginning als werkverschaffing organiseerde.346 Visscher initieerde en pleitte voor talloze vormen van werkverschaffing, diverse verenigingen, verharding van wegen en opruiming van spitketen.347 Het voert te ver al zijn werk te benoemen, maar het staat vast dat Visscher veel betekende voor het gebied.348 In september 1909 vertrok Visscher om zijn heidewerk vanuit Den Haag te propaganderen.349 Hij overleed in 1943 in Groesbeek.

Visscher haalde voorbeelden van ellendige omstandigheden in oudere tijden op om de vooruitgang te benadrukken die inmiddels – mede door hemzelf – geboekt was op de heide. Daarom is het goed kritisch te zijn op Visscher, hij had duidelijke belangen. Visscher propageerde zijn werk en werd hét boegbeeld van de ontwikkeling van de ‘arme Friesche heide.’ Ook Spahr van der Hoek noemt het werk van Visscher veel gekleurder dan dat van de nu volgende auteur.350

Jelle Dam (1857-1935) schreef de laatste, tevens belangrijkste bron: een manuscript uit de jaren 1930 dat in 1978 als Jeugdherinneringen van Jelle Dam uitgegeven werd. Dam kwam ter wereld op de Surhuizumerheide, als zevende kind van de arme arbeiders Durk Klazes Dam (1802-1878) en Hinke Jans Pama (1815-1896).351 Van zijn onderwijzer kreeg Jelle de kans in Buitenpost een gedeelte van de Normaalschool te doorlopen.352 Hoewel hij de school voortijdig verliet, had hij een zekere ontwikkeling verworven. Op 21-jarige leeftijd verloor hij zowel zijn vader, door diens zelfdoding, als zijn broer Jakob (1849-1878), ten gevolge van zijn vlasbraakwerkzaamheden.353 Na zijn studie werd Dam timmerman, hetgeen aanzien gaf op de heide.354 Hij bouwde in de omgeving van De Wijde Pet een woning, woonde rond 1894 korte tijd in Surhuisterveen en verhuisde aan het eind van de eeuw naar De Parken in Opende.355 Dam overleed in 1935 na een lang ziekbed.356

344 Visscher, Koperen klanken, 25. 345 Idem, 21-22.

346 Idem, 29.

347 J. Keizer, Strijd tegen armoe, 75 jaar ‘Houtigehage’ [Buitenpost: De Vereniging ter bevordering van stoffelijke en zedelijke belangen der inwoners van Houtigehage en omstreken, 1979], 1-3.

Visscher, Koperen klanken, 38-47.

348 Teije T. Osinga, Drie Hervormde evangelisaties op de ‘arme Friesche heide’ [Garyp: 1998], 49. 349 Atsma, Bekkema en Keuning, 141.

350 Spahr van der Hoek, De heidedorpen, 68.

351 Jansma, ed., 9. Hamsterheide viel grotendeels onder Drogeham en de Surhuizumerheide onder Surhuizum, deze gebieden vormen tegenwoordig het dorp Harkema.

352 Een Normaalschool was een school voor de opleiding van leerkrachten in het lager onderwijs. 353 Jansma, ed., 15-16.

354 Idem, 9-10. 355 Idem, 23. 356 Idem, 36.

In oktober 1888 bezocht Dam een socialistische bijeenkomst.357 Hij sloot zich aan bij de Bond voor Algemeen Kies- en Stemrecht en werd voorzitter van de afdeling Surhuisterveensterheide.358 Later zette Dam zich in voor de Friesche Volkspartij: in 1893 werd hij in Achtkarspelen voorgedragen als socialistisch kandidaat, maar deze verkiezing werd geen succes. Na kennismaking met redacteur Oebele Stellingwerf (1847-1897), ook bestuurder van de Volkspartij, mocht Dam geregeld stukken schrijven in het Friesch Volksblad over de toestanden op de heide.359 Op latere leeftijd was Dam in Boelenslaan nog SDAP-lid. Ondanks zijn socialistische aard hield Dam altijd een persoonlijk geloof in God.

Dam wilde met zijn herinneringen jongeren het

eerlijke verhaal over vroeger vertellen.360 Jansma noemt het manuscript van Dam ‘ongekunstelder en objectiever’ dan het werk van de dominees.361 Het is uiterst belangrijk voor de lokale geschiedschrijving, hoewel Dam soms kleine fouten in de tijdsbepaling maakte. Volgens Jansma vond Dam een balans tussen de romantische benadering van de heide en de overaccentuering van ellendige toestanden. Dam verklaarde zelf het ‘harde, koude leven van een arbeider in naakte werkelijkheid’ te willen schetsen, zonder ‘eenige franje.’362 Wat vóór zijn objectiviteit spreekt, is dat hij regelmatig kritisch was op zijn eigen politieke richting.363 Hij hekelde socialistische voormannen als Domela Nieuwenhuis en Stienstra, die volgens hem niet altijd een goede aanpak aanwendden in de heidegebieden. Vanwege Dams integere opstelling pleit Jansma voor het gebruik van zijn manuscript als historische bron.364 Te meer omdat het van een tijd- en lotgenoot is, in tegenstelling tot veel andere bronnen die door buitenstaanders werden geschreven.

357 Frieswijk, “Socialisten en evangelisten,” 56. 358 Jansma, ed., 10-12. 359 Idem, 80. 360 Idem, 43-44. 361 Idem, 6-8. 362 Idem, 21. 363 Idem, 13. 364 Idem, 37-38.