• No results found

Visie accountant op MVO en de kwaliteit van duurzaamheidsverslagen

3 Richtlijnen op het gebied van MVO

5.2 Visie accountant op MVO en de kwaliteit van duurzaamheidsverslagen

5.2.1 Definitie MVO

In de wetenschappelijke literatuur is het door alle verschillende definities van MVO niet mogelijk om een eenduidige definitie van MVO te geven (Carrol, 1999). Voor dit onderzoek is daarom de definitie van MVO Nederland gebruikt. MVO Nederland7 definieert MVO als de verantwoordelijkheid die een organisatie neemt voor de effecten van bedrijfsactiviteiten op mens, milieu en bedrijfsvoering. Uit de interviews met accountants blijkt eveneens dat zij vinden dat er geen eenduidige definitie voor MVO aanwezig is. Mevrouw B. zegt hierover het volgende:

‘MVO is een soort van container begrip is, het is niet heel wetenschappelijk geformuleerd wat MVO nu daadwerkelijk inhoudt’.

Meneer C. voegt hieraan toe:

‘Wanneer er naar de definitie van MVO wordt gevraagd kom je 9 van de 10 keer terecht bij milieu gerelateerde onderwerpen’.

Wanneer aan de accountants wordt gevraagd wat zij vinden dat MVO is, komt duidelijk naar voren dat zij allen vinden dat MVO het met een breder perspectief naar de organisatie kijken is.

7

Allen geven zij aan dat het niet alleen gaat om financiële prestaties, maar ook om prestaties op milieu en sociaal gebied. Meneer A. vindt wel dat MVO in de kernprocessen van de organisatie verankerd moet zijn, wanneer dit niet het geval is vindt hij dat het geen MVO maar eerder ‘windowdressing’ is. Mevrouw B. geeft in overeenstemming met de definitie de Sociaal Economische Raad, (SER) de volgende definitie van MVO:

‘Het bewust richten van de ondernemingsactiviteiten op waardecreatie op langere termijn in de drie dimensies people, planet en profit, gecombineerd met de bereidheid de dialoog met de samenleving aan te gaan. MVO behoort tot de core business van ondernemingen’.

De definitie van MVO die accountants geven komt overeen met één van de definities van MVO in de wetenschappelijke literatuur, bijvoorbeeld die van Carrol (1999). Tevens sluit de definitie en de visie die door accountants wordt gegeven aan bij het GRI (2006) en de visie van MVO Nederland8.

5.2.2 Organisaties en duurzaamheidsverslagen

Vanuit de wet- en regelgeving worden weinig verplichtingen aan organisaties opgelegd om te rapporteren over MVO, zoals eerder vermeld is in hoofdstuk 3. Toch stellen al heel veel organisaties een duurzaamheidsverslag op. Het theoretisch kader geeft hiervoor een verklaring door middel van de legitimiteitstheorie (bv. Deegan et al., 2002), de reputatie-risicomanagement theorie (bv. Bebbington et al., 2007) en de stakeholdertheorie (bv. Ruf et al., 2001). Meneer A. stelt dat de meeste beursgenoteerde organisaties al circa 10 jaar bezig zijn met duurzaamheidsverslaggeving. Veelal zijn zij begonnen met een milieu- en sociaalverslag, vervolgens is dit verslag langzaam opgeschaald naar een duurzaamheidsverslag. Tegenwoordig zijn veel beursgenoteerde organisaties bezig om MVO strategisch in de organisatie te verankeren. Deze ontwikkeling zou kunnen worden verklaard door terug te vallen op de stakeholdertheorie. Deze theorie stelt dat organisaties door, onder andere verslaggeving, een goede relatie met de stakeholders willen behouden (De Waard, 2008). De afgelopen tien jaar is de aandacht voor MVO ook bij stakeholders steeds verder toegenomen, met als gevolg dat zij ook steeds meer waarde hechten aan MVO en duurzaamheidsverslaggeving. Een verklaring voor

8

de steeds uitgebreidere duurzaamheidsverslagen is dat organisaties uitgebreider rapporteren om aan de verwachtingen van de stakeholders te voldoen en zou een goede relatie met de stakeholders te behouden. Mevrouw B. stelt dat ook kleinere en MKB organisaties aandacht aan MVO en duurzaamheidsverslaggeving zouden moeten hebben, zij zegt hierover het volgende:

‘Ik denk dat MVO ook voor kleinere en MKB organisaties loont. In mijn optiek zijn de criteria ook toepasbaar voor het MKB. Alleen dan op een hoger abstractieniveau zoals beschreven in de GRI publicatie High Five. Het zal echter voor een kleinere of MKB organisatie lastig zijn om bijvoorbeeld volledig GRI compliant te zijn’.

Hoewel mevrouw B. aangeeft dat kleinere organisaties het GRI op een hoger abstractie niveau zouden kunnen gebruiken, geeft meneer C. aan dat het voor een kleinere of MKB organisatie wel degelijk mogelijk moet zijn om volgens het GRI een duurzaamheidsverslag op te stellen. De GRI richtlijnen zijn de laatste jaren steeds verder ontwikkeld en daarmee ook toegankelijker geworden. Meneer C geeft hier de organisatie ‘Transparency’ van Johan Piet als voorbeeld. Hij stelt dat ondanks de geringe omvang van deze organisatie, de organisatie wel een duurzaamheidsverslag heeft uitgebracht volgens de richtlijnen van het GRI.

Bij het opstellen van duurzaamheidsverslagen zien de accountants het GRI rapport als de belangrijkste richtlijn voor het opstellen van het duurzaamheidsverslag, de accountants vinden dat deze richtlijn ook zoveel mogelijk door organisaties moet worden gevolgd. Meneer A. geeft deze visie met het volgende citaat duidelijk weer:

‘De richtlijnen van het GRI hebben zich ontwikkeld tot ‘het IFRS’ onder de duurzaamheidsverslaggeving’.

De accountants vinden dat elke organisatie MVO zou moeten verankeren in de organisatie. Ook het feit dat MVO en duurzaamheidsverslaggeving nog sterk in ontwikkeling zijn, doet hier niets aan af. De legitimiteits-, reputatie-risicomanagement- en de stakeholdertheorie maken eveneens geen onderscheid tussen grote en kleine organisaties. Vanuit deze theorieën is voor elke organisatie te verklaren waarom zij MVO moeten verankeren in hun organisatie en

duurzaamheidsverslagen op zouden moeten stellen. Meneer A. geeft het volgende voorbeeld om de urgentie van MVO en duurzaamheidsverslaggeving voor organisaties aan te tonen en te laten zien dat het vakgebied nog in ontwikkeling is, dan wel zich moet doorontwikkelen:

‘Je zou kunnen zeggen dat BP een heel mooi verslag heeft, waarbij ook een verklaring door een accountant is afgeven, echter toont deze ramp wellicht aan dat deze verslagen nog niet altijd over de juiste dingen gaan, doch dat deze verslagen zeer relevant zijn’.

Tot slot denken de accountants dat veel organisaties wel aan MVO doen, maar dat een deel van deze organisaties het nog niet zodanig noemt. Veel organisaties zijn bijvoorbeeld bezig met goed werkgeverschap en hebben aandacht voor het milieu, echter wordt dit door deze organisaties vaak niet expliciet MVO genoemd. Een verklaring voor het gegeven dat veel organisaties bezig zijn met goed werkgeverschap en aandacht voor het milieu hebben kan gevonden worden in legitimiteits- en reputatie-risciomanagement theorie. Organisaties willen door de maatschappij als legitiem worden gezien om zodoende hun ‘community license to operate’ van de maatschappij te verkrijgen (Deegan et al., 2002). Derhalve zal de organisatie zich bezig houden met zaken als goed werkgeverschap en milieu, omdat de maatschappij dit verwacht. Wanneer een organisatie aan de verwachtingen van de maatschappij kan voldoen wordt de organisatie eerder als legitiem gezien (Dowling & Pfeffer, 1975). Echter een verklaring voor het feit dat deze organisaties het geen MVO noemen ontbreekt.

5.2.3 Kwaliteitseisen en ‘key performance indicators’ duurzaamheidsverslagen

Het GRI rapport (2006) omvat een aantal kwaliteitseisen waaraan een goed duurzaamheidsverslag moet voldoen, namelijk vergelijkbaarheid, nauwkeurigheid, tijdigheid, duidelijkheid en betrouwbaarheid. Uit de interviews met accountants komt naar voren dat zij vinden dat de kwaliteitseisen waaraan een duurzaamheidsverslag moet voldoen goed zijn weergegeven in het GRI rapport (2006). Het ‘Big Four’ accountantskantoor waar de interviews zijn afgenomen volgt de kwaliteitseisen van het GRI rapport (2006), maar maakt daarbij ook gebruik van eigen inzichten waaraan een kwalitatief goed duurzaamheidsverslag moet voldoen, dit eigen inzicht heeft vooral betrekking op het organisatie specifiek maken van kwaliteitseisen. Uit de interviews komt naar voren dat hoewel het GRI rapport (2006) de richtlijn is, men zich

hierop niet blind moet gaan staren en het als een checklist gaan gebruiken. Het eigen professionele oordeel van de accountant is hierbij erg belangrijk. Deze professionele oordeelsvorming sluit aan bij de professionaliteit van accountants bij de controle van duurzaamheidsverslagen zoals genoemd in NVCOS 3410N. Meneer A. geeft duidelijk aan dat een goed duurzaamheidsverslag voor elke organisatie anders is, de kwaliteitseisen dienen dus organisatie specifiek te zijn, waarbij de belangrijkste eisen aan het verslag juistheid, volledigheid en vergelijkbaarheid zijn. Mevrouw B. zegt hierover het volgende:

‘Kwaliteitsprincipes dienen organisatie specifiek te zijn, hierbij helpen de sector gerichte uitgebrachte richtlijnen van GRI ook, echter moet je, je niet blind staren op de richtlijnen van het GRI, het is een goede basis, maar je moet vermijden dat je het GRI rapport als checklist gaat gebruiken’.

Het GRI rapport (2006) omvat naast de kwaliteitseisen waaraan een duurzaamheidsverslag moet voldoen ook een aantal ‘key performance indicators’ die de prestaties van de organisatie op het gebied van MVO moeten weergegeven. De ‘key performance indicators’ die door het GRI rapport (2006) worden weergegeven hebben betrekking op economische, sociale en milieu aspecten. Het ‘Big Four’ accountantskantoor waar de interviews zijn afgenomen neemt deze ‘key performance indicators’ grotendeels over in de controle van duurzaamheidsverslagen. Alle accountants zijn het er over eens dat het GRI rapport (2006) een goed toetsingskader is. Echter geeft iedereen wel een lichte vorm van kritiek op de ‘key performance indicators’ door te zeggen dat deze wel organisatie specifiek moeten worden gemaakt. Voor de controle wordt dus gebruik gemaakt van de ‘key performance indicators’ uit het GRI rapport, nadat deze organisatie specifiek zijn gemaakt. Meneer C. zegt hierover het volgende:

‘Stakeholders vinden het niet belangrijk dat je over alle GRI indicatoren rapporteert, maar zij vinden het wel belangrijke dat organisaties transparant zijn over de specifieke MVO-aspecten en issues die zich voordoen binnen het bedrijf en gerelateerd zijn aan de core business’.

Meneer A. geeft hierbij het volgende specifieke voorbeeld:

‘Bij een bank zullen bijvoorbeeld de prestaties op het gebied van waterverbruik een stuk minder relevant zijn dan bij een bierbrouwer en des te meer relevant bij een bierbrouwer in Afrika’.

Zowel de kwaliteitskenmerken en ‘key performance indicators’ worden door accountants grotendeels uit de theorie overgenomen en vervolgens organisatie specifiek in de praktijk toegepast. Een verklaring voor het organisatie specifiek maken van kwaliteitskenmerken en ‘key performance indicators’ is dat een duurzaamheidsverslag een afspiegeling is van de interesses van te controleren organisatie (Kamp-Roelands, 2001).

5.2.4 Invullen scoretabel Daub

Naast een vergelijking te maken tussen de visie van accountants op MVO en duurzaamheidsverslaggeving en de visie van het GRI, zijn de accountants tijdens het interview ook gevraagd de scoretabel van Daub (2007) in te vullen. Elk van de geïnterviewden heeft bij het invullen van de scoretabel aangegeven dat zij dit niet de manier te vinden om de kwaliteit van duurzaamheidsverslagen te bepalen. De geïnterviewden hebben dan ook niet, zoals Daub (2007) wel heeft gedaan, specifiek punten toegekend aan bepaalde aspecten. Uit de interviews komt naar voren dat de accountants vinden dat deze aspecten niet los van elkaar kunnen worden gezien. Mevrouw B. geeft duidelijk aan dat deze aspecten tezamen de kwaliteit van het duurzaamheidsverslag bepalen, het is afhankelijk van de onderlinge afstemming tussen deze aspecten goed de kwaliteit van het duurzaamheidsverslag is. Mevrouw B. geeft dit middels het volgende citaat aan:

‘Bij maatschappelijke verslaggeving gaat het om het volledige beeld dat het verslag geeft, daar kijken wij als accountant naar. Wij kijken naar de juistheid, volledigheid, tijdigheid, duidelijkheid, balans, vergelijkbaarheid etc.. Het algehele beeld is voor ons heel belangrijk, daar kan niet 1 categorie worden uitgelicht’.

Naast bovenstaande kritiek merkt Meneer A. op dat de kwaliteitsscoretabel van Daub (2007) geen materialiteitsanalyse bevat. Volgens Meneer A. is dit een belangrijk gemis, omdat

kwaliteitseisen aan een duurzaamheidsverslag organisatie specifiek gemaakt dienen te worden. Wanneer de geïnterviewden dan toch de belangrijkste punten uit de score tabel moeten aanwijzen zijn dit sectie B (Policies, Management Systems & Stakeholder relations) en D (General View & Transparancy). Wanneer dit resultaat vergeleken wordt met de wegingen in de kwaliteitsscoretabel van Daub (2007), is een verschil van visie zichtbaar. Een verklaring voor dit verschil kan zijn dat Daub (2007) claimt dat hij de kwaliteit van duurzaamheidsverslagen analyseert, maar zich hierbij voornamelijk focust op hoe prestaties op het gebied van economie, sociale aspecten en milieu worden gerapporteerd. De accountants daarentegen focussen naast de rapportage van prestaties, tevens sterk op aspecten die voor de controle van duurzaamheidsverslagen. Dit verschil van kijk op de kwaliteit van duurzaamheidsverslagen kan mogelijk verklaart worden door de achtergrond, Daub (2007) is een onderzoeker terwijl de accountants deel uit maken van een professionele beroepsgroep. Daarnaast beschikken de accountants over veel controle kennis zoals verplicht gesteld wordt in NVCOS 3410N, waardoor het waarschijnlijk is dat zij met een ander perspectief naar de kwaliteit van duurzaamheidsverslagen kijken dan een onderzoeker.