• No results found

Verslag van de expertmeetings .1 Vooraf: organisatie & werkwijze

Het doorgeven van gevallen van seksueel misbruik aan de politie

4.5 Verslag van de expertmeetings .1 Vooraf: organisatie & werkwijze

Voor een beschrijving van de opzet van de expertmeetings verwijzen we naar de uitgebreide verantwoording opgenomen in hoofdstuk 2, § 2.4. Zoals daar beschreven is het niet mogelijk gebleken alle drie de geplande expertmeetings uit te voeren. Twee expertmeetings hebben wel doorgang kunnen vinden: één voor Veilig Thuis en één gezamenlijke bijeenkomst met vertegenwoordigers van de politie, Veilig Thuis, de Inspectie Onderwijs en de Inspectie IGJ.

Voor beide bijeenkomsten zijn aparte, maar vergelijkbare casus opgesteld. De casus zijn zoveel mogelijk gebaseerd op voorbeelden die werden genoemd in de interviews. Op de bijeenkomst is gevraagd of de casus voldeden en de deelnemers een voorkeurcasus hadden om te bespreken.

In het hierna volgende wordt apart verslag gedaan van hetgeen op beide bijeenkomsten is besproken.554 De besproken casus zijn, voor zover besproken, in het verslag opgenomen.555 Een ordening conform de in § 4.3 opgenomen aandachtspunten bleek niet goed mogelijk. De besproken aandachtspunten worden daarom via vermelding van (gecursiveerde) koppen in het verslag geduid.556 Na iedere casus worden de uitkomsten van de bespreking op hoofdpunten samengevat in een schematisch overzicht. Daarbij worden de uitkomsten gegroepeerd naar vier vaste aandachtspunten: 1) de vraag naar de betekenis van een verruiming van de aangifteplicht, 2) de betekenis van de meldplicht en – zo dit is besproken – van een verruiming van de kring van meldplichtigen, 3) de samenwerking en (4) de casuïstiek. Waar relevant wordt het schematische overzicht per casus aangevuld met een of meer andere aandachtspunten.

4.5.2 Verslag van de expertmeeting met Veilig Thuis557 4.5.2.1 Vooraf

De bijeenkomst werd gehouden met drie beroepskrachten werkzaam bij Veilig Thuis in twee regio’s (Amsterdam en Limburg). Het betrof twee ervaren, gespecialiseerde maatschappelijk       

554 De samenstelling van de expertmeetings was sterk verschillend, en ook de casus die werden voorgelegd varieerde. De casus besproken op de expertmeeting met Veilig Thuis was toegesneden op de taakstelling van de organisatie; die op de gezamenlijke expertmeeting op de taakstellingen van alle vier de deelnemende organisaties. Voorzien was in drie domeingerichte expertmeetings, die tot doel hadden doelgericht informatie met betrekking tot de wijze waarop de betrokken organisatie reageert op vermoedens van seksueel misbruik, in het bijzonder richting de politie en het Openbaar Ministerie en vice versa. Deze informatie zou de opmaat vormen voor de gezamenlijke expertmeeting. Zoals beschreven in hoofdstuk 2 4.5 kon alleen voor Veilig Thuis zo’n domeingerichte bijeenkomst worden georganiseerd. Dat maakt dat een vergelijking van de bevindingen opgehaald op de achtereenvolgende

expertmeetings niet zinvol was. De bevindingen van beide expertmeetings zijn meegenomen bij het opstellen van de scenario’s, beschreven in hoofdstuk 6.

555 Bij de expert meeting met Veilig Thuis zijn wel alle opgestelde casus besproken, maar bij de expertmeeting met de vertegenwoordigers van de verschillende organisaties niet. In bijlage 8 en 9 staan de casus als toegezonden aan de deelnemers.

556 Met het oog op de leesbaarheid is er voor gekozen om voor § 4.5.2.2 een andere opmaak te nemen, namelijk door wit regels op te nemen tussen de alinea’s zodat duidelijk wordt welke deelthema’s zijn besproken bij de

aandachtspunten en hoe deze al of niet samenhangen.

557 Deze bijeenkomst vond plaats op 8 mei 2019, te Utrecht. De naam en functie van de deelnemers staan vermeld in bijlagen 8.

werkers en één vertrouwensarts. Op deze bijeenkomst zijn alle (vijf) casus besproken. Er is als opgemerkt in het verslag niet steeds één op één een relatie te leggen tussen hetgeen is besproken en de casus.

De respondenten zijn in het verslag volgens profiel genummerd en worden als volgt aangeduid:

# 1 Maatschappelijk werker (regio Amsterdam); # 2 Maatschappelijk werker (regio Limburg); # 3 Vertrouwensarts (regio Amsterdam).

Het verslag is als volgt opgebouwd: de bespreking van de afzonderlijke casus en de varianten is beschreven in § 4.5.2.2 tot en met 4.5.2.6. Aan het einde van iedere deelparagraaf staat per Tot slot wordt in § 4.5.2.7 een korte samenvatting gegeven.

4.5.2.2 Casus 1 – Wat te doen met ‘buurtopa Bas’?

Aandacht voor (overige) maatschappelijk kwetsbaren

Voorafgaand aan de bespreking van de casus wordt opgemerkt dat er meer aandacht moet komen voor andere groepen slachtoffers dan de minderjarigen. De groep maatschappelijk kwetsbaren die risico lopen seksueel te worden misbruikt is gevarieerder en omvangrijker. Genoemd worden de LVB-categorie, (ex-)patiënten uit de geestelijke gezondheidszorg, minder validen en ouderen. Aangegeven wordt dat ingrijpen en het bieden van veiligheid in dergelijke gevallen gecompliceerder ligt, want ‘bij kinderen heb je meer mogelijkheden om drang uit te oefenen’ (#2). Voor kinderen wordt beslist, maar voor kwetsbare jongvolwassenen gaat dat bijvoorbeeld niet op. Evenmin is er ‘een Raad voor ouderenbescherming of minder validen (…).’ (# 3).

Casus 1- Wat te doen met ‘buurt-opa Bas’?

U krijgt als medewerker van Veilig Thuis een melding binnen van het Algemeen Maatschappelijk Werk. Uit de melding blijkt dat het AMW gebeld is door een moeder die vertelde dat haar zesjarige zoontje Tom tegenover haar heeft verklaard dat een oudere buurtbewoner (in de buurt bekend als ‘opa Bas’) hem en enkele andere jonge buurtkinderen op de kinderboerderij over de kleren bij de schaamstreek heeft betast. Tom heeft dat toegelaten omdat: (1) Opa Bas een voor hem vertrouwde figuur is en (2) Opa Bas hem voor de medewerking heeft beloond met snoep. Het zou meerdere malen zijn gebeurd, achter het hok met de geiten. In de melding staat voorts dat moeder heeft doorgevraagd, en dat Tom na enig aandringen heeft toegegeven dat opa Bas hem zijn geslachtsdeel heeft getoond maar dat hij toen is weggelopen. Tom geeft aan dat hij van vriendjes heeft gehoord dat opa Bas hen op dezelfde wijze heeft benaderd.

De moeder van Tom heeft inmiddels navraag gedaan bij moeders van vriendjes van Tom. Uit die gesprekken is niet gebleken dat deze vriendjes seksueel benaderd zouden zijn door opa Bas, maar twee van hen zijn sinds kort wel bedplassers geworden en willen niet meer naar de kinderboerderij. Vraag:

- Hoe handelt u in deze situatie en waarom?

- Kunt u aangeven of aan de door u gekozen aanpak risico’s kleven, en zo ja, welke?

- Kunt u aangeven wat volgens u de sterke kanten (kansen) zijn van de door u gekozen aanpak?

Nader feitenonderzoek in afstemming met de zedenpolitie

De casus geeft maatschappelijke onrust, wat aanleiding geeft tot overleg met de zedenpolitie. Het handelen moet onderling worden afgestemd zodat geen ruis kan ontstaan en Veilig Thuis de politie niet in de wielen rijdt. Dat ziet met name op de vraag met wie Veilig Thuis in gesprek kan gaan om de melding te kunnen onderzoeken (Tom, Tom’s moeder, de vriendjes?). Tussentijds kan de veiligheid in deze casus worden geborgd via de ouders.

Dat er geen aanleiding is tot acuut ingrijpen betekent niet dat er geen nader feitenonderzoek nodig is (gesprek met de moeder en/of de vermoede dader). Daarbij moeten ook de politiegegevens worden geraadpleegd.558 Veilig Thuis waakt daarbij voor mogelijke collusiegevaar, zij het dat bij seksueel misbruik vaak minder gevaar is voor het vervuilen van sporen.

In beginsel zou ook de vermoede dader op de hoogte worden gesteld van de melding aan Veilig Thuis, maar soms is dat niet handig. Zeker niet wanneer het mogelijk gaat om een zedenmisdrijf, dan is het zaak om eerst de feiten meer helder te krijgen door te gaan praten met betrokkenen zoals in dit geval de meldende ouders. Mocht de minderjarige met meer strafrechtelijke informatie komen dan wordt de zaak overgedragen aan de politie, zodat deze de minderjarige op meer gewaarborgde wijze kan horen.559

Melding wordt gemaakt van mogelijke overlap tussen het onderzoek van Veilig Thuis en dat van de politie (‘Je begint steeds meer tegen elkaars terrein aan te schuren.’; #2). Dat wordt overigens positief gewaardeerd, want het Openbaar Ministerie geeft er in toenemende mate blijk van oog te hebben voor het door Veilig Thuis te bewaken veiligheidsspoor. Soms vraagt de politie Veilig Thuis om aanvullende informatie, maar dat kan niet zover gaan dat bij Veilig Thuis bekende vertrouwelijke daderkennis wordt overgedragen. Dat gebeurt alleen als de te waarborgen veiligheid daarom vraagt.

De inschatting is dat de politie de zaak tegen opa Bas voorlopig aan Veilig Thuis overlaat en als dit onderzoek (meer) strafrechtelijk relevante informatie oplevert een nieuw overleg volgt tussen Veilig Thuis en de politie. Mocht nader onderzoek leren dat een strafrechtelijk onderzoek is geïndiceerd, dan zal Veilig Thuis de moeder stimuleren aangifte te doen. Doet die dat niet, dan kan aangifte vanuit Veilig Thuis volgen, maar dat behoeft een voldoende feitelijke onderbouwing. Benadrukt wordt dat je als medewerker van Veilig Thuis ook oog moet hebben voor het belang van de vermoedelijke dader, die moet je niet zomaar aan de schandpaal willen nagelen. Je moet het onderzoek timen: met wie ga je eerst spreken, de ouders of de vermoedelijk dader? Zijn er tekenen die wijzen op seksueel misbruik, zoals bijvoorbeeld bed plassen? Wat hebben de ouders intussen gedaan en hoe suggestief zijn die gesprekken tussen ouders en kind geweest (‘Wij hebben

wel eens aan het handje gehad dat het kind pas na zes keer zegt te zijn misbruikt.’; #3)?

      

558 In Limburg wordt daartoe gebruik gemaakt van het systeem Dagco.

559 Die overdracht betreft overigens enkel de melding en de relevante feiten verzameld door Veilig Thuis, er is geen sprake van een overdracht van gespreksverslagen. Dat zou wel kunnen in het geval Veilig Thuis aangifte zou doen of als de politie de verslagen vordert ten behoeve van het strafvorderlijk onderzoek, maar niet zomaar uit eigen beweging.

De inschatting dat de zaak in dit stadium wordt overgelaten aan Veilig Thuis om nader feitenonderzoek te doen betekent niet dat er geen aanleiding zou zijn tot het ondernemen van actie. Het seksueel misbruik heeft immers plaatsgevonden op een kinderboerderij en daar heeft de gemeente een verantwoordelijkheid. Er is risico voor maatschappelijke onrust en daar ligt een taak voor de gemeente.

Betekenis van de (verruimde) aangifteplicht

Over de betekenis van de aangifteplicht en een mogelijke verruiming daarvan voor de voorliggende casus wordt wisselend gedacht. Eén deelnemer ziet het liefst dat de ouders aangifte doen, want ‘zelf weet je niks’ (#2). Er wordt gerefereerd aan de LVB-categorie en aan onderling seksueel misbruik binnen instellingen, een verruiming van de aangifteplicht zou daar kunnen helpen om de neiging tot het toedekken van het handelen tegen te gaan. Of dat effect daadwerkelijk intreedt wordt door de anderen echter in twijfel getrokken, want elke professional maakt zijn eigen inschatting en een aangifteplicht staat daarmee op gespannen voet (‘Professionals

moeten in overleg kunnen gaan en weten wat het nut is van een aangifte en dat een plicht de handelwijze niet gaat helpen.’; #3). Aangifte leidt niet altijd tot het gewenste resultaat, bijvoorbeeld omdat Veilig Thuis

niet kan doorpakken maar lang moeten wachten op de uitkomsten van het politieonderzoek. Gesignaleerd wordt dat (te) weinig aangifte wordt gedaan, ook vanuit Veilig Thuis. En wanneer cliënten aangifte willen doen deze daarbij regelmatig weerstand ondervinden van de politie. Er is begrip voor het feit dat de politie een zekere filter op de aangiftes inbouwt, maar een aangifte kan nuttig zijn vanwege het registreren van het incident. En dat kan van belang zijn uit oogpunt van preventie. Of het nu een (verruimde) aangifte(plicht) moet worden of een melding wordt niet helemaal duidelijk. Wel is duidelijk dat er geen hoge verwachtingen moeten worden gekoesterd van een aangifte (‘Vaak kan het strafrecht weinig’; #2).

In dit verband komt de betekenis van het beroepsgeheim aan de orde. Het beroepsgeheim wordt van groot belang geacht, want vertrouwelijkheid is essentieel voor toegang tot de zorg. Maar het wordt ook enigszins gerelativeerd, want verschuilen achter je beroepsgeheim ‘kan nu echt niet meer’ (#2) onder het regime van de meldcode.

Tegelijkertijd wordt aandacht gevraagd voor de ‘andere kant’: die van de vermoede dader. Het beroepsgeheim biedt dan ruimte om contact aan te gaan met de pleger om deze in een vrijwillige behandelsetting te krijgen (‘Recht op emotionele zorg’; #1). Bovendien moet eerst nog maar eens worden vastgesteld dát er sprake is van door deze persoon gepleegd seksueel misbruik, want ook het risico op onterechte beschuldigingen ligt op de loer.

Hieruit mag niet de conclusie worden getrokken dat Veilig Thuis geen aangifte zou willen doen, want bij ernstige zaken gebeurt dat zeker. Wat wordt geschetst is een beeld van ‘schurende sporen’: de door Veilig Thuis te bewerkstelligen veiligheid is ‘een heel ander traject dan de het

aangiftetraject. Hulpverleners werken omgekeerd dan politie en justitie. Wij geven snel openheid van zaken en bespreken de dingen, ook met betrekking tot plegers. De politie doet onderzoek en spreekt de pleger als laatste. Dat stuk ertussen is belemmerend voor het bewerkstelligen van de veiligheid.’ (#2). Veiligheid kan bovendien

ook worden geboden door voor een geborgde behandelsetting te zorgen en dan worden er heldere afspraken gemaakt met de pleger. En vaak komt het dan toch wel tot aangifte, maar niet

vanuit Veilig Thuis. Anderzijds kan het ook goed zijn om het Openbaar Ministerie in de zaak te kennen. Ook in het kader van het vanuit Veilig Thuis op te zetten veiligheidsspoor. Het Openbaar Ministerie kan immers op verzoek van Veilig Thuis concrete gedragsaanwijzingen opleggen. Uiteindelijk komt het, is de slotsom, aan op een goede samenwerking. Dat zet meer zoden aan de dijk dan een verruiming van de aangifteplicht.

Samenwerking & overleg

Hoewel er verschillende procedures zijn die kunnen worden gevolgd, gaat men ‘al snel met elkaar

aan tafel’ (#1). Liever gaat Veilig Thuis in overleg met de politie, dan aangifte te doen (‘Dan ga ik geen aangifte doen. We hebben alle 06 nummers van de politie en de officieren. En in ernstige zaken komt de officier er gelijk bij’; # 3). Daarbinnen lijkt het Openbaar Ministerie een eigen positie in te nemen,

het denkt mee, maar wanneer er tussen de instellingen verschil van mening is over de aanpak, neemt het Openbaar Ministerie de beslissingen. Vaak kent men elkaar en zijn het officieren van justitie met veel ervaring op zedengebied. Dat is een pre, want je moet officieren hebben ‘die out of

the box denken (…) Buiten de gebaande paden leiden en risico’s durven te nemen’ (#2). Een officier van

justitie moet kennis van zaken hebben, handelingsruimte durven nemen en horizontaal schakelen. Opgemerkt wordt dat het netwerk niet te groot moet worden, dat zou het geval zijn in de regio Amsterdam (‘Hoe groter het netwerk, hoe kwetsbaarder’; #1). Dan moet er weer een schakel tussen, en dat vertraagt. In één van de regio’s vervult het Centrum Seksueel Geweld een belangrijke sleutelrol, daar is overlap tussen de activiteiten van Veilig Thuis en het Centrum Seksueel Geweld.560 Voor beide regio’s worden verschillende (tweewekelijks) overleggen genoemd, naast acuut casusoverleg.

   

      

560 Het Centrum voor Seksueel Geweld betreft een samenwerkingsverband tussen verschillende (gemeentelijke) instellingen. Inde regio Amsterdam vervult Veilig Thuis daarbinnen de front office.

Thema/Aandachtspunt Kansen Dreiging Verruiming

aangifteplicht

 ouders als primaire bron van informatie

 weinig aangiften vanuit VT  professionele autonome  geen effect: plicht werkt niet  ontmoediging door politie  voorkeur voor overleg  onterechte beschuldigingen

 repressie staat behandeling in de weg Melding  onderzoek voorlopig

via VT  overleg VT/ZP

 ruimte voor drang (vrijwillige

behandeling)

 nalaten melding en ‘intern’ afdoen (drang)

Samenwerking  overleg VT & ZP/OM  triage  oog voor de waarheidsvinding  schurende sporen’  behandeling vs straf

Casuïstiek  in handen van VT & ZP

 ouders kunnen veiligheid bieden

 risico voor maatschappelijke onrust (gemeente)

 risico voor valse beschuldiging

 aandacht voor verschillende risicogroepen Schema 4.2 - Wat te doen met ‘buurtopa’ Bas?

4.5.2.3 Casus 2 - Wat te doen met grootvader Jan?

Casus 2 - Wat te doen met grootvader Jan?

Stel dat de vermoede dader de grootvader van Tom is, Jan, die in het huis naast het gezin woont. Geconfronteerd met de ‘beschuldigingen’ aan het adres van opa Jan hebben de ouders een ‘helder’ gesprek met opa, waarin hij bekent uit eenzaamheid (hij is onlangs weduwnaar geworden) inderdaad zijn kleinzoon en enkele vriendjes te hebben betast, maar alleen over de kleren heen. Volgens opa is er geen sprake geweest van verdergaand contact, en hij heeft zeker niet zijn geslachtsdeel aan de kinderen getoond. De ouders willen de zaak voor zover mogelijk ‘in eigen beheer afdoen’, opponeren sterk tegen een eventuele aangifte en opa Jan is bereid ‘ergens te gaan praten’. Ook Tom geeft aan dat hij niet wil dat opa Jan ‘naar de gevangenis moet’. De ouders van de vriendjes van Tom dringen echter wel aan op ‘harde actie’.

Vraag:

 Hoe handelt u in deze situatie en waarom?

 Kunt u aangeven of aan de door u gekozen aanpak risico’s kleven, en zo ja welke?

 Kunt u aangeven wat volgens u de sterke kanten (kansen) zijn van de door u gekozen aanpak?  Wat zou in deze casus de betekenis (kunnen) zijn van een (verruimde) aangifteplicht?

Aan het gezin(systeem) te gunnen autonomie?

Op de vraag of men vanuit Veilig Thuis zou meegaan in de wens van het gezin om het seksueel misbruik door grootvader Jan in eigen kring op te lossen wordt verschillend geantwoord. Dat het gaat om seksueel misbruik binnen het (bredere) gezin wordt relevant gevonden met het oog op de systeemproblematiek. Bij seksueel misbruik binnen het gezin liggen de relaties anders, gecompliceerder.

Het feit dat grootvader Jan in het huis naast het gezin woont geeft wel aanleiding om de melding nader te onderzoeken: je weet immers niet hoe ver het seksueel misbruik is gegaan en of de minderjarige wel alles heeft verteld en kunnen vertellen. Het door de familie ‘met de mantel der liefde’ willen bedekken van het seksueel misbruik roept wantrouwen op. Maar hoe precies wordt gehandeld is afhankelijk van de casus (‘In dit geval misschien wel, in het volgende niet’; # 3). Een handvat voor veiligheid wordt gevonden in de aanwezigheid van derden buiten het gezin (de ouders van de vriendjes van Tom) die kunnen ook melden of aangifte doen bij de politie.

Thema/Aandachtspunt Kansen Dreiging

Verruiming aangifteplicht

Melding  onderzoek door VT, in overleg ZP

 veiligheid in bekendheid smm bij derden (potentiële

melders/aangevers Samenwerking

Casuïstiek  aandacht voor

systeemproblematiek (gezin)  autonomie

 kracht van familiebanden

 risico voor toedekken seksueel misbruik (grootvader)

4.5.2.4 Casus 3- Wat te doen met vader Pieter?

Deze casus wijst duidelijk in de richting van overdracht van de regie aan de politie (‘Regie overgeven

aan de politie, het is heel duidelijk; #1). Hier mag de wens van betrokkenen tot te gunnen autonomie

niet prevaleren. Temeer niet daar in de casus blijvende risicofactoren zitten, want de door de dader ervaren stressfactoren die zouden hebben geleid tot het seksueel misbruik zijn nog volop aanwezig. Een indicatie voor de ernst van het gepercipieerde risico op herhaling vormt daarnaast het verzamelen van kinder-pornografisch materiaal door de dader. Bovendien kan het aangifte doen hier onderdeel zijn van de therapie.

Zou het in de casus gaan om wat minder ernstige vormen van seksueel misbruik zou er volgens twee van de drie deelnemers nog wellicht ruimte kunnen zijn voor een afhandeling via een behandelingstraject. Ook in dat gespecialiseerde forensische spoor kan veiligheid worden gewaarborgd. Maar er klinkt twijfel door, want waar de ene respondent benadrukt dat betrokkenen een zekere ruimte moet worden gegund om zelf verantwoordelijkheid te nemen, benadrukt een andere respondent de risico’s van zo’n benadering. Wat hier speelt is ‘de punitieve aard’ van het strafrecht en de daaraan verbonden verstarring. Waar de ene respondent benadrukt dat strafrechtelijk ingrijpen is geïndiceerd om het slachtoffer te kunnen beschermen, zet de