• No results found

Methodologie van de beschrijving van andere rechtsstelsels .1 Redenen voor onderzoek naar andere rechtsstelsels

Situatie II - Scenario I tot en met III voor de situatie waarin het gaat om een aangifteplicht voor de rechtspersoon/feitelijk leiding gevende van een

2.3 Methodologie van de beschrijving van andere rechtsstelsels .1 Redenen voor onderzoek naar andere rechtsstelsels

Doel van het onderhavige onderzoek is een inventarisatie te geven van mogelijkheden tot verruiming van de aangifteplicht voor seksueel misbruik en de strafrechtelijke handhaving daarvan. Daartoe dient onder meer het bestaande wettelijk kader ter zake in binnen- en buitenland te worden beschreven (zie § 1.2). Dat verlangt derhalve een onderzoek naar andere rechtsstelsels. Dergelijk onderzoek kan een of meer doelen dienen. In het verband van dit onderzoek gaat het in het bijzonder om twee doelen.

Ten eerste kan een onderzoek naar andere rechtsstelsels om informatie verstrekken over het al dan niet bestaan van aangifteplichten en meldplichten voor seksueel misbruik en de strafrechtelijke handhaving daarvan in andere landen. Aldus wordt voorlichting verschaft over die andere rechtsstelsels. Door een beeld te geven van de stand van zaken in het buitenland, kunnen de volgende vervolgstappen worden gezet ten aanzien van de wijze waarop een aangifteplicht voor seksueel misbruik in Nederland is of kan worden vormgegeven. Er kan allereerst een inschatting worden gemaakt hoe Nederland zich verhoudt tot de onderzochte landen. Loopt Nederland in de pas met andere landen, wijkt het juist af omdat Nederland met artikel 160 Sv een beperkte aangifteplicht kent, dan wel juist verder gaat dan andere landen door de combinatie van de aangifteplicht van artikel 160 Sv met sectorspecifieke meldplichten? Voorts kunnen aan de beschrijving van het wettelijk kader inzake aangifte- en meldplichten in het buitenland argumenten voor en/of tegen een bepaald standpunt of benadering worden ontleend.77 Dit laatste brengt ons tot het tweede doel van het onderzoek naar andere rechtsstelsels.

Ten tweede heeft het onderzoek naar andere rechtsstelsels het doel om inspiratie op te doen voor een bepaalde oplossing voor een in Nederland ervaren probleem of voor een bepaalde aanpak in het Nederlandse recht. Door andere rechtsstelsels te onderzoeken wordt een extern perspectief verkregen en dat kan leiden tot kennis van andere argumenten, andere oplossingen, andere wettelijke regelingen etc. Die kennis kan vervolgens inspiratie bieden voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen.78 Wat kan Nederland leren van de wijze waarop in andere landen, al dan niet via een aangifteplicht, wordt bewerkstelligd dat gevallen van seksueel misbruik ter kennis van politie en justitie komen? Op die manier zal in hoofdstuk 6 worden verwezen naar bevindingen van het onderzoek naar andere rechtsstelsels.

Wanneer beide doelen van het onderzoek naar andere rechtsstelsels worden samengenomen, wordt ten slotte ook bijgedragen aan een ander doel, namelijk het doorgronden van het eigen rechtsstelsel. Vanuit een extern perspectief naar het eigen recht kijken en dat bevragen, kan leiden tot een beter begrip bestaande uit verworven verklarende inzichten, al dan niet gecombineerd met het identificeren en het duiden van argumenten voor en tegen een bepaalde aanpak of regeling.79

Het voorgaande betekent evenwel nog niet dat een in het buitenland gevolgde aanpak of oplossing ook zomaar in Nederland kan worden toegepast. Hier dreigen de gevaren inherent aan

legal transplants. Een wezenlijk gevaar is dat een regeling, leerstuk, beginsel, concept of norm

afkomstig uit een ander rechtsstelsel geen (goede) aansluiting vindt in het Nederlandse recht, met       

77 Aldus toegepast de voorlichtende functie van externe rechtsvergelijking beschreven in Kristen 2013, p. 436.

78 Over dit doel, zie Kristen 2013, p. 435-436.

name doordat het (te veel) afwijkt van eigen regelingen, leerstukken, beginselen, concepten, normen, gebruiken en werkwijzen in de strafrechtspleging. Daardoor kan de overgenomen voorziening mogelijk niet de oplossing bieden die er van wordt verwacht en nieuwe problemen in het leven roepen. Het kan zelfs ontwrichtend werken voor het (wettelijk) systeem en de strafrechtspleging.80

Tegen deze achtergrond ligt het voor de hand dat andere rechtsstelsels zijn onderzocht. Dit onderzoek is derhalve de gebruikte methode om antwoord te kunnen geven op de derde hoofdvraag van het onderzoek. Die hoofdvraag ziet kort gezegd op de vraag hoe in andere landen de wet- en regelgeving ten aanzien van aangifteplicht voor ernstige zedendelicten luidt en op welke wijze deze aangifteplicht wordt gehandhaafd (zie § 1.2). De hoofdvraag is door ons uitgewerkt in een tweetal deelvragen:

1) Zijn er Europese landen die wel/geen aangifteplicht voor seksueel misbruik kennen, en zo ja, wat is de reikwijdte daarvan? Op welke overwegingen berust de keuze van Duitsland en Ierland om geen algemene wettelijke aangifteplicht te hebben voor seksueel misbruik? Hoe is in Australië vorm gegeven aan de aangifteplicht voor seksueel misbruik? En hoe zijn in Ierland en Australië de meldplichten vormgegeven, met aandacht voor het daaraan gerelateerde beroepsgeheim en de rechten van slachtoffers?

2) Kan Nederland lessen trekken uit deze buitenlandse regelgeving?

Uit dit samenstel van deelvragen volgt dat het onderzoek naar andere rechtsstelsels op twee manieren moet worden uitgewerkt en uitgevoerd.

De eerste deelvraag vergt een onderzoek waarbij binnen het tijdsbestek van dit onderzoek en het beperkte budget daarvan een beeld wordt gekregen over slechts één aspect van de thematiek van het onderzoek, namelijk het al dan niet bestaan van een (beperkte) aangifteplicht voor seksueel misbruik in Europese landen. De methode om dat te achterhalen voor een onbepaalde selectie van Europese landen, is een quick scan. De opzet van de quick scan wordt toegelicht in § 2.3.2.

De eerste deelvraag verlangt voorts dat voor Australië en Ierland een meer diepgaande studie van een aangifte- en/of meldplicht voor seksueel misbruik wordt uitgevoerd. Het gaat immers niet alleen om de wijze waarop de aangifte- en/of meldplicht in die landen is vormgegeven, maar dat ook wordt ingegaan op twee specifieke thema’s in relatie tot die aangifte- en/of meldplicht (verschoningsrecht en rechten van slachtoffers). Voorts voegt deze deelvraag een onderzoek naar Duitsland toe, een land waarin geen algemene wettelijke aangifteplicht bestaat, maar alleen een meldplicht via richtlijnen. Al deze vragen nopen tot een uitgebreider onderzoek naar deze drie landen. De daartoe gebruikte methode komt aan bod in § 2.3.3.

2.3.2 Quick scan

Een quick scan hebben wij in het verband van dit onderzoek opgevat als een qua tijd, qua omvang en qua uitwerking beperkt onderzoek naar het bestaan van een bepaald wettelijk voorschrift, leerstuk, beginsel, concept etc. in verschillende landen en waarbij dat object van de quick scan vooral uitwendig wordt beschreven. Dat betekent dat vooral naar wettelijke regelingen is gekeken en wat de inhoud daarvan is, mede geïllustreerd aan de hand van (beleids-) documenten en wetenschappelijke artikelen, zonder een compleet en systematisch overzicht van deze bronnen te bieden. De quick scan is dan ook bedoeld om een beeld te geven van de stand van zaken in het       

buitenland, om vervolgens te kunnen inschatten hoe Nederland zich verhoudt tot de onderzochte landen. Aldus wordt invulling gegeven aan de voorlichtende functie van het onderzoek naar andere rechtsstelsels (zie § 2.3.1). Voorts kan een quick scan functioneel zijn om te kunnen bepalen welke rechtsstelsels mogelijkerwijs nadere bestudering verdienen door een uitgebreider onderzoek.

De uitgevoerde quick scan strekt er niet toe argumenten voor en tegen een mogelijke verruiming van de aangifteplicht van artikel 160 Sv te identificeren, dan wel te bepalen van mogelijkheden en onmogelijkheden voor verruiming van die aangifteplicht zijn. Wel kan de wijze waarop in een ander rechtstelsel een aangifteplicht is vormgegeven inspiratie bieden voor mogelijke aanpassingen in het Nederlandse recht, zij het dat rekening moet worden gehouden met risico’s van legal transplants (waarover § 2.3.1).

Gelet op deze doelstellingen is de uitkomst van een quick scan niet meer dan een compilatie van landenberichten;81 er vindt geen vergelijking tussen de onderzochte landen en/of met het land dat het vertrekpunt van de quick scan vormt, in casu Nederland.

Ten behoeve van het uitvoeren van de quick scan is op basis van de studie van Mathews en Bross82 een set van vragen opgesteld. Deze vragen zijn:

1) Bestaat er een meldplicht en/of meldcode? Wanneer er geen meldplicht bestaat, maar alleen een meldcode of zelfs dat niet, dan zijn de volgende vragen niet van belang.

2) Bij wie moet de melding worden gedaan?

a. Wanneer dit bij politie of justitie moet gebeuren, behelst dit een aangifteplicht? b. Wanneer dit bij een tusseninstantie moet gebeuren, behelst dit een meldplicht? 3) Wie is meldplichtig en wat is de betekenis van een eventueel verschoningsrecht?

a. Geldt de meldplicht voor eenieder of voor bepaalde personen (professionals)?

b. Kunnen professionals zich beroepen op hun geheimhoudingsplicht en aldus afzien van een melding?

4) Wanneer moet worden gemeld?

5) Welke details moeten bij de melding worden vermeld? 6) Voor welke zedenmisdrijven geldt de meldplicht?

7) Geldt de meldplicht voor verleden seksueel misbruik of ook voor toekomstig seksueel misbruik, en zo ja, welke mate van zekerheid is vereist dat het misdrijf is gepleegd of gaat worden gepleegd?

8) Wordt de melder beschermd tegen vervolging en, zo ja, hoe?

9) Kan niet-naleven van de meldplicht leiden tot strafrechtelijke aansprakelijkheid en met welke strafrechtelijk sancties is dat bedreigd?

Deze vragen zijn vervolgens gebruikt om informatie te vergaren voor een selectie van landen in Europa. Om tot die selectie van Europese landen te komen, is als uitgangspunt genomen een overzicht van de European Union Agency for Fundamental Rights (FRA). De FRA heeft namelijk voor lidstaten van de Europese Unie in kaart gebracht welke wettelijke beschermingsmaatregelen voor kinderen bestaan.83 Daarbij is ook gekeken naar specifieke wettelijke meldplichten voor beroepskrachten en voor burgers voor gevallen van       

81 Zie Kristen 2013, p. 431.

82 Mathews & Bross 2015, hoofdstuk 1.

83 Zie de online publicatie FRA, Mapping child protection systems in the EU, beschikbaar op:

kindermisbruik.84 Uit dit onderzoek blijkt dat vrijwel alle lidstaten een specifieke meldplicht voor beroepskrachten kennen, waarbij 15 lidstaten85 een dergelijke meldplicht voor alle professionals hebben en 10 lidstaten86 alleen voor bepaalde beroepskrachten. Voorts blijkt uit het onderzoek dat 15 lidstaten87 een specifieke meldplicht voor burgers kennen en dat in veel andere lidstaten een algemene wettelijke meldplicht tevens gevallen van kindermisbruik omvat, mits sprake is van een strafbaar feit. Het verdient overigens opmerking dat Nederland in dit onderzoek staat vermeld als een land zonder meldplicht, terwijl uit hoofdstuk 3 blijkt dat Nederland verschillende meldplichten kent.

Omdat uit dit onderzoek naar voren komt dat Zweden zowel een meldplicht voor beroepskrachten als voor burgers kent, is vervolgens Zweden gekozen om in de quick scan te betrekken. Aan deze keuze liggen een paar pragmatische overwegingen ten grondslag. Over Zweden is voldoende materiaal in het Engels beschikbaar. Voorts beschikken onderzoekers over enige voorkennis over Zweden die wijst op mogelijke relevantie van Zweden. Ten slotte heeft Zweden een bijzonder profiel, namelijk het welvaartsmodel.88

Vervolgens zijn ons omringende landen in de quick scan betrokken, namelijk België, Frankrijk en Engeland & Wales. Duitsland en Ierland zijn immers reeds meegenomen in het uitgebreidere onderzoek van andere rechtsstelsels (zie hierna § 2.3.3). Aan de keuze voor deze landen ligt ten grondslag dat België en Frankrijk op vergelijkbare rechtsculturele leest zijn geschoeid als Nederland alsmede dat België een aangifteplicht kent voor ambtenaren (zie § 5.6.4) en Frankrijk een algemene aangifteplicht heeft voor een ieder wanneer het seksueel misbruik van minderjarigen betreft (zie § 5.6.3). Voor Engeland & Wales geldt dat daar wordt gedebatteerd over de invoering van een aangifteplicht bij seksueel misbruik (zie § 5.6.5). Bovendien zijn materialen over deze landen voor de onderzoekers qua taal en qua beschikbaarheid goed toegankelijk.

Om materiaal over de geselecteerde Europese landen te vergaren zijn juridische internetdatabanken als WorldCat en juridische bibliotheken geraadpleegd en is Google gebruikt. Daarbij is gezocht op de vragen die hiervoor zijn weergegeven, althans op begrippen uit die vragen. Vanwege de beperkingen in tijd en budget inherent aan het onderzoek, is gestopt met het verzamelen van materiaal zodra wettelijke regelingen en enige toelichtende (beleids-) documenten en/of enige wetenschappelijke artikelen zijn gevonden. Deze noodzakelijke beperking brengt wel met zich dat niet zodanig materiaal voor alle onderzochte landen kon worden verzameld dat alle vragen die hiervoor zijn geformuleerd, kunnen worden beantwoord.

2.3.3 Uitgebreider onderzoek naar Australië, Ierland en Duitsland

Om de redenen uiteengezet in § 2.3.1 is uitgebreider onderzoek uitgevoerd naar Australië, Ierland en Duitsland. De keuze voor deze drie landen is ingegeven door de derde hoofdvraag van dit onderzoek. Voor Australië en Ierland wordt namelijk gevraagd aan te geven hoe de aangifteplicht       

84 Zie https://fra.europa.eu/en/publication/2015/mapping-child-protection-systems-eu/reporting-1 resp. https://fra.europa.eu/en/publication/2015/mapping-child-protection-systems-eu/reporting2, laatstelijk geraadpleegd op 9 juli 2019.

85 Bestaande uit: Bulgarije, Denemarken, Estland, Frankrijk, Hongarije, Ierland, Litouwen, Luxemburg, Polen, Roemenië, Slovenië, Spanje, Zweden en Engeland.

86 Bestaande uit: Oostenrijk, België, Cyprus, Griekenland, Finland, Italië, Letland, Portugal en Slowakije.

87 Bestaande uit: Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Estland, Finland, Ierland, Italië, Kroatië, Litouwen, Portugal, Slovenië, Slowakije, Tsjechië en Zweden.

en/of meldplicht wettelijk is geregeld en daarbij in te gaan op een tweetal deelthema’s. Voor Duitsland is de vraag waarom er geen algemene wettelijke aangifteplicht geldt, maar meldplichten via richtlijnen.

Australië en Ierland zijn relevant voor het onderhavige onderzoek omdat meldplichten in beide landen zijn verruimd door deze van toepassing te verklaren op clerici en – in bepaalde Australische staten – op vrijwilligers werkzaam binnen instellingen gesubsidieerd door de overheid. Ook zijn in Australische staten algemene aangifteplichten ingevoerd, waarbij het niet doen van aangifte strafbaar is gesteld. Voor Australië hebben wij ons gericht op de deelstaten Victoria en New South Wales. Beide deelstaten kennen een systeem van meldplichten en aangifteplichten, waarbij de niet naleving van die aangifteplichten strafbaar is gesteld. Voorts is in beide deelstaten voorzien in een specifieke aangifteplicht voor seksueel misbruik van minderjarigen. Beide deelstaten worden binnen het bestek van het Australische statenverbond beschouwd als (politiek) representatief.89

Voor Duitsland geldt dat dit land geen wettelijke aangifteplicht voor seksueel misbruik kent. In 2003 heeft de federale wetgever voorgesteld de strafbaarstelling van het niet doen van aangifte van bepaalde voorgenomen misdrijven van § 138 StGB te verruimen met bepaalde zedenmisdrijven, zodat er een aangifteplicht zou gaan gelden bij bepaalde vormen van seksueel misbruik. Dit voorstel stuitte op forse weerstand, onder meer vanuit het hulpverleningsveld, en dat speelt thans nog steeds. Het voorstel is dan ook ingetrokken. Daarmee laat Duitsland een contrasterende aanpak ten opzichte van Nederland zien. De vraag is dan welke overwegingen ten grondslag liggen aan het niet verruimen van de genoemde strafbaarstelling.

Via het uitgebreidere onderzoek naar de genoemde landen is achterhaald wat de (verruimingen in) meldplichten zijn, wat de achtergrond daarvan is, wat de verhouding tot algemene en specifieke aangifteplichten is en of niet-naleving van een aangifte en/of meldplicht strafbaar is gesteld. Kennis daarvan strekt tot realisatie van de doelen van voorlichting en het inspiratie op doen, zoals beschreven in § 2.3.1, zodat voor Nederland kan worden bepaald wat mogelijke verruimingen van de aangifteplicht van artikel 160 Sv zouden kunnen zijn en of de strafbaarstelling van artikel 136 Sr aanpassing behoeft. De discussie in Duitsland kan daarentegen licht werpen op argumenten die pleiten tegen een (verruimde) wettelijke aangifteplicht bij seksueel misbruik en strafrechtelijke handhaving daarvan. Op die manier is in hoofdstuk 6 op daartoe aangewezen plaatsen verwezen naar bevindingen van het onderzoek naar Australië, Ierland en Duitsland.

Voor de uitvoering van het uitgebreidere onderzoek is gebruik gemaakt van dezelfde set vragen die zijn opgesteld ten behoeve van de quick scan, zie hiervoor § 2.3.2. Een belangrijk deel van die vragen keren in de beschrijving van het Australische, Ierse en Duitse wettelijk kader inzake aangifte- en/of meldplichten voor seksueel misbruik terug in de paragraafindeling in hoofdstuk 5.

Voor het zoeken van bronnen over Australië, Ierland en Duitsland is dezelfde zoekstrategie gevolgd als bij de quick scan (zie § 2.3.2). Echter, anders dan bij de quick scan is meer en langer gezocht naar bronnen. Met een enkel resultaat is niet volstaan. Dat wil niet zeggen dat in alle gevallen ook meer en andere bronnen zijn gevonden. Soms is materiaal niet beschikbaar, of niet toegankelijk, of niet vindbaar binnen het tijdsbestek van het onderhavige onderzoek.       

89 Deze informatie is afkomstig van wetenschappelijke bronnen: prof. K. Daly (Griffith University) en prof. R. Shackel (University of Sydney) en is bevestigd door de liaison van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Voorts zijn lokale wetenschappers en praktijkmensen, al dan niet via liaisonofficieren van de Nederlandse ambassade aldaar, aangezocht om informatie over de aangifte- en/of meldplichten in hun land te delen.90 Wetenschappers hebben op deze verzoeken gereageerd en via hen hebben wij informatie kunnen valideren of verworven.

De gevonden bronnen zijn vervolgens bestudeerd met gebruikmaking van de klassiek juridische onderzoeksmethode (waarover § 2.2). Bij deze bestudering heeft omwille van het eerste doel van het onderzoek naar andere rechtsstelsels, namelijk het geven van voorlichting over het andere rechtstelsel (zie § 2.3.1), het perspectief van het beschrijven van het wettelijk kader van aangifte- en/of meldplichten en de mogelijke strafrechtelijke handhaving daarvan vooropgestaan. Van een landenoverstijgende rechtsvergelijking is afgezien. Dat zou in de eerste plaats moeilijk te realiseren zijn vanwege de fundamentele en de systematische verschillen tussen de onderzochte rechtsstelsels. Australië en Ierland kennen een zogenoemd ‘common law’ rechtssysteem, terwijl Duitsland en Nederland behoren tot de ‘civil law’-traditie. Duitsland is echter een federatie van zestien deelstaten, met een bepaalde mate van autonomie. In de tweede plaats was een landenoverstijgende rechtsvergelijking niet haalbaar binnen de tijd en het budget van het onderhavige onderzoek.

2.4 Methodologie van het kwalitatief empirisch onderzoek