• No results found

Verklaring van geen bedenkingen

Memorie van toelichting

2. Vergunningstelsel 1 Algemeen

3.3 Verklaring van geen bedenkingen

Dit wetsvoorstel gaat ervan uit dat de beslissing op een aanvraag om een

omgevingsvergunning wordt genomen door één bestuursorgaan: het bevoegd gezag. Dit orgaan draagt zorg voor een goed verloop van de procedure en is verantwoordelijk voor de te

nemen integrale beslissing. Uitgangspunt is dat de afweging omtrent de verschillende

aspecten van het betrokken project door het bevoegd gezag wordt gemaakt. Zonodig wint het daarbij advies in en verwerkt het de zienswijzen die in het kader van de inspraakprocedure zijn ontvangen. Het bevoegd gezag maakt uiteindelijk binnen de grenzen van het recht een eigen afweging. Een dergelijke integrale beoordeling door het bevoegd gezag kan een belangrijke bijdrage leveren aan de totstandkoming van een inhoudelijk consistent besluit. Eventueel aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen op die manier goed op elkaar worden afgestemd.

Er zijn enkele gevallen waarin het, gelet op de verdeling van bestuurlijke

verantwoordelijkheden of de benodigde specialistische kennis, wenselijk is dat de beslissing omtrent een of meer specifieke aspecten aan een ander bestuursorgaan wordt overgelaten. Dit doet zich met name voor bij twee categorieën van gevallen.

In de eerste plaats bij bepaalde afwijkingen van een door de gemeenteraad vastgesteld bestemmingsplan. Het gaat daarbij om afwijkingen die niet mogelijk zijn met toepassing van de daarvoor in het bestemmingsplan opgenomen regels en waarvoor momenteel een projectbesluit kan worden genomen. Een bestemmingsplan geeft invulling aan het ruimtelijk beleid in een gemeente en heeft een belangrijke normatieve waarde. Het bestemmingsplan kent een uitgebreide voorbereidingsprocedure van totstandkoming en er zijn vele belangen bij betrokken. Het is dan ook wenselijk dat bij buitenplanse afwijkingen de gemeenteraad een afweging maakt omtrent de ruimtelijke aspecten en voorziet in een goede ruimtelijke onderbouwing. Dit mede vanwege het feit dat een dergelijke afwijking moet worden gevolgd door een aanpassing van het bestemmingsplan. Het is wenselijk dat de afweging omtrent de buitenplanse afwijking door hetzelfde orgaan wordt gemaakt als het orgaan dat de beslissing neemt omtrent de wijziging van het bestemmingsplan.

In de tweede plaats gaat het om de situatie dat de vergunningverlening voorheen op nationaal niveau plaatsvond, maar in het kader van de omgevingsvergunning op provinciaal niveau wordt gelegd. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij de Nb-wet en de Ff-wet. De

decentralisatie van de bevoegdheid tot vergunningverlening zal in deze gevallen gepaard gaan met een vvgb ter waarborging van het betrokken (nationaal) algemeen belang. Deze paragraaf biedt voor dergelijke bijzondere gevallen een uniforme regeling van de verklaring van geen bedenkingen (vvgb). De regeling houdt in dat het bevoegd gezag de vergunning slechts kan verlenen als het betrokken bestuursorgaan een vvgb heeft afgegeven. In welke gevallen een vvgb vereist is, wordt bepaald in een specifieke wet of in de amvb op grond van deze wet. Daarbij wordt tevens bepaald welk bestuursorgaan bevoegd is de verklaring te geven en aan welk belang wordt getoetst. Dat orgaan kan bij de verklaring voorschriften geven die het bevoegd gezag vervolgens onverkort aan de vergunning moet verbinden. Het bevoegd gezag kan die voorschriften niet zelfstandig wijzigen of aanvullen. Dat is ook het geval, wanneer de vergunning eenmaal is verleend.

Op deze manier wordt de beslissing omtrent het betrokken aspect de facto genomen door het orgaan dat bevoegd is de vvgb te verlenen. Dat is ook de reden dat van deze mogelijkheid terughoudend gebruik zal worden gemaakt. De voordelen van de integratie van verschillende toestemmingen zouden bij een ruime toepassing van deze regeling voor een deel weer ongedaan worden gemaakt.

Voor een uitgebreidere toelichting op de procedure met betrekking tot de verklaring van geen bedenkingen wordt verwezen naar het artikelsgewijs gedeelte van deze memorie. Hieronder wordt deze kort geschetst.

Wanneer een aanvraag is ontvangen, beoordeelt het bevoegd gezag of er aspecten zijn waaromtrent een ander bestuursorgaan een vvgb moet afgeven. Indien dat het geval is, zendt het de aanvraag zo spoedig mogelijk aan het orgaan dat bevoegd is de verklaring te geven. De vvgb komt alleen voor in de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Het ontwerp van de beslissing omtrent de vvgb doorloopt dezelfde procedure als het ontwerpbesluit, hetgeen

betekent dat ten aanzien van beide onderdelen (ontwerpbesluit en ontwerp-vvgb) zienswijzen kunnen worden ingediend. De beoordeling en eventuele verwerking daarvan in de definitieve beslissing omtrent de verklaring geschieden door het orgaan dat bevoegd is de verklaring te geven. Het bevoegd gezag verwerkt vervolgens de definitieve beslissing omtrent de

verklaring in de uiteindelijke beslissing op de aanvraag.

Het bevoegd gezag zal ervoor moeten zorgen dat de diverse onderdelen van het besluit op elkaar zijn afgestemd. Het is dan ook wenselijk dat beide organen reeds bij de voorbereiding overleg plegen over de onderlinge samenhang van de verschillende betrokken aspecten. Het bevoegd gezag is voor het uiteindelijke besluit integraal verantwoordelijk. Dus ook voor de onderdelen daarvan die voortvloeien uit de beslissing omtrent de vvgb.

De beslissing omtrent de vvgb heeft geen directe rechtsgevolgen voor de aanvrager of voor derden. Zij kunnen daartegen dan ook geen bezwaar of beroep instellen. Indien zij het niet eens zijn met de gemaakte afweging, kunnen zij tegen (de betrokken onderdelen van) de uiteindelijke beslissing op de vergunningaanvraag bezwaar maken of beroep instellen. 3.4 Defensie-inrichtingen

Ten aanzien van defensie-inrichtingen als bedoeld in bijlage 2 van het Ivb is de minister van VROM het aangewezen bevoegd gezag. De reden voor vergunningverlening op rijksniveau is dat die inrichtingen, gelet op hun belang voor de landsverdediging, van nationaal belang zijn. Vanzelfsprekend zal de minister van VROM om die reden ook voor die inrichtingen de omgevingsvergunning verlenen, met inbegrip van activiteiten als slopen, bouwen, het veranderen van een monument etc. Voor zover de inrichting een rijksdefensiemonument betreft, zal de minister van OCW een advies geven ten aanzien van de monumenten-aspecten. Ligt de inrichting in een natuurmonument dan is er een verklaring van geen bedenkingen van de minister van LNV nodig.

Ten aanzien van de overige defensie-inrichtingen waarvoor momenteel de Wm-vergunning door burgemeester en wethouders wordt verleend, geldt eigenlijk hetzelfde als voor de meeste andere toestemmingen die door burgemeester en wethouders worden verleend en in de omgevingsvergunning opgaan, bijvoorbeeld de bouw-, sloop-, aanleg-, kap-, in- en uitritvergunning etc.

Een uitzondering daarop vormt de monumentenvergunning voor een rijksmonument dat in gebruik is bij defensie en tevens een militaire bestemming heeft. Hiervoor verleent de minister van OCW momenteel de monumentenvergunning. Voor het overige geldt dat voor deze inrichtingen de vergunningen op decentraal niveau worden verleend. Bij de

omgevingsvergunning worden al deze toestemmingen in één vergunning geïntegreerd. In de Wabo zal het bevoegd gezag voor deze inrichtingen niet worden gecentraliseerd. Het enkele feit dat er sprake is van een monument, geeft onvoldoende aanleiding om te concluderen dat er sprake is van een activiteit van nationaal belang. Dat zou er immers toe leiden dat de minister van OCW voor de integrale omgevingsvergunning bevoegd gezag zou worden (met inbegrip van de milieu-, sloop-, bouw-, aanleg- of andere activiteiten). Om de inbreng van de expertise van de minister van OCW te waarborgen zal voor het bevoegd gezag een

verplichting worden opgenomen de minister van OCW om advies te vragen (op grond van artikel 2.10, eerste lid).

In de gevallen waarin sprake is van een samenloop van activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning en een Nb-wet vergunning zijn vereist, wordt één integrale omgevingsvergunning verleend met inbegrip van de natuurbeschermingsaspecten. De vergunning wordt verleend door het bevoegd gezag voor de Wabo-activiteit.

Het orgaan dat de vergunning op grond van de Nb-wet zou verlenen is in dit geval bevoegd een verklaring van geen bedenkingen te verlenen. Voor een aantal defensie-inrichtingen (waar onder de inrichtingen als bedoeld in bijlage 2 van het Ivb) is krachtens artikel 16 van de

Nb-wet geregeld dat de Nb-wet vergunning door de minister van LNV wordt verleend. Die bevoegdheidsverdeling zal dan ook gelden voor de bevoegdheid om een vvgb te verlenen. Met andere woorden: voor de defensie-inrichtingen waarvoor de minister van LNV de Nb-wet vergunning verleent, verleent de minister van LNV in de toekomst een vvgb omtrent de natuurbeschermingsaspecten.

openbaarheid

In het wetsvoorstel is net als in hoofdstuk 19 van de Wm "tweede tekst regeling" opgenomen voor de geheimhouding in belang van de staatsveiligheid en voor de geheimhouding van bedrijfsgeheimen of beveiligingsgeheimen. PM is nog niet het geval. Daarnaast is in artikel 3.2 de tekst van artikel 13.10 Wm opgenomen. De minister kan in het belang van de

staatsveiligheid het openbaar maken van stukken (de terinzagelegging) buiten toepassing verklaren. Op grond van het laatst genoemde artikel kan in de daarin aangegeven gevallen ten aanzien van de gehele omgevingsvergunning worden toegepast.

4 Procedurele aspecten 4.1 Algemeen

Voor de procedure van de omgevingsvergunning is in het algemeen aangesloten bij de twee bestaande procedurevarianten (de gewone en de uniforme openbare

voorbereidings-procedure) en de daarbij behorende procedures van rechtsbescherming van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de Wet op de Raad van State. In het

wetsvoorstel is onderscheid gemaakt tussen de reguliere voorbereidingsprocedure en de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Ten aanzien van enkele elementen is in het

wetsvoorstel een aanvulling of uitwerking op deze generieke Awb-procedures gegeven. Het gaat om vraagstukken als fatale termijnen, publicatie van ingekomen aanvragen en verleende vergunningen, zienswijze procedure en verdagingsmogelijkheden van de beslistermijn. Slechts op een enkel punt is afgeweken van de Awb. Een en ander is in de hierna volgende paragrafen uitgewerkt.

Eén loket

De procedure van de omgevingsvergunning start altijd met het indienen van een zo veel mogelijk uniform aanvraagformulier bij burgemeester en wethouders (één loket). Zie voor het digitale loket paragraaf 7.4. Vanzelfsprekend blijft de mogelijkheid bestaan om vóór het indienen van een aanvraag vooroverleg te hebben met het (feitelijk) bevoegd gezag. Dit zal in veel gevallen ook wenselijk zijn, maar net als nu is het vooroverleg niet wettelijk geregeld. Na het indienen van de aanvraag ontvangt de aanvrager van burgemeester en wethouders een ontvangstbevestiging met daarin de datum van ontvangst. Dit is de datum waarop de termijn van de procedure gaat lopen. Als burgemeester en wethouders niet zelf het bevoegd gezag zijn, zenden zij de aanvraag op grond van artikel 2:3 Awb onverwijld door naar het juiste bevoegd gezag. Het bevoegd gezag bepaalt vervolgens welke voorbereidingsprocedure (regulier of uitgebreid) van toepassing is en meldt dit aan de aanvrager.

Voor het indienen van de vergunningaanvraag bij de gemeente is gekozen, omdat in het merendeel van de gevallen burgemeester en wethouders zelf het bevoegd gezag zijn en het voor de gemeente belangrijk is te weten dat een aanvraag is ingediend voor een bepaald project dat binnen de gemeentegrenzen plaatsvindt. Verder is de gemeente voor een ieder bekend en goed bereikbaar. Ten slotte komt het altijd indienen van een aanvraag om vergunning bij de gemeente de duidelijkheid ten goede. De vraag wie bevoegd gezag is, ligt niet langer bij de aanvrager, maar wordt gelegd bij de overheid.

De hoofdregel is dat een aanvraag de reguliere voorbereidingsprocedure volgt (afdeling 4.1.2 en 4.1.3 Awb). Voor de reguliere voorbereidingsprocedure komen in aanmerking projecten

waarbij de toestemming een min of meer gebonden karakter heeft, omdat er geen of maar in geringe mate sprake is van beoordelingsvrijheid door het bevoegd gezag.

In afwijking van de hoofdregel wordt een uitgebreide voorbereidingprocedure (afd. 3.4 Awb) gevolgd, indien het gaat om complexe projecten, waarbij sprake is van een (verdergaande) beoordelingsvrijheid en belangen van derden in het geding kunnen zijn. In deze gevallen bestaat er een noodzaak om de betrokken belangen af te wegen, waarbij met het oog op de inbreng van derden-belanghebbenden het voorgenomen besluit in ontwerp ter inzage moet worden gelegd. De vergunning moet ook vaak door middel van voorschriften toegesneden worden op het project. Daarom is meer tijd nodig voor de voorbereiding van de beslissing op een aanvraag. Om die reden kunnen niet alle projecten via de reguliere vergunningprocedure verlopen. Indien het project zowel activiteiten omvat met een “gebonden” toestemming als toestemming met beoordelingsvrijheid, wordt eveneens de uitgebreide procedure gevolgd. In de volgende paragrafen worden de reguliere en de uitgebreide voorbereidingsprocedure uitgewerkt.Schematisch zien de procedures er als volgt uit.