• No results found

Omgevingsvergunning 2008 – 2010 .1 Inleiding

Memorie van toelichting

12 Omgevingsvergunning 2008 – 2010 .1 Inleiding

In de periode 2008 – 2010 zal er een beperkte integrale omgevingsvergunning zijn. Niet alle in de reikwijdte genoemde toestemmingstelsels zullen direct onderdeel uitmaken van de omgevingsvergunning. Door een gefaseerde inwerkingtreding zal het provinciaal

toestemmingstelsel uit de Wm pas in 2010 onder de Wabo vallen. Deze fasering is bedoeld om in die gevallen waarin gedeputeerde staten bevoegd gezag worden voor het verlenen van de omgevingsvergunning, provincies meer tijd te geven om de organisatie en werkwijze zodanig in te richten dat op een goede wijze uitvoering kan worden gegeven aan de Wabo. Het inrichtingen waarvoor in het Ivb is bepaald dat gedeputeerde staten op grond van artikel 8.1 van de Wm vergunning verlenen.

Met ingang van 2008 zullen dus alleen de toestemmingstelsels van gemeenten en Rijk onder de Wabo vallen. Ten aanzien van inrichtingen waarvoor momenteel burgemeester en

wethouders of een van de betrokken ministers bevoegd gezag zijn, verlenen burgemeester en wethouders dan wel de betrokken ministers met ingang van 2008 een

omgevingsvergunning met inbegrip van de milieuaspecten. Verder zullen in 2008 andere provinciale stelsels (dan die o.g.v. artikel 8.1 Wm) zoals die er zijn in de Wro, de Nb-wet en in de provinciale verordeningen onder de Wabo vallen.

In paragrafen 12.2 tot en met 12.6 wordt op de wetstechnische gevolgen van de gefaseerde inwerkingtreding nader ingegaan. In de invoeringswet en besluit wordt de fasering geregeld. 12.2 Wetstechnische gevolgen fasering Wet milieubeheer

De milieuvergunning op provinciaal niveau, artikel 8.1, blijft nog tot 2010 in de Wm gehandhaafd. Het gaat om inrichtingen waarvoor in het Ivb is bepaald dat gedeputeerde staten daarvoor bevoegd gezag zijn. Degene die in de overgangsperiode een dergelijke inrichting wil oprichten, heeft voor de milieuaspecten dus een Wm-vergunning nodig, die bij de provincie moeten worden ingediend. Daarnaast zal in veel gevallen ook een

omgevingsvergunning (bijvoorbeeld voor het bouwen) vereist zijn (indienen bij de gemeente). Belangrijkste wetstechnische gevolgen (regelen in de invoeringswet):

• De bepalingen over de Wm-vergunning in hoofdstuk 8 Wm blijven voor de periode 2008-2010 bestaan. Deze zullen wel technisch worden aangepast aan de komst van de omgevingsvergunning. Artikel 8.2 zal bijvoorbeeld zo worden aangepast dat

burgemeester en wethouders of de betrokken minister niet als bevoegd gezag worden aangewezen. Artikel 8.3 over de overgang van de bevoegdheid tot beslissen op een aanvraag om een milieuvergunning zal moet worden toegesneden op de

omgevingsvergunning.

• De procedure voor de aanvraag en beoordeling van een Wm-vergunning blijft zo veel mogelijk ongewijzigd. Dit om de praktijk niet met twee veranderingen in korte tijd te confronteren. Dat betekent evenwel dat er opvallende verschillen zullen zijn tussen de Wm-vergunning en de omgevingsvergunning. Bijvoorbeeld het feit dat de Wm-vergunning beroep in één instantie kent en de omgevingsvergunning beroep in twee instanties. Dat is echter inherent aan het bestaan van afzonderlijke toestemmingen.

• Evenals nu het geval is met betrekking tot de bouwvergunning en de milieuvergunning zal worden voorzien in een coördinatieregeling tussen de Wm-vergunning en de

omgevingsvergunning. Dit om in de periode 2008-2010 afstemming tussen beide vergunningen te bevorderen.

• Verwijzingen in andere hoofdstukken (en ook in een groot aantal andere wetten) naar een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 Wm moeten worden gecheckt. Bekeken moet

worden of de verwijzing nog correct is, of deze moet worden vervangen door een

verwijzing naar de omgevingsvergunning of dat er verwezen moet worden naar zowel de Wm-vergunning als de omgevingsvergunning.

• Het merendeel van de bepalingen uit hoofdstuk 18 Wm (handhaving) gaat over naar hoofdstuk 5 van de Wabo. In de Wm zullen de relevante bepalingen van hoofdstuk 5 Wabo van toepassing worden verklaard (zie mede artikel 5.1 van de Wabo).

• In het Ivb in ieder geval categorieën van inrichtingen aanwijzen waarvoor gedeputeerde staten bevoegd zijn de omgevingsvergunning te verlenen (te regelen in het

invoeringsbesluit).

Belangrijkste wetstechnische gevolgen voor de Wabo:

• Bij amvb of ministeriële regeling krachtens de Wabo voor de periode 2008-2010 andere inrichtingen aanwijzen dan die in het Ivb zijn aangewezen en waarvoor gedeputeerde staten bevoegd gezag zijn. Daarbij wordt in ieder geval expliciet aangewezen de inrichtingen waarvoor de minister van VROM of EZ bevoegd gezag is.

• Coördinatieregeling met betrekking tot Wm-vergunning opnemen. • Artikel over overgang bevoegd gezag aanpassen.

• Overgangsrechtelijke bepalingen aanpassen.

12.3 Wetstechnische gevolgen fasering Wet ruimtelijke ordening

In de gevallen waarin er een provinciaal projectbesluit kan worden verleend, is er sprake van een toestemming die ertoe zou leiden dat voor de omgevingsvergunning gedeputeerde staten bevoegd gezag zouden zijn.

Het provinciaal projectbesluit maakt het mogelijk om ten behoeve van de verwezenlijking van projecten van provinciaal belang in plaats van het gemeentelijke bevoegd gezag een besluit te nemen. Het is daarbij expliciet de bedoeling om een besluit te nemen, waarbij de kennis primair bij de gemeente aanwezig is. Aangezien dit nu al in de Wro geregeld is, is er geen bezwaar om te regelen dat met ingang van 1 januari 2008 voor deze gevallen gedeputeerde staten bevoegd worden om een omgevingsvergunning te verlenen.

12.4 Wetstechnische gevolgen fasering provinciale verordeningen

In artikel 2.2 zijn toestemmingen opgenomen die momenteel in provinciale verordeningen voorkomen. Deze toestemmingen worden van rechtswege als omgevingsvergunning aangemerkt. Indien voor een van deze activiteiten afzonderlijk een omgevingsvergunning wordt aangevraagd zullen gedeputeerde staten hiervoor bevoegd gezag zijn. In veel gevallen zal er echter sprake zijn van samenloop met een andere activiteit waarvoor een

omgevingsvergunning is vereist. Bijvoorbeeld het veranderen van een ‘provinciaal monument’ en het bouwen van een bouwwerk.

De hoofdregel bepaalt artikel 2.5 van de Wabo dat burgemeester en wethouders bevoegd gezag zijn. Dat is slechts anders indien er sprake is van projecten van provinciaal of nationaal belang. Dan kan bij amvb worden bepaald dat gedeputeerde staten respectievelijk de

betrokken minister bevoegd gezag zijn. Deze amvb zal ook met ingang van 1 januari 2008 inwerkingtreden. In de memorie (paragraaf 3.1) is aangegeven dat het enkele feit dat er sprake is van een toestemming op grond van een provinciale verordening er nog niet toe leidt dat er sprake is van een provinciaal belang als bedoeld in artikel 2.5, tweede lid. Met andere woorden voor die gevallen geldt de hoofdregel en zijn burgemeester en wethouders bevoegd gezag. Krachtens artikel 2.10 zal bij amvb worden bepaald dat in die gevallen burgemeester en wethouders verplicht zijn om gedeputeerde staten in de gelegenheid te stellen om advies uit te brengen.

Belangrijkste wetstechnische gevolgen voor (regelgeving o.g.v) de Wabo:

• Bij amvb krachtens artikel 2.5 van de Wabo gedeputeerde staten met ingang van 1 januari 2008 aanwijzen als bevoegd gezag (provinciaal belang) voor daarbij aangewezen provinciale activiteiten als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, voor zover die aanvraag tot dergelijke activiteiten is beperkt.

• Bij amvb krachtens artikel 2.10 van de Wabo gedeputeerde staten met ingang van 1 januari 2008 aanwijzen als bestuursorgaan dat in de gelegenheid moet worden gesteld om advies uit te brengen.

12.5 Wetstechnische gevolgen fasering voor toestemmingen die aanhaken

Aangezien aanhakende toestemmingen niet van invloed zijn op de toedeling van het bevoegd gezag, zullen deze met ingang van 2008 incidenteel integreren.

‘Aanhaken’ of ‘incidenteel integreren’ wil zeggen dat een toestemming uitsluitend in geval van samenloop met een activiteit waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, in de

omgevingsvergunning opgaat. Het gaat bijvoorbeeld om vergunningen op grond van de artikelen 16 en 19d van de Nb-wet. Voor de toedeling van het bevoegd gezag is de Wabo-activiteit maatgevend. De betrokkenheid van de organen die bevoegd gezag zijn voor de toestemming die aanhaakt, wordt geregeld via een adviesconstructie of door middel van een verklaring van geen bedenkingen.

Voor de vergunningen op grond van de artikelen 16 en 19d zal worden bepaald dat het orgaan dat bevoegd zou zijn die te verlenen (gedeputeerde staten of de minister van LNV) een verklaring van geen bedenkingen geeft met betrekking tot de omgevingsvergunning. De afweging omtrent de natuuraspecten blijft daardoor voorbehouden aan het orgaan dat daar ook nu bevoegd voor is.

12.6 Overige wetstechnische gevolgen fasering • De invoeringswet toeschrijven op situatie 2008-2010.

• Indien uitvoerbaar ook het systeem van de wijziging per 2010 in invoeringswet regelen. • Daarin ook het overgangsrecht met betrekking tot provinciale milieuvergunning (en