• No results found

Verhouding tot het bestaande sanctiearsenaal

In document 34343 Evaluatie Wet OM-afdoening (pagina 32-37)

2 Beleidstheorie en inbedding van de Wet OM- OM-afdoening OM-afdoening

2.2 Inbedding van de regeling van de strafbeschikking

2.2.4 Verhouding tot het bestaande sanctiearsenaal

In dit onderdeel wordt nader ingegaan op de keuze voor de sancties die in het kader van de strafbeschikking kunnen worden opgelegd.

98 Kamerstukken II 2004/05, 29849, 3, p. 14 (MvT). 99 Kamerstukken II 2004/05, 29849, 7, p. 8-10 (NV). 100 Kamerstukken II 2004/05, 29849, 5, p. 11. 101 Kamerstukken II 2004/05, 29849, 3, p. 22 (MvT). 102 Kamerstukken II 2004/05, 29849, 3, p. 1 (MvT). 103 Kamerstukken II 2004/05, 29849, 3, p. 25 (MvT).

De minister benadrukt dat de bevoegdheid om strafbeschikkingen uit te vaardigen aansluit bij de zesjaarsgrens die voor de transactie geldt.104 De bevoegdheid van opsporingsambte-naren om een strafbeschikking uit te vaardigen sluit aan op de destijds bestaande bevoegd-heid van de opsporingsambtenaar om een politietransactie aan te bieden.105

Met betrekking tot het sanctie-arsenaal wordt gesteld dat het wetsvoorstel niet beoogt om de mogelijkheden van sanctioneren in te perken ten opzichte van de bestaande transactie- en sepotpraktijk.106 Voorts stelt de minister bij de behandeling van het wetsvoorstel dat het criterium voor hem geweest dat sancties niet “dusdanig ingrijpend […] en dusdanig ingewik-kelde afwegingen vergen, dat alleen de strafrechter daartoe mag overgaan”.107 De geldboe-te voldoet aan dit crigeldboe-terium, aldus de minisgeldboe-ter, omdat deze straf als lichtsgeldboe-te hoofdstraf is opgenomen in artikel 9a Sr. De taakstraf is in de wettelijke regeling opgenomen als straf en niet als aanwijzing. Daarmee is niet beoogd een uitbreiding te geven aan de bestraffingsmo-gelijkheden van het Openbaar Ministerie, maar om te komen tot een heldere regeling. Hiermee wordt gedoeld op het feit dat normen met betrekking tot de taakstraf rechtstreeks toepasselijk zijn op de in de strafbeschikking opgenomen taakstraf.108

Ten aanzien van de maatregel van onttrekking aan het verkeer (artikel 257a lid 2 onder c Sv) en de schadevergoedingsmaatregel (artikel 257a lid 2 onder d Sv) wordt gesteld dat de be-slissing om dergelijke maatregelen op te leggen veelal eenvoudig van aard is. Voor hoge geldboetes en schadevergoedingen bestaat de waarborg dat de verdachte wordt bijgestaan door een advocaat (artikel 257c Sv).109 Tot slot wordt de ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen (OBM) te besturen opgenomen. De ontzegging bedraagt ten hoogste zes maanden (artikel 257a lid 2 onder e Sv). De mogelijkheid van het opleggen van een OBM zal – aldus verwacht de minister – leiden tot een flinke capaciteitswinst, omdat zaken waarin een rijontzegging wordt gevorderd veel capaciteit vergen van de rechter. Het buitengerech-telijk afdoen van dergelijke zaken zal de rechter derhalve ontlasten.110

Taakstraf

De taakstraf kan worden opgelegd tot een maximum van 180 uren (artikel 257a lid 2 onder a Sv). Er is niet gekozen om het maximum op 240 uren te stellen en aan te sluiten bij dit in artikel 22c lid 2 Sr genoemde maximum. De reden hiervoor is dat bij een dergelijk hoog maximum het risico bestaat dat de taakstraf niet geheel ten uitvoer wordt gelegd, waarna alsnog tot dagvaarding over dient te worden gegaan. Aangezien de in de strafbeschikking opgenomen taakstraf binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van de 104 Kamerstukken II 2004/05, 29849, 3, p. 66 (MvT). 105 Kamerstukken II 2004/05, 29849, 3, p. 69 (MvT). 106 Kamerstukken II 2004/05, 29849, 3, p. 22 (MvT). 107 Kamerstukken II 2004/05, 29849, 3, p. 23 (MvT). 108 Kamerstukken II 2004/05, 29849, 3, p. 23 (MvT). 109 Kamerstukken II 2004/05, 29849, 3, p. 23-24 (MvT). 110 Kamerstukken II 2004/05, 29849, 3, p. 24 (MvT).

schikking ten uitvoer moet worden gelegd – met de mogelijkheid van een eenmalige verlen-ging van zes maanden – bestaat de kans dat een hoge taakstraf niet geheel ten uitvoer wordt gevoerd. Dit betekent dat de officier van justitie alsnog moet dagvaarden, wat nadeli-ge nadeli-gevolnadeli-gen kan hebben voor de waarheidsvinding en het bepalen van een passende straf.111 Het onderliggende feit is dan immers al geruime tijd geleden gepleegd.

Teneinde het aantal zaken waarin verzet wordt ingesteld tegen een opgelegde taakstraf zo veel mogelijk te beperken, is in artikel 257c lid 1 Sv opgenomen dat de officier van justitie de verdachte hoort en nagaat of hij bereid is de taakstraf uit te voeren. Verwacht wordt dat in een kwart van de gevallen de taakstraf niet (geheel) zal worden uitgevoerd door de verdach-te. Dit is gebaseerd op de praktijk van de door de rechter opgelegde taakstraffen: in derge-lijke zaken wordt ongeveer een kwart van de opgelegde taakstraffen niet (geheel) ten uit-voer gebracht.112

Geldboete

Naast de veronderstelde eenvoudige afwegingen die gepaard gaan met het opleggen van de geldboete, wordt de rechtvaardiging voor het opleggen van hoge geldboetes in de strafschikking gevonden door te verwijzen naar de bestuursrechtelijke praktijk. Binnen het be-stuursrecht bestaat al langer de mogelijkheid om zeer hoge boetes op te leggen. Er is – vol-gens de minister – derhalve geen reden om de strafbeschikking te beperken tot lage boe-tes.113 De rechtvaardiging hiervoor wordt ook gevonden in het feit dat in dergelijke gevallen de verdachte gehoord dient te worden, met bijstand van een raadsman (artikel 257c lid 2 Sv).114 Van een werkdrukverzwaring aan de zijde van het Openbaar Ministerie zal naar ver-wachting geen sprake zijn, nu het slechts om een gering aantal gevallen gaat en het horen van de verdachte met bijstand van een raadsman ook in de transactiepraktijk gebruikelijk is. Grote veranderingen ten opzichte van de transactiepraktijk worden dan ook niet ver-wacht.115

Onttrekking aan het verkeer

De maatregel van onttrekking aan het verkeer (artikel 257a lid 2 onder c Sv) is in het wets-voorstel opgenomen, omdat afwegingen omtrent het onttrekken van inbeslaggenomen voorwerpen veelal van eenvoudige aard zijn. Verwezen wordt naar artikel 36c en artikel 36d Sr, waarin de criteria zijn opgenomen ten aanzien van de onttrekking aan het verkeer.116

111 Kamerstukken II 2004/05, 29849, 7, p. 16 (NV). 112 Kamerstukken II 2004/05, 29849, 7, p. 21 (NV). 113 Kamerstukken II 2004/05, 29849, 3, p. 4-5 (MvT). 114 Kamerstukken II 2004/05, 29849, 3, p. 30 (MvT). 115 Kamerstukken II 2004/05, 29849, 3, p. 30 (MvT). 116 Kamerstukken II 2004/05, 29849, 3, p. 23-24 (MvT).

Betalingsverplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer

De schadevergoedingsmaatregel (artikel 257a lid 2 onder d Sv) is in het wetsvoorstel opge-nomen, omdat afwegingen omtrent de schade die het gepleegde feit heeft veroorzaakt van eenvoudige aard kunnen zijn. Indien de schadevergoedingsmaatregel het bedrag van 2.000 euro te boven gaat, dan is ingevolge artikel 257c lid 2 Sv het horen van verdachte in het bij-zijn van een raadsman verplicht.

Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen

Artikel 257a lid 2 onder e Sv maakt het mogelijk om in de strafbeschikking de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor ten hoogste zes maanden te ontzeggen (OBM). Deze straf is één van de belangrijkste uitbreidingen ten opzichte van de transactiepraktijk. Ver-wacht wordt dat deze uitbreiding belangrijke voordelen zal opleveren ten opzichte van het introduceren van de rijontzegging als transactie-voorwaarde. Indien de verdachte zich im-mers niet aan de (niet-afdwingbare) transactie-voorwaarde houdt, dan dient de officier van justitie alsnog tot vervolging over te gaan voor het onderliggende feit. Met het opnemen van de OBM als sanctie in de strafbeschikking vervalt dit bezwaar: de verdachte maakt zich immers schuldig aan een afzonderlijk strafbaar feit indien hij een motorrijtuig bestuurt.117 Daarnaast is een in een strafbeschikking opgenomen OBM van belang voor de recidiverege-ling: een door de officier van justitie opgelegde OBM telt mee voor de vraag of de verdachte zich vaker schuldig heeft gemaakt aan verkeersfeiten. Bij de transactie geldt dit niet.118 Het aantal middels een strafbeschikking opgelegde OBM zal naar verwachting toenemen, mede in het licht van de introductie van het zogenoemde puntenrijbewijs.119 Alvorens de officier van justitie overgaat tot het opleggen van de OBM, dient hij de verdachte te horen en dient deze zich bereid te verklaren de OBM te respecteren.120 Dit consensuele element is te rechtvaardigen volgens de minister, omdat in het geval dat de verdachte zich niet bereid verklaart hij gewoonlijk verzet zal instellen en de zaak alsnog aan de rechter moet worden voorgelegd. Bovendien kan met de verdachte besproken worden wat de ingangsdatum van de OBM dient te zijn. Ook het eventueel combineren van de OBM met een financiële sanctie kan in het overleg ter sprake komen.121 Dergelijke afstemming voorkomt dat de verdachte alsnog verzet instelt, wat derhalve de doelmatigheid en capaciteitswinst bevordert.122

Ten aanzien van het percentage zaken waarin verzet wordt ingesteld merkt de minister het volgende op. Verwacht werd dat in het eerste jaar na inwerkingtreding van de wet in 6.500

117 Kamerstukken II 2004/05, 29849, 3, p. 7 (MvT).

118 Kamerstukken II 2004/05, 29849, 3, p. 7 (MvT).

119 Kamerstukken II 2004/05, 29849, 3, p. 7 (MvT). In gelijke zin: Kamerstukken II 2004/05, 29849, 5, p. 14.

120 Artikel 257c lid 1 Sv.

121 Kamerstukken II 2004/05, 29849, 3, p. 27 (MvT).

zaken een OBM zal worden opgelegd. Op basis van gegevens uit 2002 wordt verwacht dat in een derde van de gevallen verzet zal worden ingesteld.123

Aanwijzingen

De term “aanwijzingen” is bewust gekozen omdat deze goed aansluit bij het rechtskarakter van de strafbeschikking. De strafbeschikking bevat sancties en formuleert geen voorwaar-den om aan vervolging te ontkomen. De term “aanwijzing” past in de visie van de minister beter bij de strafbeschikking dan de term “voorwaarde”.124

De aanwijzingen die kunnen worden opgenomen in de strafbeschikking zijn deels ontleend aan de voorwaarden die in het kader van de transactieregeling kunnen worden gesteld. De aan artikel 74 lid 2 Sr ontleende voorwaarden zijn het afstand doen van voorwerpen die in beslag zijn genomen en vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer; de uitlevering of voldoening aan de Staat van de geschatte waarde, van voorwerpen die vatbaar zijn voor verbeurdverklaring en het voldoen aan de Staat van een geldbedrag of overdracht van inbeslaggenomen voorwerpen ter gehele of gedeeltelijke ontneming van het in artikel 36e Sr voor ontneming vatbare wederrechtelijk verkregen voordeel.

De twee, aan artikel 14c Sr ontleende, andere aanwijzingen betreffen het storten van een geldbedrag in het schadefonds geweldsmisdrijven en andere aanwijzingen waaraan de ver-dachte zich gedurende een proeftijd van ten hoogste een jaar dient te houden (artikel 257a lid 3 onder d en e Sv). De minister benadrukt dat hiermee onderdelen van het voorwaarde-lijk sepot worden geïntegreerd in de regeling van de strafbeschikking.125 De mogelijkheid van het geven van gedragsaanwijzingen in het kader van de strafbeschikking wordt noodza-kelijk geacht. De verwachting is dat modaliteiten die zich in het kader van het voorwaarde-lijk sepot hebben ontwikkeld, nu binnen de context van de strafbeschikking zullen fungeren. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan het verbod zich op te houden bij een bepaal-de woning of een bepaald bedrijf en bepaal-de aanwijzing dat bepaal-de verdachte zich zal gedragen con-form de aanwijzingen van de reclassering.126

Voorwaardelijke modaliteiten

De wettelijke regeling voorziet niet in de mogelijkheid om straffen of maatregelen voor-waardelijk op te leggen. Indien de officier van justitie een voorvoor-waardelijke straf of maatregel de meest passende reactie vindt, dan zal hij de verdachte moeten dagvaarden. Een andere mogelijkheid is om de zaak voorwaardelijk te seponeren. Met de Wet OM-afdoening heeft het voorwaardelijk sepot een wettelijke basis gekregen in artikel 167 lid 2 Sv. De aanwijzin-gen die in artikel 257a lid 3 Sv zijn opaanwijzin-genomen, zijn ontleend aan de voorwaarden die in het

123 Kamerstukken II 2004/05, 29849, 7, p. 21 (NV).

124 Kamerstukken II 2004/05, 29849, 3, p. 24 (MvT).

125 Kamerstukken II 2004/05, 29849, 3, p. 24-25 (MvT).

kader van het voorwaardelijk sepot kunnen worden opgelegd. Dit komt overeen met wat is opgemerkt over de transactie: de transactie zal in beginsel worden vervangen door de straf-beschikking. De transactievoorwaarden worden overgeheveld naar de strafbeschikkingsre-geling, net zoals de aanwijzingen die zijn ontleend aan de praktijk van het voorwaardelijk sepot.127 Over de mogelijkheid om straffen of maatregelen voorwaardelijk op te leggen middels een strafbeschikking is gedurende de parlementaire behandeling niet expliciet ge-sproken.

Een mogelijke verklaring hiervoor is dat het creëren van de mogelijkheid om straffen en maatregelen ook in voorwaardelijke vorm te kunnen opleggen, de (voorgestelde) wettelijke regeling compliceert. Uit de interviews komt naar voren dat het omvormen van de transac-tiepraktijk naar de strafbeschikking het hoofddoel was, waarbij wetstechnisch complexe vraagstukken (zoals de voorwaardelijke modaliteit) zoveel mogelijk vermeden dienden te worden. Overigens blijkt dat destijds geen principiële bezwaren bestonden tegen een voor-waardelijke modaliteit, maar dat er om pragmatische redenen van is afgezien.

“De voorwaardelijke modaliteit is niet in de regeling ondergebracht omdat dat dog-matisch een lastig karwei was. Het was het beste om ons tot de hoofdzaak te beper-ken: de transitie van transactie naar strafbeschikking. Het mogelijk maken van een voorwaardelijke modaliteit zou de regeling compliceren.” (resp. BT01)

“Om maatwerk te kunnen leveren is een voorwaardelijke ontzegging van de rijbe-voegdheid soms aangewezen, maar dat kan slechts door de rechter worden opge-legd. Dat druist in tegen het principe dat het wetsvoorstel de zittende magistratuur zou ontlasten.” (resp. BT04)

“Ik denk dat destijds niemand hier principieel tegen was, het is gewoon niet tijdig on-derkend. Overigens is het inpassen van een voorwaardelijke modaliteit binnen de huidige regeling nogal een uitdaging.” (resp. BT02)

2.3 De beleidstheorie van de Wet OM-afdoening: doelstellingen

In document 34343 Evaluatie Wet OM-afdoening (pagina 32-37)