• No results found

Vergelijking met de uitkomsten van ander onderzoek

Een 15-tal korte, maar veelzeggende quotes

4. Eigen Kracht coördinatoren en zorgprofessionals

4.5 Vergelijking met de uitkomsten van ander onderzoek

Voor wat betreft de EKC-coördinatoren kan kortheidshalve gewezen worden op de hiervoor in Hoofdstuk 1 al genoemde internationale studies naar FGCs. Een brug naar de

zorgprofessionals biedt het onderzoek van Sundell, die vond dat professionals (in Engeland en in Zweden) die positief dachten over FGCs wèl verwezen naar conferenties, en zij die hierover negatief dachten simpelweg niet verwezen (Sundell, 2003). Dit lijkt te stroken met de bevinding van EKC-coördinatoren, dat de samenwerking met professionals die al bekend zijn met EK-c’s doorgaans positief verloopt. Omgekeerd gaven diverse WT-medewerkers aan onvoldoende bekend te zijn met de EKC-aanpak.

De WTs vormen een betrekkelijk nieuw fenomeen, waar zoals eerder opgemerkt meteen na de transitiedatum veel onderzoek naar gestart is. Veel van dat onderzoek is begrijpelijkerwijs gericht op de organisatorische aspecten van het functioneren van de teams. Landelijk verricht Movisie periodieke peilingen onder gemeenten. Uit de derde landelijke peiling van Movisie van medio 2017 springen twee zaken in het oog die ook in de gesprekken met WT- medewerkers naar voren kwamen. Ook landelijk gezien blijken Wijkteams onvoldoende toe te komen aan preventief werken en vroegsignalering (59%) en aan het verbinden met

nuldelijnszorg, informele netwerken en buurthulp (45%) (Movisie, 2017). Deze laatste categorie omvat, naar de omschrijving suggereert, mede de informele sociale netwerken van de zorgvrager zelf.

Specifiek voor Rotterdamse WTs ligt er het onderzoek van de gemeentelijke Rekenkamer (Rekenkamer, 2018). Ook de Rekenkamer was geïnteresseerd in de mate waarin een beroep op zelfredzaamheid en ondersteuning vanuit de eigen sociale omgeving van cliënten tot dan toe gerealiseerd werd. Voor de beantwoording van o.a. die deelvraag heeft de Rekenkamer een iets andere methodologische aanpak gevolgd dan in het hier voorliggende onderzoek. De Rekenkamer heeft, na een veiligheidscheck vooraf vanuit cluster MO, at random 100 dossiers Jeugd uit TOP en 47 dossiers Volwassenen uit Mens Centraal getrokken. Vervolgens zijn de desbetreffende cliënten gevraagd deel te nemen aan het onderzoek. De respons op dit verzoek bedroeg 22%. Uiteindelijk vond de analyse plaats op basis van dossieronderzoek, en interviews met cliënten in 17 casussen ‘jeugd’ en 12 casussen ‘volwassenen’.

In 1 van de 12 casussen ‘volwassenen’ werd door de WT-medewerker een beroep gedaan op het sociale netwerk van de cliënt. In de overige 92% van de gevallen bleef dit achterwege om uiteenlopende redenen, waaronder in het bijzonder werden genoemd: het ontbreken van een netwerk, het gebrouilleerd zijn met het netwerk, of de omstandigheid dat leden van het netwerk reeds ingeschakeld waren door de cliënt zelf voor huishoudelijke of administratieve zaken, terwijl nu specialistische hulp werd verzocht.

Daarnaast is het de WT-medewerker in 2 van de 17 casussen ‘jeugd’ gelukt de inzet van het eigen netwerk te vergroten (onbekend is in hoeveel zaken er een beroep op dat netwerk werd gedaan). Als reden waarom dit in de overige 88% van de gevallen niet was gelukt, werd aangegeven dat ofwel de hulp vanuit het netwerk niet toereikend was om het probleem op te lossen, ofwel de cliënt geen geschikt netwerk bleek te hebben.

De conclusie van de Rotterdamse Rekenkamer luidde, dat de Gemeente te grote verwachtingen heeft van het beroep dat WTs kunnen doen op de zelfredzaamheid van cliënten en ondersteuning vanuit de eigen sociale omgeving. Als dit beroep al mogelijk is, leidt het nauwelijks tot vermindering van professionele ondersteuning. In zijn reactie (opgenomen in het Rekenkamer rapport) heeft het College van B&W allereerst gesteld dat het proces van transformatie nog niet is afgerond. Bovendien, zo geeft het College aan, zijn er nooit hoge verwachtingen ten aanzien van de ondersteuning vanuit de eigen sociale omgeving geweest. Die verwachtingen zijn dan ook nooit gekwantificeerd door vooraf gestelde ‘targets’. Het gaat erom dat ‘samenredzaamheid’ gestimuleerd wordt, zodat daardoor ook op de langere termijn oplossingen voor de problematiek in het sociale domein gevonden kunnen worden (Rekenkamer, 2018).

Uit ons eigen onderzoek komt een minder somber beeld naar voren, mogelijk door de

gevolgde andere strategie voor de selectie van zaken, maar wellicht ook door de exploratieve insteek, waarbij resultaten niet a priori zijn afgemeten aan de beleidstheorie rond de

transitie. Onder de onderzochte 60 respondenten in de WT-groep is ook een aantal positieve resultaten te noteren, waar dankzij een receptieve benadering van de WT-medewerker toch een productieve taakverdeling lijkt te zijn ontstaan tussen netwerksteun en professionele steun, en er aldus weer perspectief is geboden.

Op de vraag waarom er kennelijk niet vaker (bredere) netwerksteun wordt gemobiliseerd zou men, sterk geschematiseerd, vijf verschillende antwoorden kunnen bedenken, nu het hier, in de relatie zorgprofessional-zorgvrager een ‘complexe interventie’ betreft, waarbij de actie en reactie van de ene partij sterk zal afhangen van de actie en reactie van de ander.

1. Het netwerk bood al hulp, waar dit mogelijk was;

2. De cliënt kan geen geschikt netwerk aanboren (omdat dit zou ontbreken); 3. De cliënt heeft wel een netwerk, maar wil dit niet aanboren;

4. De professional heeft niet de middelen om het netwerk in te zetten; en 5. De professional wil geen beroep doen op het netwerk.

Aan al deze varianten zijn onderliggende motieven en selectie-momenten verbonden.

Bij 2) en 3) is niet altijd duidelijk waar de grens tussen ‘kan niet’ en ‘wil niet’ ligt. Hilhorst c.s. verwezen al naar de neiging van zorgvragers om strategisch gedrag te ontwikkelen (Hilhorst & Van der Lans, 2014). Dit komt ook naar voren uit de beantwoording van de vraag die wij stelden aan de WT-cliënten: wilt u een hulpverlener die het belangrijk vindt om goed naar uw familie en vrienden (uw netwerk) te luisteren? Hierop antwoordde 40% met ‘ja’. Maar op de hierna volgende optie: wilt u een hulpverlener die een rol toekent aan uw eigen omgeving bij de uitvoering van de hulpverlening, antwoordde slechts 7% met ‘ja’.

Figuur 4.3 – Opinies over professionele hulp (WT-groep)

Ook de grens tussen het ‘niet kunnen’ en ‘niet willen’ bij de zorgprofessional is niet altijd helder. Hier ligt bijvoorbeeld de noodzaak eerst het vertrouwen te winnen van de cliënt (de variant op de 2-petten problematiek in het uitvraag-stadium).

Dan is er de in 2016 opgemaakte tussenbalans door Kruiter c.s. Zij onderzochten of de WTs inmiddels dichter bij de burger waren komen te staan (Kruiter, Bredewold & Ham, 2016). Die tussenbalans laat een zorgelijk beeld zien. Het blijkt onduidelijk hoe de WTs hun

transformatie doelen moeten realiseren. Weliswaar worden via Academische Werkplaatsen, en fora als het Nederlands Jeugd Instituut (NJI) en Movisie, werkwijzen die hun nut bewezen hebben verzameld en gedeeld. Maar een groot euvel blijkt de werkdruk: hoe dichter WT- medewerkers de zorgvragers benaderen, hoe meer zij dreigen te verdrinken in de complexiteit van de problemen.

29% 40% 7% 40% 7% 38% 56% 51% 69% 51% 27% 56% 16% 9% 24% 9% 67% 7% 0% 10%20%30%40%50%60%70%80%90%100% Ik denk dat in mijn geval de eigen omgeving

iets toevoegt aan de professionele hulpverleners

Ik denk dat in mijn geval professionele hulpverleners en de eigen omgeving elkaar

kunnen versterken

Ik zie het liefst een hulpverlener die ook een rol toekent aan mijn eigen omgeving bij het

uitvoeren van de hulpverlening Ik zie het liefst een hulpverlener die het belangrijk vindt om ook goed naar mijn eigen

omgeving te luisteren

Ik zie het liefst een hulpverlener die mij alles uit handen neemt

Ik zou willen dat de professionele hulpverleners hun hulp onderling beter

afstemmen

De bevinding in het voorliggende onderzoek, dat een overgrote meerderheid van WT- medewerkers complexe multiproblematiek ziet als contra-indicatie tegen netwerk-activering, sluit daar naadloos op aan.

Is dit nu een ‘niet willen’, of een ‘niet kunnen’, ingegeven door de beperkte tijd, lees: personele middelen, die een WT hiertoe beschikbaar staan? Op deze kwestie komen we terug in Hoofdstuk 6.

5. Zorgprofessional en

netwerk: 3 kostenscenario’s