• No results found

Opinies over de hulpverlening

WWVUT, pensioen, AOW, Anw

3.3 Professionele hulp en netwerksteun

3.3.4 Opinies over de hulpverlening

In deze paragraaf passeren de opinies van respondenten over de hulp die zij krijgen de revue. We baseren ons daarbij op gegevens uit de 1e meting. In deze meting is aan beide

respondentgroepen een serie stellingen voorgelegd over de hulpverlening. Figuur 3.12 toont de uitkomsten hiervan. Uit de figuur blijkt dat de meeste respondenten positief oordelen over de hulp die zij krijgen. Bijna 80% geeft aan dat de ondersteuning die zij krijgen, past bij hun hulpvraag en bijna driekwart vindt de kwaliteit van ondersteuning goed. In de WT-groep ligt dit laatste wat hoger dan in de EKC-groep. Beide groepen geven echter aan dat zij zich door de ondersteuning beter kunnen redden en een betere kwaliteit van leven hebben.

Verder blijkt dat respondenten die steun krijgen uit eigen netwerk daar in de regel (zeer) tevreden over zijn. Dit geldt voor beide groepen (zie Figuur 3.12). De tevredenheid over de hulp van professionele hulpverleners loopt echter sterk uiteen. Van de respondenten uit de WT-groep is 81% hierover tevreden. In de EKC-groep ligt dit significant lager; slechts 46% van deze groep oordeelt positief over de professionele hulpverlening. Dit laatste sluit nauw aan bij de bevinding over de relatie met professionele hulpverleners in het verleden (zie paragraaf 3.3.1). Een mogelijke verklaring voor de grotere onvrede in de EKC-groep is dat hier vaker jeugdproblemen spelen, waarbij discussie is over gedwongen uithuisplaatsing. Figuur 3.12 – Opinies over de hulpverlening naar respondentgroep (1e meting)

Uit factoranalyse blijkt dat bovenstaande stellingen één tot en met vier onderling sterk correleren en kunnen worden samengevoegd tot een meetschaal, die de aansluiting van de geboden hulp op de hulpvraag indiceert.15 Deze meetschaal loopt van 1 (geen fit) tot 5

(goede fit) en heeft een gemiddelde van 3,7 dat als redelijk kan worden getypeerd. In de volgende paragraaf wordt deze schaal onderzocht als één van de mogelijke verklarende factoren voor vermindering van de problematiek.

Opinies over professionele hulp

Naast stellingen over de ondersteuning, is aan respondenten in de WT-groep ook een aantal stellingen voorgelegd over de professionele hulpverlening en de combinatie van professionele hulp en netwerksteun. Het beeld dat hieruit naar voren komt, is diffuus (zie Figuur 3.13). Circa 40% van de respondenten zou willen dat de professionele hulpverleners hun hulp

15 De categorie ‘n.v.t’ (6) is in deze analyses als ‘neutraal’ (3) gecodeerd. Dit kan enige vertekening met

zich meebrengen. Het effect op de (gemiddelde) itemscores, en daarmee de schaalscore, is echter beperkt. De meetschaal heeft een cronbach’s alpha van 0,861.

0% 20% 40% 60% 80% 100%

Ik ben tevreden over de hulp van de professionele hulpverlening Ik ben tevreden over de hulp vanuit mijn

netwerk

Door de ondersteuning die ik krijg heb ik een betere kwaliteit van leven

Door de ondersteuning die ik krijg kan ik mij beter redden

Ik vind de kwaliteit van de ondersteuning die ik krijg goed

De ondersteuning die ik krijg past bij mijn hulpvraag

onderling beter afstemmen. De rest heeft daarover geen uitgesproken mening, of is het oneens met de stelling. Verder blijkt dat de meeste respondenten zelf een bijdrage willen leveren aan het oplossen van hun problemen. Slechts een enkeling (7%) ziet het liefst een hulpverlener die hen alles uit handen neemt.

Interessant is verder om te zien hoe er wordt aangekeken tegen de inzet van het eigen netwerk. Circa 40% van de respondenten in de WT-groep vindt het belangrijk dat de hulpverlener goed naar de omgeving luistert, en is van mening dat professionele

hulpverleners en mensen uit de eigen omgeving elkaar kunnen versterken. Toch is er maar een kleine groep respondenten (7%) die bij voorkeur een hulpverlener ziet die een rol toekent aan mensen uit het eigen netwerk bij de uitvoering van de hulpverlening. Verreweg de meeste respondenten staan hier neutraal tegenover (zie Figuur 3.13). Over de

toegevoegde waarde van netwerksteun lopen de meningen ook uiteen. Ongeveer 29% van de respondenten denkt dat de eigen omgeving in hun geval iets toevoegt aan de

professionele hulpverlening. De rest denkt van niet (16%) of heeft geen uitgesproken mening over de toegevoegde waarde van netwerksteun.

Figuur 3.13 – Opinies over professionele hulp (WT-groep)

Naast stellingen over de hulpverlening, is in de 1e meting ook een aantal stellingen

opgenomen over de mate van zelfregie van respondenten.16 Hieruit komt een vrij somber

beeld naar voren (zie

Figuur 3.14). Slechts één op de vijf respondenten geeft aan (bijna) alles te kunnen doen waar zij hun zinnen op hebben gezet. Circa 28% is van mening dat ze zelf in de hand hebben wat er in de toekomst met hen gebeurt.17 Daarnaast geeft ongeveer een vijfde van de

respondenten uit de EKC-groep en twee vijfde van de respondenten uit de WT-groep aan sommige problemen met geen mogelijkheid te kunnen oplossen. Het aandeel respondenten dat naar eigen zeggen weinig controle heeft over de dingen die hen overkomt, is echter beperkt. Dit geldt ook voor het aandeel respondenten dat zegt weinig te kunnen doen om

16 Men zou ook kunnen spreken van ‘mentale veerkracht’; gelijkstelling aan de Movisie omschrijving van zelfregie is

niet beoogd.

17 In de WT-groep (36%) ligt dit aandeel hoger dan in de EKC-groep (20%).

29% 40% 7% 40% 7% 38% 56% 51% 69% 51% 27% 56% 16% 9% 24% 9% 67% 7% 0% 20% 40% 60% 80% 100%

Ik denk dat in mijn geval de eigen omgeving iets toevoegt aan de professionele

hulpverleners

Ik denk dat in mijn geval professionele hulpverleners en de eigen omgeving elkaar

kunnen versterken

Ik zie het liefst een hulpverlener die ook een rol toekent aan mijn eigen omgeving bij het

uitvoeren van de hulpverlening Ik zie het liefst een hulpverlener die het belangrijk vindt om ook goed naar mijn eigen

omgeving te luisteren

Ik zie het liefst een hulpverlener die mij alles uit handen neemt

Ik zou willen dat de professionele hulpverleners hun hulp onderling beter

afstemmen

belangrijke dingen in het leven te kunnen veranderen. Toch kan dit niet direct als teken van zelfregie worden opgevat. Het aandeel respondenten dat het oneens is met genoemde stellingen is namelijk ook beperkt (zie

Figuur 3.14). Voor de meeste stellingen geldt dat de middengroep het grootst is, met name bij de EKC-groep.18 Aangezien de meeste respondenten al lange tijd te maken hebben met

problemen die moeilijk op te lossen zijn, is het beeld dat hier geschetst wordt echter niet verwonderlijk.

Figuur 3.14 – Stellingen over zelfregie (%)

Uit factor- & reliability analyses blijkt dat vier van de zes stellingen kunnen worden

samengevoegd tot één meetschaal die de mate van zelfregie meet.19 Deze schaal loopt van 1

(geen zelfregie) tot 5 (hoge mate van zelfregie) en heeft een gemiddelde van 3,0, wat als matig kan worden getypeerd. In de volgende paragraaf zal worden belicht in hoeverre de zelfregie van invloed is op de vermindering van problemen.