• No results found

Het recht op een Familiegroepsplan

Budgettering en regulering 6.1 Inleiding

6.1.3 Het recht op een Familiegroepsplan

In de oude Wet op de Jeugdzorg had een zorgvrager recht op zorg zodra de professional van het provinciale Bureau Jeugdzorg een indicatie had afgegeven. Die indicatie gold tevens als appellabel besluit, zodat daarmee in geval van weigering meteen een ingang bij de rechter werd geboden.

De nieuwe Jeugdwet 2015 is daarentegen gebaseerd op een algemene jeugdhulpplicht voor de gemeenten. Bovendien is die plicht geconditioneerd: art. 2.3. bepaalt dat op gemeenten alleen dan een jeugdhulpplicht rust, wanneer het probleemoplossend vermogen van de zorgvrager zelf niet toereikend is. Hier klinkt de filosofie van de primaire eigen

verantwoordelijkheid het meest duidelijk door, en deze bepaling was van meet af aan in het ontwerp voor de nieuwe Jeugdwet opgenomen.

Wanneer men dan zelf verantwoordelijkheid moet nemen, hoort daar ook zeggenschap bij. Via een amendement Voordewind (CU) werd daarom in het wetsvoorstel ingevoegd: ‘het recht op een Familiegroepsplan’.

De wet definieert in art. 1.1. een Familiegroepsplan als:

Tekstbox 6.1: Wettelijke status Familiegroepsplan

[…] een hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met

bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren.

Interessant aan deze definitie is dat de professionele zorgverlener nadrukkelijk niet wordt genoemd. Het amendement Voordewind lijkt dus duidelijk geïnspireerd door het Nieuw- Zeelandse model van de FGC, waar de private family time de eigen regie van de familie c.q. het netwerk borgt.

Dit is, zo bleek in Hoofdstuk 1, ook het model dat sinds 2000 in Nederland gepropageerd wordt door de Eigen Kracht Centrale. Dat de professionele hulpverlening, evenals in Nieuw- Zeeland, vervolgens zou moeten aansluiten op het plan dat de familie zelf heeft opgesteld, valt te lezen in art. 2.1 van de Jeugdwet:

Tekstbox 6.2: Aansluiting professionele hulpverlening op Familiegroepsplan

Het gemeentelijke beleid inzake preventie, jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering en de uitvoering daarvan is gericht op [….]:

g. het tot stand brengen en uitvoeren van familiegroepsplannen en het verlenen van hulp op basis van familiegroepsplannen.

De termen ‘uitvoeren’ en ‘op basis van’ zijn hier cruciaal, maar verwarrend is het actieve werkwoord ‘tot stand brengen’. De suggestie wordt gewekt dat de Gemeente zo’n plan tot stand brengt. Bedoeld lijkt hier echter te zijn: ‘ruimte bieden voor’. Wanneer moet de overheid c.q. de zorgprofessional nu ruimte bieden voor uitoefening van dit recht, en is die ruimte onbeperkt?

Art. 4.1.2 van de Jeugdwet brengt hier enkele nuances aan: [bij het verlenen van verantwoorde hulp] en indien sprake is van vroege signalering van opgroei- en

opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, biedt de jeugdhulpaanbieder of de gecertificeerde instelling als eerste de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een Familiegroepsplan op te stellen. Het recht op een Familiegroepsplan vervalt wanneer het gezag van de ouders beëindigd is (dan is er immers geen directe familie met zeggenschap); maar ook blijkt uit deze bepaling dat de familie dit recht niet hoeft uit te oefenen, en dat in zo’n geval de professional weer in beeld komt.

Het bezigen van de termen ‘jeugdhulpaanbieder’ en ‘gecertificeerde instelling’ naast elkaar geeft al aan dat in Nederland, anders dan in Nieuw-Zeeland, het recht op het

Familiegroepsplan niet alleen kan worden ingeroepen in het gedwongen kader van de jeugdzorg, waar de overheid zich via de jeugdbescherming en de Raad voor de Kinderbescherming in haar toezichthoudende rol manifesteert, met dreigende

ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen. In Nederland kan een dergelijk recht op een eigen plan ook worden ingeroepen in het vrijwillige kader, waar de zorgvrager zelf een beroep doet op publiek bekostigde voorzieningen en de overheid zich dus in haar rol als subsidiënt manifesteert.

De Jeugdwet beslaat ook dit laatste domein en dit verklaart meteen waarom aan de

zorgvrager (en zorgprofessional) ook een bijna-plicht is opgelegd om waar mogelijk eerst de eigen netwerkkracht aan te boren. Die plicht ontbreekt in de Nieuw-Zeelandse wetgeving, met zijn toespitsing op de jeugdbescherming.

Dat hier ‘plicht’ en ‘recht’ dezelfde prestatie betreffen (te weten: inschakeling van het eigen netwerk) is eigenaardig, daar recht en plicht normaliter elkaars complement vormen. Voorbeeld: het recht voor een koper om na een gesloten koopovereenkomst een product geleverd te krijgen correspondeert met een plicht voor die koper om in ruil daarvoor een geldbedrag te overhandigen aan te verkoper.

De verklaring voor de eigenaardige ‘gelijkgerichtheid’ van recht en plicht bij het

familiegroepsplan is dat het recht betrekking heeft op hulpverlening in het verplichte kader (de overheid als interveniënt) en de plicht op hulpverlening op hulpverlening in het vrijwillig kader (de overheid als subsidiënt). Dat neemt niet weg dat met het recht voor burgers om een familiegroepsplan te maken ook een complementaire plicht voor de overheid

correspondeert om de uitoefening van dat recht te respecteren.

Men kan zich afvragen of een burger die juist publiek bekostigde hulp zoekt, ooit een beroep zal doen op het eigen netwerk. Deze mogelijkheid bestaat echter zeker; daarbij kan vooral aan de persoonsgebonden budgetten (in plaats van ‘zorg in natura’) gedacht worden. Enerzijds kan de zorgvrager het oog hebben op het inhuren (met een formeel PGB) van een andere vorm van professionele zorg dan de professional voor ogen staat. Anderzijds is ook denkbaar dat de zorgvrager hoopt met een informeel PGB de hulp te kunnen vergoeden die vanuit de eigen familiekring wordt geboden.

In een factsheet over het Familiegroepsplan heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) nog het volgende verduidelijkt, met name over de beleidsplicht die krachtens art. 2.1 Jeugdwet op de gemeenten rust.

Tekstbox 6.3: Beleidsplicht gemeenten krachtens art. 2.1 Jeugdwet

Gemeenten zijn verplicht burgers te wijzen op de mogelijkheid om een Familiegroepsplan op te stellen, het opstellen van een Familiegroepsplan te bevorderen/te faciliteren, en de mogelijkheid te bieden om hulp te verlenen op basis van het Familiegroepsplan.

De ‘gemeentelijke toegang’ (WT en CJG) maar ook (specialistische) jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen hebben de plicht om gezinnen de mogelijkheid te bieden om een Familiegroepsplan op te stellen.

De werkingssfeer van art. 2.1 wordt dus nadrukkelijk doorgetrokken naar de WTs. Ook verduidelijkt de VNG dat de jeugdbeschermer en de jeugdhulpverlener aan een plan voorbij kunnen gaan wanneer sprake is van concrete bedreigingen in de ontwikkeling van het kind of anderszins de belangen van het kind geschaad worden. Daarentegen is de

kinderrechter die verzocht werd een machtiging tot (gesloten) uithuisplaatsing te verlenen verplicht om gelegenheid tot het opstellen van een Familiegroepsplan te bieden.

Het VNG Factsheet benadrukt dat de opgelegde beleidsplicht de gemeenten vrij laat te kiezen op welk wijze zij Familiegroepsplannen wensen te faciliteren. De VNG onderscheidt zelf drie vormen:

1. De familie stelt geheel zelf een plan op, daarbij eventueel gebruik makend van een digitaal ‘tool’; bijvoorbeeld; web.samen1plan.nl;

2. De familie wordt bij het zelf opstellen van een plan (en het mobiliseren van het eigen netwerk) ondersteund door een onafhankelijke derde/coördinator. Dit is het model van de EK-c’s;

3. De familie wordt ondersteund door een zorgprofessional, waarbij de professional het familieberaad (bege-)leidt.