• No results found

verschillende beleidsvelden en knelpunten met natuurherstel in beekdalen

7.4.1 Verdroging en bestrijding van verdroging

Vanaf de middeleeuwen is al veel ingrepen in de af- en ontwatering ten behoeve van agrarisch gebruik. Waarschijnlijk werd al vroeg de afwatering van natte gebieden en laagtes verbeterd. Ingrepen in waterlopen waren niet alleen gericht op drooglegging maar vaak ook op de waterkwaliteit. Veel beekdalen werden bevloeid met basenrijk en/of slibrijk water ten behoeve van het verhogen van de productie en de kwaliteit van het hooi uit hooilanden. Daarnaast werden kwel- en oppervlaktewater

geconcentreerd in waterlopen ten behoeve van watermolens, scheepvaart en

bevloeiing. In de 20e eeuw vond een sterke intensivering van de ontwatering plaats en

werden meanderende beken gekanaliseerd en genormaliseerd in één of twee ronden van ruilverkavelingen. Slechts ca. 4% van de beken is niet gekanaliseerd of

genormaliseerd (Milieu en Natuur Planbureau 2008). Nieuwe diepe

waterschapsleidingen en omleidingen van beken zorgde ook voor sterke verdroging. In de jaren ’70 en ’80 groeit het besef dat verdroging een groot milieuprobleem is en terrestrische ecosystemen in beekdalen afhankelijk zijn van grondwatervoeding (onder andere Both & Van Wirdum 1981, Grootjans 1985, Everts & De Vries 1991). In eerste instantie werd de oplossing van de verdrogingsproblematiek gezocht in interne maatregelen in de natuurgebieden. Vaak bleek dat naast interne maatregelen

ingrepen in de waterhuishouding buiten de natuurreservaten belangrijk zijn en dat het nemen van uitsluitend interne maatregelen alleen regenwater vasthoudt en daardoor de verzuring versterkt die door verdroging was ingezet. In de jaren ’90 komt beleid voor verdrogingsbestrijding van de grond. Het Rijk stelt een generiek doel om de verdroging met 25% terug te dringen. De provincies en waterschappen voeren het beleid via diverse regelingen uit. Dit verdrogingsbeleid richt zich daarbij vrij snel op het herstel van het waterregime en de waterkwaliteit van gelokaliseerde

natuurdoelen. In de beginfase van dit beleid werden vooral gebieden aangepakt waar lokale maatregelen mogelijk zijn zonder grote gevolgen voor landbouw en

bebouwing. De aanpak van de verdroging in beekdalen waar de oorzaken in het omringende landbouwgebied liggen, stagneert daardoor in belangrijke mate. Volgens een landelijke evaluatie (Van der Hoek et al. 2008) is in de periode 1990-2005 in 3% van het verdroogd gebied volledig herstel opgetreden en in 17 % gedeeltelijk herstel. Het herstel is vooral in de heidegebieden opgetreden en het herstel van grote

eenheden loopt relatief achter bij het herstel van kleine gebieden. De achterliggende oorzaken zijn: de noodzakelijke betrokkenheid van meerdere actoren, het ontbreken van een duidelijke regievoerder, vrijblijvendheid bij grondverwerving voor

natuurherstel en -ontwikkeling en een te weinig gebiedsgerichte insteek (Taskforce Verdroging 2006). Veelal bemoeilijken conflicterende belangen het vinden van oplossingen.

Het advies van de Taskforce Verdroging (2006) vormt de aanleiding om het generieke landelijk doel voor verdrogingsbestrijding om te buigen naar een gebiedgerichte aanpak van de verdroging. Daartoe zijn in 2007 topgebieden aangewezen waar verdrogingsbestrijding prioriteit heeft. Inmiddels zijn de topgebieden geselecteerd; daarbij zitten veel beekdalgebieden en de meeste van de Natura 2000 gebieden met een verdrogingsproblematiek (zie paragraaf 7.1.3 en figuur 17). De topgebieden omvatten ca. 40% van het verdroogde areaal in Nederland (nulmeting 2006) en 75% van het verdroogde areaal in Natura 2000 gebieden. Volgens de provincies wordt de verdroging in de topgebieden niet volledig maar voor 80% hersteld (PBL 2008). Enkele beekdalgebieden met een sterke verdrogingsproblematiek ontbreken op de toplijst (bijvoorbeeld het Korenburgerveen). De komende jaren is extra budget gereserveerd voor het uitvoeren van maatregelen in de topgebieden. De uitvoering en de regie is gedelegeerd aan de provincies en wordt gefinancierd met ILG en aanvullend budget. Voor het herstel van verdroogde beekdalen is al met al nog een lange weg te gaan.

Directie Kennis 135 Foto 21:Een ontwaterende sloot vlak langs een natuurreservaat met broekbos. Verdroging is één van de grootste milieuknelpunten in beekdalen. Maatregelen tegen verdroging moeten vaak genomen worden buiten bestaande natuurreservaten en vergen vaak ook grondverwerving, inrichting van de EHS en herbegrenzing van de EHS. Door stagnatie in gebiedsontwikkeling verloopt aanpak van de verdroging in beekdalen traag (foto Camiel Aggenbach).

Met het inzetten van het nieuwe waterbeleid met het programma WB21 (zie paragraaf 7.4.2) wordt ondertussen ook gewerkt het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Hier mee worden het grondwater- en

oppervlaktewaterpeil in gebieden afgestemd op de functies natuur, landbouw en bebouwing. De provincies stellen de kaders voor het GGOR op en de waterschappen stellen in de periode 2005–2010 het GGOR op in nauwe samenwerking met

gemeenten, de grondwaterbeheerders en belanghebbenden. Het GGOR ook wordt ingezet voor het formuleren van maatregelen voor het bereiken van de

instandhoudingsdoelen van de Natura 2000 gebieden met grondwaterafhankelijke natuur en voor het bereiken van de goede toestand voor grondwaterkwantiteit voor grondwaterlichamen van de KWR. Deze maatregelen vallen onder de Kaderrichtlijn Water en moeten dus deel uitmaken van het stroomgebiedbeheersplan (Ministerie van V&W 2005). De waterschappen stellen voor medio 2007 concept-GGOR’s op voor de geselecteerde verdroogde natuurgebieden van de lijst van topgebieden die voor 2015 worden aangepakt. Enkele waterschappen hebben aangegeven deze planning niet te kunnen halen (Ministerie van V&W 2006). Het vaststellen van het GGOR gebeurt in 2008–2009 als onderdeel van het opstellen van de waterbeheersplannen (Ministerie van V&W 2005).

7.4.2 Wateroverlast WB21

Voor de verbetering van de waterhuishouding is eind jaren ‘90 het programma Waterbeheer 21e eeuw (WB21) ingezet. Dit nieuwe waterbeleid is gericht op een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer op stroomgebiedniveau. Het programma WB21 omvat alle kwantitatieve aspecten van het waterbeheer (regionale en stedelijke wateroverlast, watertekort, grondwaterkwantiteit) met uitzondering van de

bescherming tegen hoogwater in grote rivieren en zee. De doelen zijn (Ministerie van V&W 2005):

136 Directie Kennis - het tegengaan van wateroverlast in de regionale watersystemen en het

hoofdsysteem;

- het tegengaan van wateroverlast in stedelijke gebieden;

- het waarborgen van voldoende af- en aanvoercapaciteit in de waterlopen; - het voorkomen van afwenteling van knelpunten van regionale watersystemen

naar het hoofdsysteem en omgekeerd; - het voorkomen van watertekorten;

- een afgewogen beheer van grondwaterstanden en oppervlaktewaterpeilen voor de functies natuur, landbouw en bebouwing.

In deze paragraaf worden alleen de gevolgen van het tegengaan van wateroverlast in de regionale watersystemen besproken omdat deze van grote invloed zijn op

beekdalen. Verandering van stedelijk waterbeheer is ook van belang voor beekdalen in stroomgebieden met veel bebouwd areaal maar de stedelijke wateropgave is nog weinig uitgekristalliseerd (MNP 2006). Verandering in het beheer van waterpeilen komt aan de orde in paragraaf 7.4.2 over verdroging.

Rekening houden met klimaatverandering

Een belangrijk uitgangspunt bij de herinrichting van de waterhuishouding is dat deze moet zijn afgestemd op de te verwachten klimaatverandering. In 2006 gingen de meeste waterschappen uit van een klimaatscenario met 10% toename van de

neerslagintensiteit (tiendaagse som van de neerslag) behorend bij het middenscenario 2050. Deze keuze lijkt op basis van de recente klimaatscenario’s van het KNMI (Van den Hurk et al., 2006) veilig voor de toename van neerslagintensiteit in de

winterperiode, maar zit aan de lage kant voor de toename van neerslagintensiteit en watertekorten in de zomerperiode. De neerslagintensiteit is een gevoelige parameter voor de dimensionering van de afwatering (MNP 2006). Nieuwe klimaatscenerio’s kunnen daarom leiden tot een grotere wateropgave en het ministerie van V&W houdt daarom voorlopig ruimtelijke claims op grootschalige bergingsgebieden aan

(Ministerie van V&W 2006). WB21-maatregelen

Het uitgangspunt van WB21 voor maatregelen tegen wateroverlast is de reeks water vasthouden, dan bergen en dan afvoeren (Ministerie van V&W 2005). Het Ministerie van V&W (2005) noemt de volgende maatregelen die relevant zijn in beekdalen relevant:

- voor vasthouden: beekherstel, antiverdroging, water langer vasthouden; - voor bergen: aanleg en inrichting van retentiegebieden voor piekberging; - voor afvoeren: vergroten af- en aanvoercapaciteit van duikers en waterlopen

(dwarsprofiel).

Beekherstel draagt bij aan het water vasthouden wanneer de stroomsnelheid wordt vertraagd door een kleiner verval of door een grotere weerstand van het stroombed (meer berging in beek zelf). Antiverdrogingsmaatregelen zorgen alleen voor

maatregelen die de afwatering verminderen door lagere afvoerpieken. Delen van het stroomgebied moeten dan niet meer kunnen afwateren bij neerslagpieken.

Vermindering van ontwatering waarbij gebieden vernatten, leidt juist tot grotere afvoerpieken (zie paragraaf 4.2.5). In landbouwgebieden kan water worden vastgehouden door tijdelijke inundatie in percelen en tijdelijke berging in het ontwateringsstelsel.

Volgens een landelijke inventarisatie van de Unie van Waterschappen heeft 49% van de projecten een doelstelling heeft gericht op het vasthouden, 32% op het bergen en 19% op het afvoeren van water. Er wordt 11.000 hectare aan extra bergingscapaciteit gecreëerd en de afvoercapaciteit wordt met 14.000 m3 per minuut uitgebreid

(Ministerie van V&W 2005). Volgens een audit door het Milieu en Natuur Planbureau wordt de opgave voor wateroverlast voor 80% met bergen opgelost. De rest van de wateropgave is verdeeld over vasthouden en afvoeren. De waterschappen hebben daarbij de intentie zoveel mogelijk kleinschalig te bergen in combinatie met andere doelen (MNP 2006). Recentere inzichten over de uitwerking van de maatregelen tegen

Directie Kennis 137 wateroverlast waren voor dit preadvies nog niet in toegankelijke vorm beschikbaar omdat de voortgangsmeting van WB21 in december 2008 is gepland. Eind 2009 vindt per landelijk en stedelijk gebied besluitvorming plaats over de gebiedsnorm voor wateroverlast en de bijbehorende maatregelen. Gemeenten en waterschappen gaan een inspanningsverplichting aan om de maatregelen conform de afspraak te

realiseren. De regionale maatregelen leggen waterschappen vast in

waterbeheerplannen (Ministerie van V&W 2006). Hoewel de keuzes van maatregelen nog in veel gevallen gemaakt moeten worden, is duidelijk dat beekdalen door de uitvoering van WB21 sterk beïnvloed zullen worden door herprofilering van beken en door waterberging die bij piekafvoeren tot overstromingen met beekwater leidt. Waterberging in beekdalen

Bij de regionale ruimtelijke uitwerking van maatregelen worden

waterbergingsgebieden vaak gepland in bestaande natuurgebieden of nog te ontwikkelen EHS-gronden in beekdalen. Het landelijke beleid gaat er van uit dat waterberging leidt tot verbetering van de ecologische en landschappelijke kwaliteit (Ministerie van V&W 2006). Het creëren van bergingsgebieden in beekdalen kan bijdragen aan het herstel van overstromingsafhankelijke ecosystemen en soorten. Projecten voor waterberging in beekdalen worden echter bemoeilijkt omdat

overstroming negatieve effecten kan hebben op natuur. Problematisch daarbij is dat het te bergen oppervlaktewater veel meer nutriënten bevat dan vroeger, waardoor bij overstroming ook veel meer nutriënten dan vroeger kunnen worden aangevoerd. Het voorkomen en de ontwikkelpotenties van voedselarme ecosystemen in beekdalen kunnen hierdoor worden aangetast. Ook kunnen ecosystemen van voedselarme omstandigheden en inundatiegevoelige soorten door verdroging en verzuring de lage delen van het beekdal hebben ingenomen, waar nu ook waterbergingsgebied wordt gepland. Over de effecten van waterberging op ecosystemen en soorten in beekdalen is nog veel onbekend, waardoor de afstemming van opgaven voor waterberging en die voor behoud en herstel van natuur in beekdalen nauwelijks op ecologisch vlak inhoudelijk is te onderbouwen.

Beekherstel

(zie voor uitgebreidere bespreking beekherstel paragraaf 7.4.5)

In de Decembernota van 2006 wordt beekherstel als een belangrijke maatregel tegen wateroverlast in regionale watersystemen genoemd. De geplande maatregelen van de waterschappen voor beekherstel bevatten ca. 2000 kilometer beek. Beekherstel heeft daarbij ook effect op vismigratie, flora en fauna, natuurbeleving en verbetering van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en wordt ook als structurele maatregel voor ecologisch herstel van beken ingezet (Ministerie van V&W 2006). Uit een recente enquête onder regionale beheerders blijkt dat door een beperkte monitoring van de effecten voor én na de uitvoering van de maatregelen weinig zicht is op de

effectiviteit van de uitgevoerde beekherstelmaatregelen voor ecologisch herstel (Verdonschot et al. 2009; zie paragraaf 7.4.5).