• No results found

verschillende beleidsvelden en knelpunten met natuurherstel in beekdalen

7.1.1 Ecologische hoofdstructuur

Het EHS-beleid richt zich op het realiseren van een netwerk van grote ruimtelijke eenheden natuur met verbindingzones. Onderscheiden worden kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones. Natuurontwikkelingsgebieden dienen zoveel mogelijk de kerngebieden te versterken. De grote kerngebieden dienen te zorgen voor duurzame abiotische en biotische omstandigheden voor natuur. De

verbindingszones dienen de dispersie en (her)kolonisatie van de kerngebieden en

natuurontwikkelingsgebieden te waarborgen. In beekdalen zijn veel lage natte delen van de hogere zandgronden en de overgangszone van de zandgronden in de begrenzing van de EHS opgenomen. Het Rijk heeft momenteel de ambitie de EHS in 2018 gereed te hebben (Ministerie van LNV 2008).

Door de realisatie van de EHS neemt het areaal natuurgebied in en rond beekdalen toe. De grondverwerving, de inrichting en het natuurbeheer van landbouwgronden in de EHS lopen echter sterk achter bij de doelen die het Rijk heeft gesteld voor realisering van de EHS. Van gronden die in Nederland zijn aangewezen als ‘nieuwe natuur’ en voor 2015 zou moeten zijn omgevormd naar natuur (111.741 ha) was in 2005 43% verworven en ingericht en 25% verworven en niet ingericht (Milieu en Natuur Planbureau 2008). De grondverwerving loopt traag omdat dit plaatsvindt op basis van vrijwilligheid en er nog te weinig wordt ingespeeld op kansen die zich voortdoen. De stagnatie van

grondverwerving is één van de hoofdoorzaken van het stagneren van de

verdrogingsbestrijding (Taskforce Verdroging, 2006). In 2007 bedroeg de gerealiseerde grondverwerving in de provincies waar de meeste beekdalgebieden (Drenthe, Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant, Limburg) voorkomen 29% van de taakstelling voor de periode 2007-2013 (10.929 ha) (Ministerie van LNV 2008). De trage uitvoering van de inrichting en het in beheer nemen van verworven EHS-gronden is ook een groot knelpunt

124 Directie Kennis (Ministerie van LNV 2008). De gerealiseerde grondverwerving in de provincies met de

meeste beekdalgebieden bedroeg in 2007 7% van de van de taakstelling voor de periode 2007-2013 (16.920 ha). De onderhanden zijnde inzet van de provincies bedroeg toen voor het verminderen van verdroging 363 ha en voor verminderen verzuring en vermesting 30 ha (Ministerie van LNV 2008). Regelmatig voldoet de herinrichting van opgeleverde EHS- gronden niet aan de natuurdoelen die terreinbeherende instanties beogen. Van de aangewezen robuuste verbindingen (16.303 ha) was in 2005 3 % gerealiseerd (Milieu en Natuur Planbureau 2008) en in 2007 10% (Ministerie van LNV 2008). De realisatie van robuuste verbindingszones loopt ver achter en belangrijkste knelpunt daarbij is dat in een aantal provincies de planologische begrenzing van de robuuste verbindingen nog niet is voltooid en pas plaatsvindt als op gebiedsniveau met de betrokkenen afspraken zijn gemaakt (Ministerie van LNV 2008).

Ondanks dat het EHS-beleid de ontwikkeling van grote natuurgebieden beoogd, zal na volledige realisatie van de EHS de natuur in Nederland voor een groot deel uit relatief kleine gebieden bestaan. De ruimtelijke samenhang blijft dan onvoldoende om soorten en ecosystemen een duurzaam voortbestaan te garanderen. Dit geldt ook voor soorten en ecosystemen waarvoor Nederland in EU-verband afspraken over heeft gemaakt (Vogel- en Habitatrichtlijn) (Van der Hoek et al. 2008). Tussen 1990 en 2004 is door de uitbreiding van de EHS een geringe verbetering opgetreden van de ruimtelijke condities van faunadoelsoorten van het beleid (voornamelijk vogels, andere gewervelde en dagvlinders) (Van der Hoek et al. 2008). Voor duurzaam behoud van 90 % van de

geanalyseerde doelsoorten is een forse uitbreiding van de EHS noodzakelijk, zodat grote natuureenheden kunnen worden gevormd (Milieu en Natuur Planbureau 2007).

Voor herstel van de waterhuishouding van beekdalen is het belangrijk dat ook laag gelegen gronden zijn opgenomen binnen de EHS begrenzing. Alleen dan kan verdrogingsbestrijding effectief plaatsvinden. In de huidige praktijk blijkt dat zulke cruciale gronden in een beekdal niet altijd binnen de EHS begrenzing zijn opgenomen waardoor de ontwatering van het beekdal op landbouw in deze lage gronden blijft afgestemd (Taskforce Verdroging, 2006). Rond kerngebieden zijn deels zones

aangewezen en begrensd die kunnen dienen als hydrologische buffer en bescherming tegen vermesting van grondwater. Er zijn echter nog veel voorbeelden van beekdalen waar onvoldoende buffergebied is begrensd voor een duurzaam behoud en herstel van natuur. Om herstel van de waterhuishouding wel te kunnen realiseren vindt momenteel in diverse beekdalgebieden herbegrenzing plaats zodat belangrijke lage gronden en meer buffergebied worden begrensd. Grote delen van intrekgebieden van beekdalen die landbouw als gebruiksfunctie hebben, vallen vaak niet in de EHS-begrenzing. Beekdalen zijn daardoor nog steeds kwetsbaar voor vermesting via grond- en oppervlaktewater (Aggenbach et al. 2007a+b).

Een groot deel van de EHS wordt gerealiseerd door grondverwerving en overdracht aan natuurbeheerders. Momenteel richt het beleid zich op om een deel van de EHS te realiseren met behulp van particuliere eigenaren en agrariërs. Dit gebeurt door middel van beheerovereenkomsten of een afkoopregeling voor de waardevermindering van de grond bij omvorming van landbouw naar natuur. Particulier natuurbeheer komt ondanks extra beleidsinspanningen nauwelijks van de grond. In 2005 was 8% van de nationale taakstelling voor particulier natuurbeheer (42.771 ha) en 64% van de taakstelling voor agrarisch natuurbeheer (117.685 ha) gerealiseerd (Milieu en Natuur Planbureau 2008). In 2007 bedroeg voor de provincies waar de meeste beekdalgebieden liggen (Drenthe, Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant, Limburg) de hoeveelheid grond met particulier natuurbeheer via functiewijziging 4.613 ha en met agrarisch natuurbeheer 21.064 ha (Ministerie van LNV 2008). Beheerovereenkomsten hebben een korte looptijd (zes jaar) ten opzichte van herstel- en ontwikkelingstrajecten voor natuur. Deze bieden daarom weinig garantie op duurzaam natuurherstel. Blijvende functiewijziging met afkoop en herstelmaatregelen op lokale schaal zijn een goede aanvulling op de grondverwerving en inrichting voor de natuurbeherende organisaties zodat meer aaneengesloten

beekdalgebieden met een natuurfunctie ontstaan. Belangrijk knelpunt daarbij is het lage niveau van beheervergoedingen waardoor duurzaam beheer na inrichting slechts

Directie Kennis 125 moeizaam gerealiseerd worden. Particulier natuurbeheer gaat ook op grotere schaal voor hele beekdaltrajecten worden toegepast.