• No results found

7 Doorkijk 2010 vanuit de praktijk 1 Inleiding

7.3 Veranderingen in de praktijk

Ziekte-/ plaag-/ onkruiddruk

In het algemeen geldt voor de behandelde voorbeelden dat de ziekte-/ plaag-/ onkruiddruk niet is toegenomen. Wel kan de noodzaak om bestrijdingsmiddelen in te zetten zeer wisselend per jaar zijn door seizoensinvloeden op zowel de ziekte-/ plaag-/ onkruiddruk als op de werkzaamheid van ingezette stoffen.

In aardappel wordt wel melding gemaakt van de toename van een andere schimmelziekte, Alternaria. Oorzaak hiervan zijn zowel veranderende klimatologische omstandigheden, bemesting en veranderd gebruik van stoffen tegen Phytophthora die minder effectief zijn tegen Alternaria. Voor onkruid in snijmais wordt ook melding gemaakt van veranderingen in soorten onkruid die, afhankelijk van verminderde gevoeligheid voor nieuwe herbiciden, opkomen. Toename van virusdruk in tulpen wordt onder andere toegeschreven aan het verminderd ziekzoeken, waardoor er veel minder door virus aangetaste bloemen/planten uit het veld worden geselecteerd gedurende de teelt. Hiermee blijven infectiebronnen in stand. Voor insecten in spruitkool is er de afgelopen jaren wel een toename van de druk waargenomen. Mogelijke oorzaken hiervoor zijn warme zomers, veranderend middelenbeleid en intensiteit van de teelt. Rassenkeuze

Het algemene beeld is dat rassenkeuze op basis van bepaalde ziekte- of plaagresistenties maar zeer beperkt plaatsvindt. De keuze voor een ras wordt op een veelheid van aspecten gebaseerd zoals afzet, kwaliteit, houdbaarheid, teeltperiode, resistentie tegen herbiciden et cetera. Daarnaast geldt voor sommige gewassen zoals appel dat er wel schurftresistente rassen zijn, maar dat deze niet worden ondersteund vanuit de veilingen (afzet). Voor de bestrijding van Phytophthora in aardappel wordt er in de ontwikkelde BeslissingsOndersteunende Systemen rekening gehouden met Phytophthora-resistentie van het geteelde ras.

Bedrijfshygiënische maatregelen

Het algemene beeld is dat, daar waar mogelijk, bedrijfshygiënische maatregelen zoveel mogelijk worden toegepast. In de schuur tijdens verwerking en bewaring wordt zo schoon mogelijk gewerkt, om besmetting van schone partijen te voorkomen. Perceelskeuze is belangrijk en is vooral afhankelijk van grondgebruik en de onkruiddruk het jaar daarvoor. Vruchtwisseling wordt algemeen toegepast, hoewel er verschillen zijn tussen regio’s en telers in de intensiviteit van het bouwplan. Op het veld wordt geadviseerd zoveel mogelijk de infectiebronnen weg te nemen. Hiertoe worden plantenresten verwijderd of versnipperd en opslag of zwaar aangetaste planten uit het veld gehaald. Per sector is dit meer of minder vrijblijvend. Met betrekking tot Phytophthora in aardappel geldt een HPA (Hoofd Productschap Akkerbouw) verordening waarmee telers worden gewaarschuwd en later beboet als ze niet de afvalhopen afdekken, opslagplanten verwijderen of ernstige aangetaste gewassen behandelen.

Voor een andere belangrijke bedrijfshygiënische maatregel, het voorkomen van het verslepen van grond van het ene naar het andere perceel, komt steeds meer aandacht.

Spuittechnieken

Het algemene beeld uit de verschillende praktijkvoorbeelden is dat het beleid zeer sturend is geweest bij de toename van het gebruik van emissiereducerende technieken. Het LOTV heeft een grote invloed gehad op een aantal veranderingen in de manier van spuiten zoals de teeltvrije zone, het gebruik van driftarme spuitdoppen et cetera. Ook het toelatingsbeleid heeft hierop invloed gehad door bijvoorbeeld het gebruik van (bepaalde typen) drift-arme doppen als restrictie mee te geven aan de toelating.

Er zijn de afgelopen jaren nieuwe spuittechnieken ontwikkeld, zoals luchtondersteuning, sleepdoek, verder verlaagde spuitboom en spuitdoppen met 95% emissiereductie. Deze technieken worden echter nog niet op grote schaal toegepast, omdat ze vaak veel geld kosten of omdat men (nog) twijfelt aan de effectiviteit van deze nieuwe technieken.

Daarnaast geldt, vooral in de bollensector, dat bedrijven in het kader van het verkrijgen van een WVO-vergunning een aantal aanpassingen moeten doen zoals ontsmetten op een vloeistofdichte vloer met lekbakken, opslaan van fust onder dak en niet binnen 5 m van de slootkant en gebruik maken van een BOS om tegen Botrytis te spuiten et cetera.

Mechanische bestrijding

In de maïs is mechanische onkruidbestrijding sterk gestimuleerd door de Cross-Compliance- regeling. Echter door het vervallen van deze toeslagregeling in 2005 werd mechanische onkruidbestrijding in dat jaar veel minder toegepast. In de bos- en haagplantsoendeelsector is mechanische onkruidbestrijding al veel uitgetest, maar de extra arbeid is een groot probleem. Stoffengebruik

Het algemene beeld dat naar voren komt is dat er (indien beschikbaar) vaker wordt gekozen voor middelen met een relatief lage milieubelasting en dat de frequentie van spuiten wordt verminderd als dat mogelijk is. Het is wel altijd zo dat bij de middelenkeuze de effectiviteit en kosten voorop staan en pas dan naar de milieubelasting gekeken wordt. De komst van certificeringen en de vraag vanuit supermarkten naar een betrouwbaar en residuvrij product heeft ook bijgedragen aan het verminderde gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

Daarnaast is de afgelopen jaren een aantal stoffen verboden en zijn nieuwe stoffen toegelaten met lagere dosering en vaak met een lagere milieubelasting. De slimmere inzet van stoffen (en het zorgen voor de daarbij behorende toelating / vrijstelling) heeft het gebruik van stoffen ook verminderd. Zo is door de vrijstelling van het middel imidacloprid op zaad of tray in de spruitkool het gebruik van insecticiden tegen vooral luis in de beginfase van de teelt sterk afgenomen.

Met betrekking tot het gebruik van insecticiden wordt meer gekozen voor specifieker werkende stoffen of stoffen op natuurlijke basis (zoals Bacillus thuringiensis) zodat natuurlijke vijanden van de plaaginsecten gespaard worden. Er wordt ook meer rekening gehouden met resistentie- ontwikkeling en, waar mogelijk, worden stoffen afgewisseld.

Binnen Telen met Toekomst 2000 - 2007 is de trend dat er steeds meer wordt gekozen voor minder milieubelastende stoffen bij bijvoorbeeld de bestrijding van Phytophthora in aardappel of virusbestrijding in tulp.

BeslissingOndersteunende Systemen

Het algemene beeld dat naar voren komt uit de verschillende voorbeelden is dat er binnen praktijkprojecten relatief veel telers op hun eigen manier gebruik maken van een BOS. Door het gebruik van een specifieke BOS, voor bijvoorbeeld vuur (Botrytis) in tulpen, wordt het spuitmoment vaak verbeterd. Daarnaast kan het, afhankelijk van weersomstandigheden, leiden tot een verminderd gebruik van stoffen. Het is echter wel afhankelijk van de gebruiker hoe er met een BOS omgegaan wordt. Door telers met een zeer groot areaal of door bijvoorbeeld loonwerkers wordt het spuiten met behulp van een BOS vaak niet als praktisch ervaren en dus ook niet gebruikt.

Er is niet voor elke ziekte, plaag of onkruid een goede BOS voor handen. Voor insecten in spruitkool zijn voorspellingsmodellen beschikbaar die goed werken met betrekking tot het voorspellen van de eerste generatie. Maar voor daaropvolgende generaties zijn deze modellen vaak niet meer geschikt. Er zijn ook signaleringssystemen beschikbaar voor verschillende insecten maar vaak ontbreken de corrigerende stoffen om in te kunnen grijpen en is geen schadedrempel bekend. Voor onkruidbestrijding is geen goede BOS beschikbaar.

Er is voor alle sectoren wel een algemeen systeem (GEWIS) beschikbaar dat met behulp van weersgegevens geschikte dan wel mindere geschikte spuitmomenten aangeeft voor verschillende stoffen en verschillende toepassingen, waaronder onkruidbestrijding.

Kosten voor gewasbescherming

Het algemene beeld in de praktijkprojecten is dat de kosten voor gewasbeschermingsmiddelen per hectare hoger zijn geworden tussen 1998 en 2004. Uit vergelijking van (advies-)prijslijsten in de akkerbouw (DLV-gewasbeschermingsboekjes) uit 2000 en 2005 blijkt een prijsstijging van ongeveer 30% van middelen die in beide jaren op de markt waren. Ook zijn nieuw toegelaten middelen, met stoffen die vaak minder milieubelastend zijn, vaak duurder dan reeds bestaande middelen. Daarnaast wordt aangegeven dat gewasbescherming meer tijd kost, bijvoorbeeld door meer administratie. Aan de andere kant kan het gebruik van bijvoorbeeld driftreducerende technieken of een BOS leiden tot minder middelengebruik per bespuiting en vaak minder bespuitingen. Hierdoor kan er weer middel en dus geld worden bespaard.

Een uitzondering op dit beeld is de onkruidbestrijding in maïs waarvan de prijs de laatste jaren hetzelfde is gebleven of zelfs licht gedaald is (DLV-gewasbeschermingsboekjes). Dit heeft te maken met de concurrentie tussen de loonwerkers die de onkruidbestrijding in maïs grotendeels uit voeren.

De (relatieve) kosten voor gewasbescherming variëren sterk tussen sectoren en gewassen. Het is sterk afhankelijk van de sector, het rendement van het gewas, hoeveel er aan gewasbescherming wordt uitgegeven. In hoogrenderende gewassen zoals bijvoorbeeld sierheesters, zijn de kosten voor gewasbescherming vaak relatief klein. Er wordt echter absoluut meer uitgegeven dan bijvoorbeeld in de snijmaïs.