• No results found

III 1985-2000: Meer dan alleen beschouwen

2. Veranderingen in de structuur van het Genootschap

In het jaarverslag 1985/1986, waarin het aantreden van Stein als nieuwe voorzitter vermeld stond, werd aangekondigd dat het bestuur “overweegt nieuwe wegen in te slaan.”110 In de

daaropvolgende jaren kreeg het Genootschap inderdaad een andere invulling dan voorheen. De veranderingen kunnen worden gebundeld onder twee noemers. De eerste categorie, die ik ook als eerste zal bespreken, is de centralisatie van het bestuur. De tweede categorie is de interactievere opzet van activiteiten.

De aankondiging dat het bestuur nieuwe wegen in wilde slaan, werd in een brief aan de begunstigers in 1987 gespecificeerd. Daarin werd aangekondigd “meer lezingen en manifestaties alleen in de plaatselijke afdelingen te laten plaatsvinden.”111 Voorheen werden activiteiten altijd in meerdere afdelingen van het Genootschap georganiseerd, maar doordat het publiek in de verschillende steden onderling nogal verschilde, waren sommige lezingen in de ene stad succesvol, maar trokken ze in een andere geen publiek. Rotterdam is hiervan een

110 Archief van het Genootschap Nederland-Duitsland, ‘Jaarverslag 1985/1986’, 1986, inventarisnr. 10. 111 Archief van het Genootschap Nederland-Duitsland, ‘Brief aan begunstigers’, 1987, inventarisnr. 10.

52

duidelijk voorbeeld, waar de culturele activiteiten van het Genootschap slecht bezocht werden, terwijl het vrijdagmiddagtreffen ‘Rococo’, een soort koffieborrel met een spreker uit het bedrijfsleven, juist drukbezocht was.112

Een andere factor die het bestuur motiveerde om meer lezingen in maar één afdeling te laten plaatsvinden, was het succes van de afdeling in Nijmegen. Deze afdeling, onder leiding van germanist Hans Ester, organiseerde regelmatig zelf activiteiten.113 Deze culturele en literaire lezingen waren populair onder studenten en docenten van de afdeling germanistiek aan de Nijmeegse universiteit.114 Dit bevestigde het idee dat activiteiten op het een eigen publiek afgestemd moesten worden.

Was er dan geen sprake van decentralisatie in plaats van centralisatie? In zekere zin was dat inderdaad het geval. Doordat afdelingen meer zeggenschap kregen in het lokale programma, verschilden de activiteiten van het Genootschap per stad nogal. Tegelijkertijd vond er echter nog een ontwikkeling plaats: de afdelingsbesturen, die voorheen uit vier of vijf leden bestonden, werden steeds kleiner. Zo gebeurde het dat er uiteindelijk in 1989 in Den Haag nog maar twee bestuursleden waren, en in Nijmegen en Utrecht nog slechts één.115

Dit had belangrijke gevolgen voor de rol van de afdelingsbesturen. In de jaren vijftig, zestig en zeventig hadden deze de functie om zaalhuur, uitnodigingen, hotels en andere praktische zaken te regelen. Daarnaast zonden ze afgevaardigden naar de vergaderingen van het hoofdbestuur, om op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen binnen het Genootschap. Doordat de lokale besturen eind jaren tachtig sterk waren gekrompen, bestond de afvaardiging soms echter uit het hele afdelingsbestuur. Dit had tot gevolg dat de afdelingsbesturen de facto hoofdbestuursleden waren die verantwoording droegen voor de activiteiten van een afdeling van het Genootschap.

Een bijkomende reden dat lezingen steeds meer in enkele steden werden gehouden in plaats van in alle afdelingen van het Genootschap, is volgens Rüter-Ehlermann dat in veel gevallen sprekers simpelweg geen tijd meer hadden om een hele week op tournee te gaan langs verschillende steden.116 Om deze reden werden ze vaak uitgenodigd om een lezing te geven in de stad waar ze, naar inschatting van het hoofdbestuur, het meeste publiek zouden trekken. Dit

112 Archief van het Genootschap Nederland-Duitsland, ‘Notulen van de Hoofdbestuursvergadering’, 1986,

inventarisnr. 10.

113 Archief van het Genootschap Nederland-Duitsland, ‘Notulen van de hoofdbestuursvergadering’, 1987,

inventarisnr. 10.

114 KUnieuws, ‘Valvae: voordracht prof. Dr. Hans Hecker’, in: KUnieuws (11 november 1994), gevonden in:

Archief Genootschap Nederland-Duitsland, inventarisnr. 10.

115 Archief van het Genootschap Nederland-Duitsland, ‘Protokoll der Hauptvorstandsversammlung am 9.

November 1989’, 1989, inventarisnr. 10.

53

weerspiegelt de verhouding tussen centralisatie en decentralisatie: de spreker stond op het programma van een enkele afdeling, maar de beslissing hierover werd door het hoofdbestuur gemaakt.

Kortom, de afdelingsstructuur van het Genootschap was langzaamaan overgegaan in een hoofdbestuur met verantwoordelijken voor lokale afdelingen. Vanaf 1992 werden in de notulen van de bestuursvergaderingen de afdeling van de aanwezige bestuursleden niet meer genoemd, zoals dat eerder wel gebeurde. Op 21 februari 1994 werd de geleidelijke ontwikkeling bekrachtigd, toen de afdelingsstructuur definitief werd opgeheven.117 Vanaf dat moment vond de besluitvorming volledig centraal plaats.

De andere ontwikkeling die zich in de opzet van het Genootschap voltrok, had betrekking op de activiteiten zelf. Deze kregen namelijk een steeds interactiever karakter. De eerste keer dat dit thema ter sprake kwam, was toen Gerda Meijerink naar aanleiding van een te organiseren voorleestournee van de auteur Johannes Mario Simmel in 1988 voorstelde om “hem te interviewen; een schrijver moet je niet alleen laten spreken, dat wordt saai. Wij moeten meer aan onze vorm denken.”118

Meijerink zette zich af tegen de eenzijdige manier waarop activiteiten voorheen werden georganiseerd. Zowel auteurs als wetenschappers hielden normaal gesproken een monoloog, waarbij pas achteraf ruimte was voor vragen en discussie. Meijerink stelde voor om door middel van een gesprekspartner de lezing een interactieve dimensie te geven. Het voorstel vond nochtans niet direct gehoor, en de activiteiten werden in de eerstvolgende jaren op de traditionele wijze voortgezet.

Toen Rüter-Ehlermann voorzitter werd, werd dit idee opnieuw opgepakt. In de vergadering waarin ze benoemd werd, zette Rüter-Ehlermann haar visie op het Genootschap uiteen.119 Uit de notulen van haar korte toespraak blijkt dat ze, net als Meijerink, interactie op waarde schatte. Dit zou de activiteiten laagdrempeliger maken, en zou ervoor kunnen zorgen dat de begunstigers elkaar wat beter leren kennen. Ze vertelde bijvoorbeeld over haar idee om meer sociale activiteiten te organiseren: “man trifft sich, trinkt etwas zusammen und tauscht gleichzeitig Gedanken aus.”

117 Archief van het Genootschap Nederland-Duitsland, ‘Verslag van het besprokene op de vergadering van het

Algemeen Bestuur’, 1994, inventarisnr. 13.

118 Archief van het Genootschap Nederland-Duitsland, ‘Notulen Hoofdbestuursvergadering’, 1988, inventarisnr.

10.

119 Archief van het Genootschap Nederland-Duitsland, ‘Protokoll der Hauptvorstandsversammlung’, 1992,

54

Hoewel er nooit dergelijke borrels hebben plaatsgevonden, haalde Rüter-Ehlermann ook het idee van Meijerink uit de vrieskast. Rüter-Ehlermann stelde voor om lezingen de vorm van een gesprek te geven, door bijvoorbeeld twee sprekers uit te nodigen, en de moderatie door een bestuurslid te laten doen. Dit voorstel werd wel in de praktijk gebracht. Gastsprekers gingen regelmatig op het podium in gesprek met bestuursleden. Meijerink nam meestal de rol van moderator aan wanneer het om literatuur ging, terwijl Friso Wielenga, die van 1994 tot 2000 in het bestuur zat, de gesprekken over de maatschappij modereerde.

Een andere opmerkelijke manier waarop de lezingen interactiever gemaakt werden, was door ze te laten aansluiten op evenementen van andere organisaties, zoals concerten of tentoonstellingen. Dit zorgde er niet alleen voor dat de activiteiten op de actualiteit aansloten, zoals ik in de vorige paragraaf heb toegelicht, maar ook dat de activiteiten automatisch een interactieve component bevatten. Na afloop van de lezing konden de toehoorders namelijk zelf de tentoonstelling bekijken, of naar het concert luisteren, dat besproken was.

Het idee van interactie kreeg een haast symbolische lading, toen in 1989 de Berlijnse muur viel en in 1990 Duitsland herenigd werd. De gesloten Oost-Duitse samenleving werd toegankelijk voor mensen ten westen van de muur. Dit opende voor het Genootschap ook de mogelijkheid om activiteiten te organiseren waar de dialoog met Oost-Duitsers kon worden aangegaan.