• No results found

III 1985-2000: Meer dan alleen beschouwen

3. De DDR en de val van de Berlijnse Muur

Voordat ik bespreek hoe het Genootschap in de jaren negentig met de hereniging omging, is het noodzakelijk om een kleine voorgeschiedenis te geven van de culturele verhoudingen tussen Nederland en de DDR, en de positie die het Genootschap hierin innam.120 Deze context zal verduidelijken waarom het Genootschap zich voor 1989 zo weinig met de DDR bezighield, en waarom het na 1989 enthousiast op de hereniging reageerde.

Toen in 1949 de Bondsrepubliek, voortkomend uit de Engelse, Franse en Amerikaanse bezettingszones, en de DDR, voortkomend uit de Russische bezettingszone, opgericht werden, sloot de eerste zich aan bij de NAVO, en de tweede bij het Warschaupact.121 Nederland had, als NAVO-land, al snel diplomatieke banden opgenomen met de Bondsrepubliek. Dat gold niet

120 Voor informatie over de verhoudingen tussen Nederland en de DDR heb ik het volgende boek uitvoerig

geraadpleegd: Jacco Pekelder, Nederland en de DDR: Beeldvorming en betrekkingen 1949-1989 (Amsterdam, 1998).

121 Een uitvoerige beschrijving van de (internationale) diplomatieke verhoudingen en de Koude Oorlog zou voor

deze scriptie te veel ruimte opnemen. Voor meer informatie over deze onderwerpen zijn legio boeken beschikbaar, bijvoorbeeld het standaardwerk: John Lewis Gaddis, The Cold War: A New History (New York, 2011).

55

voor de DDR. Het duurde tot 1973 voordat er officiële erkenning van de DDR plaatsvond en er diplomatieke banden met Oost-Duitsland werden aangegaan. Toch waren er wel al op kleine schaal particuliere contacten, met name handelscontacten en kerkelijke contacten, die echter belemmerd werden doordat het moeilijk was om een visum voor de DDR te krijgen.122

1973 vormde daarom een breekpunt in de betrekkingen tussen Nederland en de DDR. Door het ontstaan van officiële betrekkingen werden niet alleen de politieke banden vriendschappelijker, maar werd ook de weg geopend voor culturele uitwisseling. Er ontstonden dan ook al snel verschillende organisaties die zich hiervoor gingen inzetten.123 Zo werd de Vereniging Nederland-DDR in 1974 opgericht, die zich richtte op informatievoorziening in Nederland over de DDR en Oost-Duitse literatuur in Nederland beschikbaar maakte. Een tweede initiatief kwam vanuit de PvdA, dat contact zocht met de SED, de Oost-Duitse staatspartij, om ontmoetingen tussen bestuurders mogelijk te maken. Hierbij moet gezegd worden dat er overlap bestond tussen deze groepen: veel (bestuurs)leden van de Vereniging Nederland-DDR waren politici, onder andere van de PvdA. Tot slot werden de kerkelijke contacten die voorheen al enigszins bestonden geïntensiveerd. Het kerkelijke contact was vooral bedoeld om intermenselijk contact te stimuleren en interactie tussen geloofsgemeenschappen in de DDR en Nederland mogelijk te maken. Dit gebeurde binnen het bredere kader van oecumenische geloofssamenwerking: ondanks ideologische verschillen probeerden Nederlandse kerkorganisaties de onderdrukte gelovigen in de DDR te helpen bij het praktiseren van hun geloof.124

Het Genootschap vormde veel minder uitdrukkelijk een platform voor contact met de DDR. Dit was voor 1973 niet het geval, en in de jaren na de erkenning eigenlijk nog steeds niet. Het ‘vakgebied’ van het Genootschap was de Bondsrepubliek. Vanuit het huidige perspectief lijkt het misschien vreemd dat het Genootschap met de term ‘Duitsland’ refereerde aan slechts de Bondsrepubliek, en geen interesse toonde voor de DDR. Toch vallen hier verschillende verklaringen voor aan te dragen. Ten eerste maakten zowel de Bondsrepubliek als de DDR de aanspraak de rechtmatige opvolger van de Duitse staat te zijn. Elkaar verklaarden ze, in eerste instantie, illegitiem. De Nederlandse staat steunde de aanspraak van de Bondsrepubliek dat alleen zij het recht bezat het Duitse volk te vertegenwoordigen.125 Het Genootschap volgde met zijn exclusie van de DDR feitelijk simpelweg de nationale politiek. Ten tweede speelde het

122 Beatrice de Graaf, Über die Mauer: Die DDR, die niederländischen Kirchen und die Friedensbewegung

(Münster, 2007) p. 57.

123 Pekelder, Nederland en de DDR, p. 344. 124 Beatrice de Graaf, Über die Mauer, p. 67. 125 Ibidem, p. 15.

56

praktische bezwaar dat het een stuk moeilijker en duurder was om mensen vanuit de DDR naar Nederland te halen. Er moest meer tijd en moeite ingestopt worden om een Oost-Duitser aan een visum en goed vervoer te helpen, dan om een West-Duitser de trein naar Nederland te laten pakken, kortgezegd. Vanaf de erkenning in 1973 werd het weliswaar makkelijker om Oost- Duitsers aan een visum te helpen, maar het bleef een tijd- en geldrovend proces. Mede doordat het Genootschap destijds in financieel zwaar weer verkeerde kon het daarom geen gebruik maken van deze mogelijkheid.

Pas in de loop van de jaren tachtig, toen het Genootschap zijn financiële stabiliteit weer had hervonden en het relatief makkelijker werd voor DDR-burgers om een visum aan te vragen voor een lezing in Nederland, kwam er langzaam verkeer met de DDR op gang. Het Genootschap probeerde om schrijvers uit de DDR te laten komen voorlezen in Nederland. Hiervoor werd als eerste Christa Wolf benaderd, die in 1983 zou komen. Haar initiële toezegging werd echter weer ingetrokken, waardoor de activiteit niet door kon gaan. Het duurde tot 1986 voordat er succes werd geboekt: in dat jaar kwamen zowel Heinz Czechowski als Uwe Kolbe voorlezen. Vervolgens gaf twee jaar later, in 1988, DDR-auteur Volker Braun een lezing. De groeiende belangstelling voor de DDR betekende niet dat het Genootschap de Bondsrepubliek en de DDR alweer als onderdeel van hetzelfde land was gaan zien. De DDR werd vooral als een eigen cultuurgebied binnen de Duitstalige wereld beschouwd. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het ‘Dichtertreffen’, dat het Genootschap in 1993 organiseert, ter gelegenheid van zijn jubileum, waarbij een auteur uit Zwitserland, Oostenrijk, de Bondsrepubliek en de voormalige DDR uitgenodigd werden, als representanten van hun respectievelijke cultuurgebied, om op het podium van het Genootschap de dialoog aan te gaan.126

Toen in 1989 de Berlijnse muur viel, was het Genootschap dus juist bezig om meer aandacht aan Oost-Duitsland te geven. Er werden dan ook al snel enkele activiteiten georganiseerd over de eenwording: zoals gezegd kwam in april 1990 politicoloog Hartmut Jäckel een lezing geven met de titel “Die deutsche Einheit und Europa”, en in november van hetzelfde jaar gaf politicologe Gesine Schwan een lezing met de titel “Perspektiven eines friedlich- demokratischen Europas in den 90er Jahren”.127 De eenwording kwam voor het Genootschap

126 Archief van het Genootschap Nederland-Duitsland, ‘Kurze Zusammenfassung: Der

Hauptvorstandversammlung’, 1993, inventarisnr. 13.

127 Archief van het Genootschap Nederland-Duitsland, ‘Jaarverslag over de periode 1 september 1989 tot en met

31 augustus 1990’ en ‘Jaarverslag over de periode 1 september 1990 tot en met 31 augustus 1991’,

respectievelijk 1990 en 1991, inventarisnr. 10. Zowel Jäckel als Schwan waren actief lid van de SPD. Doordat veel prominente SPD-leden zich gedurende de jaren tachtig voor een tweestatenoplossing van de Duitse deling hadden uitgesproken, is de partij bekend komen te staan als sceptisch tegenover de Duitse hereniging. Jäckel en

57

in zekere zin dan ook als geroepen. Vanaf de jaren zeventig vond een langzame opening van het Genootschap naar maatschappijwetenschappelijke thema’s plaats. Deze ontwikkeling werd versneld toen Rüter-Ehlermann in 1992 voorzitter werd met de ambitie om meer activiteiten te organiseren die betrekking hadden op de Duitse actualiteiten. Ze viel dan ook “met de neus in de boter”.128 De val van de muur en de Duitse eenwording gaven genoeg stof om over te praten.

Dit gebeurde vanaf 1990 uitvoerig. Vanuit verschillende perspectieven werd de Duitse eenwording besproken: Alfred Grosser keek vanuit een geopolitiek perspectief tijdens zijn lezing “Welches Deutschland für welches Europa?”, psycholoog Hans-Joachim Maaz besprak “Die sozial-psychologischen Folgen der Wende und der deutschen Vereinigung”, en planoloog Volker Hassemer besprak in zijn lezing “Pläne für Berlin morgen” hoe de kaart van Berlijn er in de toekomst uit zou kunnen komen te zien.

Uit de lezingen die door het Genootschap georganiseerd werden, blijkt dat het Genootschapsbestuur in de Duitse eenwording vooral mogelijkheden zag. Niet alleen voor zichzelf, doordat de eenwording veel gespreksstof opleverde, maar ook in bredere zin. Er werd namelijk meermaals aandacht besteed aan de voordelen die de eenwording bood voor het publiek van het Genootschap. Een duidelijk voorbeeld hiervan is de themadag over het investeren in de voormalige DDR, die in 1993 door het Genootschap georganiseerd werd. Hier werd de eenwording gepresenteerd als de opening van een nieuw speelveld voor Nederlandse ondernemers. Soortgelijk effect had de lezing van Winfried Smaczny, over de universiteiten in de nieuwe deelstaten. Hieruit konden de academici in het publiek van het Genootschap wijs worden over de academische wereld in de voormalige DDR. Het Genootschap informeerde het publiek op deze manier over de mogelijkheden tot handel met en studie in Oost-Duitsland.

Het enthousiasme waarmee het Genootschap de eenwording van Duitsland begroette sloot aan op de algemene Nederlandse respons, die voornamelijk bestond uit vreugde over het einde van de deling van de wereld in twee machtsblokken, en uit empathie voor de Oost-Duitse burgers die niet langer onder het juk van een dictatoriaal regime hoefden te leven.129 Toch werd er in de Nederlandse maatschappij initieel ook terughoudend gereageerd op de

Wiedervereinigung, met name doordat een herenigd Duitsland het machtsevenwicht in Europa

zou kunnen verstoren. Misschien wel de belangrijkste proponent van deze scepsis was Ruud Lubbers, de toenmalige minister-president van Nederland. Hij uitte eind 1989 en begin 1990

Schwan deelden dit standpunt niet. Meer over dit thema kan gelezen worden in: Franz Walter, Die SPD: Vom

Proletariat zur Neuen Mitte (Berlijn, 2002).

128 Telefoongesprek met Heidi Rüter-Ehlermann, gevoerd op 16 juni 2020. 129 Nijhuis, ‘Die Niederlande und Deutschland: zwei ungleiche Partner’, p. 485.

58

verschillende keren zijn twijfel over de wenselijkheid dat Duitsland weer één zou worden. Hij vroeg zich tijdens een diner in Straatsburg met regeringsleiders af of het niet te vroeg was om te spreken over één Duits volk en over het zelfbeschikkingsrecht van de Duitsers om te besluiten over de Duitse eenheid. Dit sentiment was niet uniek in de internationale politiek, en werd bijvoorbeeld ook gedeeld door de Engelse minister-president Margaret Thatcher.130

Hoewel het Europese machtsevenwicht ook enkele keren op het programma van het Genootschap stond, bijvoorbeeld tijdens de lezingen van Jäckel, Schwan en Grosser die ik hierboven heb vermeld, blijkt uit het programma duidelijk dat het Genootschap niet de kritische houding van Lubbers en Thatcher deelde. De aansluiting van de Oost-Duitse samenleving bij de Bondsrepubliek werd juist met interesse gevolgd en toegejuicht. Een duidelijk argument hiervoor is het podium dat inwoners van de voormalige DDR bij het Genootschap kregen. Dit kwam voort, zo blijkt uit de notulen van de bestuursvergaderingen, uit interesse voor de samenlevingsstructuren van de DDR.131 Er bestonden grote gaten in de Nederlandse kennis

over de alledaagse realiteit van Oost-Duitsland, veroorzaakt werd de gesloten cultuur en staatsinrichting van de DDR. Door inwoners van de voormalige DDR uit te nodigen konden deze gaten deels opgevuld worden. Daarom kwam in 1992 bijvoorbeeld Lothar de Maizière, de laatste ministerpresident van de DDR, een lezing geven met de titel “Der schwierige Weg zur inneren Einheit”. Hiermee werd nadrukkelijk ook het Oost-Duitse perspectief op de hereniging gepresenteerd, inclusief de moeilijkheden die van daaruit werden ervaren.

Het Genootschap stelde zich kortom positief op tegenover de Duitse eenwording na de val van de muur. Dit kwam niet alleen doordat de eenwording goed was voor het Genootschap, dat kon inspringen op de reuring in de Duitse politiek, maar ook doordat het Genootschapsbestuur deelde in de algemene euforie over het einde van het IJzeren Gordijn. De twijfel die door onder andere Lubbers en Thatcher werd geuit, deelde het Genootschap niet. In tegendeel: er werden nooit vraagtekens gesteld bij de eenwording van de Duitse staat.

4. Slotopmerking

In de periode 1985-2000 zette het financieel herstel van het Genootschap door, stegen de bezoekersaantallen, maar daalden de begunstigersaantallen. Gedurende de jaren negentig schommelden deze namelijk rond de 300 – niet alleen minder dan een derde van het hoogtepunt in 1966, maar zelfs het minste in de geschiedenis van het Genootschap. Daartegenover staat dat

130 James J. Sheehan, ‘The transformation of Europe and the end of the Cold War’, in: Jeffrey A. Engel (ed.), The

Fall of the Berlin Wall: The revolutionary legacy of 1989 (Oxford, 2009) p. 59-61.

131 Archief van het Genootschap Nederland-Duitsland, ‘Notulen van de Hoofdbestuursvergadering’, 1991,

59

de bezoekersaantallen wel op peil waren. Hier zijn geen cijfers over te vinden in het archief, maar er werd in de bestuursvergaderingen met tevredenheid over gesproken.

De droge cijfers laten kortom een gespleten beeld zien: de optimist ziet stijgende bezoekersaantallen, de pessimist dalende begunstigersaantallen. Voor de juiste interpretatie van de cijfers moet de context in acht genomen worden. De spanning tussen de bezoekers- en begunstigersaantallen komt namelijk voort uit de voortschrijdende netwerkvorming door het Genootschap. Doordat het Genootschap samenwerkt met veel verschillende organisaties, wordt het publiek niet langer gevormd door slechts de eigen begunstigers, maar kwam ook het publiek van de medeorganisatoren op de activiteiten af. Het Genootschapsbestuur was zich bewust van de noodzaak om samenwerkingen aan te gaan, en onderschrijft dit in het jaarverslag over het seizoen 1986/1987: “Het in 1987 behaalde succes met […] samenwerking heeft ons doen besluiten in het nieuwe seizoen op deze weg verder te gaan.”132

Een andere reden dat het Genootschap op hoge bezoekersaantallen kon rekenen in de jaren negentig was de val van de Berlijnse Muur. Deze kwam als geroepen vanuit het perspectief van het Genootschap. Duitsland werd hierdoor het middelpunt van de actualiteiten, juist op het moment dat het Genootschap zich steeds meer in het publieke debat ging mengen. Het Genootschap was hierdoor in de positie om context van en duiding aan de gevolgen van de val van de muur en de Duitse hereniging te geven, en kon hierbij rekenen op veel interesse vanuit de samenleving. Ondanks het lage begunstigersaantal kon het Genootschap daarom veel publiek verwachten.

Bovenal droeg het Genootschap in deze periode meer dan voorheen bij aan opinievorming. Bij de activiteiten werd niet alleen het publieke debat besproken, maar werd actief hieraan deelgenomen, met als duidelijke voorbeelden de lezingen over de Historikerstreit, over de Duitse hereniging, en over de Bondsdagverkiezingen. De activiteiten die naar aanleiding van deze gebeurtenissen werden georganiseerd, hadden vaak de vorm van podiumdiscussies of lezingencycli, waarbij verschillende kanten van een thema werden besproken. Op deze manier werd polemiek gefaciliteerd. Het Genootschap had hierdoor in de jaren negentig niet langer slechts de beschouwende rol die het in de eerste decennia van zijn bestaan had, maar vormde daarnaast ook een platform voor meningsuitwisseling en publiek debat.

60

Conclusie

De resultaten van mijn onderzoek in het archief van het Genootschap Nederland-Duitsland laten zien dat het Genootschap veel veranderd is tussen 1953 en 2000. In de eerste jaren na de oprichting was het Genootschap vooral een platform voor mensen met interesse in germanistiek. De activiteiten gingen voornamelijk over Duitse kunst en literatuur, en hadden een beschouwend karakter. Dit staat in contrast met de invulling die het Genootschap in de jaren negentig had, toen er tijdens de activiteiten steeds vaker op actualiteiten werd ingegaan, er veel maatschappijwetenschappers in het bestuur zaten, en er werd deelgenomen aan het publieke debat.

De manier waarop het bestuur van het Genootschap tussen 1953 en 2000 probeerde om de culturele betrekkingen tussen Nederland en Duitsland te verbeteren veranderde kortom door de jaren heen. Het karakter van het Genootschap werd sterk bepaald door de maatschappelijke context. Ten tijde van de oprichting in 1953 was de Tweede Wereldoorlog juist afgelopen. Het Genootschap probeerde de culturele banden te verbeteren door het Nederlandse publiek (opnieuw) kennis te laten maken met Duitse kunst en cultuur, waarbij vooral cultuur werd gepresenteerd uit een tijd die ver voor de jaren dertig lag, of ook cultuur die zich nadrukkelijk distantieerde van het nationaalsocialisme. Deze visie op cultuur paste goed bij de bestuursleden, die bijna allemaal een germanistische achtergrond hadden, en daarom een groot netwerk hadden dat uitgenodigd kon worden om lezingen te geven voor het Genootschap. Het was dan ook een succesvolle tijd voor het Genootschap, gezien de hoge bezoekers- en begunstigersaantallen.

Toen aan het eind van de jaren zestig en gedurende de jaren zeventig de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog opnieuw onder de aandacht kwam door het Eichmannproces, protesten van jongeren en het huwelijk van prinses Beatrix en Claus van Amsberg ontstond er grotere vraag naar maatschappelijke duiding van het recente verleden. Het Genootschap reageerde echter langzaam op deze veranderingen in het publieke debat. De bestuursleden bleven trouw aan hun germanistische agenda, ondanks de teruglopende bezoekersaantallen. Pas tegen het einde van de jaren zeventig begon het Genootschap zich open te stellen voor maatschappelijke onderwerpen, ook doordat het Goethe-Institut en de Duitse Ambassade daarop aandrongen.

De opening naar actualiteiten en maatschappij werd in de jaren tachtig en negentig bekrachtigd door een nieuwe generatie bestuursleden die veelal geen germanist, maar bijvoorbeeld jurist, historicus of econoom waren. Hierdoor veranderde het Genootschap van een beschouwende culturele organisatie naar een platform voor uitwisseling,

61

informatievoorziening en discussie over Duitse politiek en actualiteiten. Dit wierp zijn vruchten af. In de jaren negentig heeft het Genootschap weliswaar minder begunstigers dan voorheen, maar door samen te werken met andere organisaties waren de activiteiten over het algemeen goed bezocht. Ook moet niet onderschat worden dat de val van de Berlijnse Muur vanuit dit oogpunt op het goede moment kwam: het Genootschap kon tijdens zijn activiteiten deze historische gebeurtenis vanuit verschillende oogpunten bekijken en duiden.

Het bovenstaande antwoord op de hoofdvraag bevat veel facetten, die door middel van de deelvragen nader onder de aandacht worden gebracht. Als antwoord op de eerste deelvraag moet geconcludeerd worden dat er een duidelijke samenhang tussen de beleidsvoering van het Genootschap en de achtergrond van de bestuursleden was. Sterker nog, deze kunnen niet los van elkaar gezien worden. Doordat het Genootschap een stichting is, hebben de begunstigers geen inspraak in het beleid. Het bestuursbeleid wordt volledig bepaald door de bestuursleden. De achtergrond van de bestuursleden is daarom duidelijk te herkennen in de thematiek van de activiteiten. Bovendien is er sprake van een geheel andere werkwijze om de culturele betrekkingen te verbeteren. De germanisten die in de jaren zestig en zeventig in het bestuur zaten stellen zich passiever op dan de maatschappijwetenschappers die in de jaren negentig het Genootschap besturen. Hierdoor vinden veel hervormingen, zoals het opheffen van de afdelingsstructuur en de toename aan samenwerkingen, pas vanaf de jaren negentig plaats

De samenhang tussen bestuurdersachtergrond en beleidsvoering geeft blijk aan het belang van Bourdieu’s notie van sociaal kapitaal. Door de grote invloed van de bestuursleden, was het sociaal kapitaal van het Genootschap afhankelijk van hun netwerk. Sprekers waren namelijk vaak afkomstig uit het netwerk van de bestuursleden. Ook was het netwerk van de bestuurders belangrijk voor het werven van nieuw publiek. Dit gebeurde vaak door andere organisaties aan te schrijven waar de bestuursleden bij aangesloten waren. Bovenal benadrukten de lokale afdelingen het belang van netwerkvorming. Doordat het publiek in de verschillende