• No results found

1.2 Een complexe geschiedenis

3.1 Veranderd medialandschap

In de laatste decennia van de 20e eeuw veranderde het medialandschap onder andere door de komst van de kabel en de satelliet. Gevolg van deze verandering is een vergroot aanbod van nieuwsaanbieders, dat weer leidde tot nieuwe concurrentieverhoudingen. Op dit moment waren er drie verschillende grote media waar het publiek haar informatie vandaan haalde, de krant, de tv en de radio. De televisie is in de decennia een overheersende rol gaan spelen in de nieuwsvoorziening. Kranten in de jaren 1950 werden ervaren als omslachtig en langdradig. Ook werd geheimhouding meer in het publieke belang geacht dan openheid van informatie.102 Met de televisie in de overheersende rol is het persoonlijk element in het nieuws belangrijk geworden. De televisie is sterk afhankelijk van beelden en is beter dan geprinte media in het overbrengen van abstracte informatie. Het werkt in verhouding tot geprinte media meer associatief en meer op affectie en minder op cognitie en realiteit. Deze personalisering geldt niet alleen voor de televisie, maar het is voor dit medium in verhouding tot print en radio het meest existentiële gegeven. Voor de gedrukte media gelden weer andere eigenschappen. Hierbinnen wordt min of meer een onderscheid gemaakt tussen de nieuwsbronnen. Zo is er bijvoorbeeld een afbakening tussen bijvoorbeeld redactie binnenland, redactie buitenland en is er een Haagse redactie. Elke redactie heeft zijn eigen specialisme. Deze specialismes hebben zich vooral bij de grote redacties kunnen ontwikkelen door de continuïteit en voorspelbaarheid van nieuwsstromen, het afbakenen van een groep en het

benoemen van een thematiek. Deze kennis is minder terug te zien bij de televisie.

Of het vergrote aanbod van nieuwsbronnen de kwaliteit van informatievoorziening ten goede komt is nog maar de vraag. Politicoloog en communicatiewetenschapper Wieten meent dat er twee kanten aan deze verandering zitten.103 In het Srebrenicarapport stelt hij dat de media begrijpelijker en toegankelijker voor een groter publiek zijn geworden.104 Aan de andere kant heeft het geleidt tot een snellere, oppervlakkerige en sensationelere manier van berichtgeving. De journalistiek is veel sneller geworden. Omdat actueel nieuws een hoger aanzien geniet dan nieuws dat minder tijdsgebonden is, bijvoorbeeld een achtergrondartikel over een persoon of gebeurtenis, streven mediaexploitanten ernaar de eerste te zijn met (het liefst opzienbarende) berichten. Door het toenemende aanbod is dit verhevigd. Al deze processen zorgen voor een verminderende diepgang en afnemende aandacht voor tijd en ruimte voor achtergronden, analyses en beschouwingen. Gevolg hiervan is dat gebeurtenissen zoals conflicten oppervlakkig worden verslagen.105

Om met deze veranderingen om te kunnen gaan heeft de Nederlandse media in de loop van de tijd manieren en routines ontwikkeld om in de kort beschikbare tijd ordening aan te brengen in de chaos die het nieuws elke dag met zich meebrengt. Op deze manier zijn zij in staat de belangrijkste gebeurtenissen uit alle informatie te pikken.106 In dit proces worden de frames gebruikt die aanwezig zijn bij de bevolking. Het nieuws wordt binnen deze frames geplaatst zodat het publiek op een snelle en duidelijke manier begrijpt waar een item over gaat en hoe ze een gebeurtenis moeten interpreteren. Vooral voor de televisie is deze manier van werken van grote impact. Dit gegeven geldt voor alle drie de verschillende nieuwsexploitanten. Alle drie zijn gefocust op actueel nieuws en willen de eersten zijn die een gebeurtenis verslaan. Televisie is in vergelijking met kranten meer op vermaakt gericht dan op informeren.107 Dit maakt dat kranten eerder nieuwsitems eruit pikken die associatief werken en eerder een beroep doen op affectie dan op rationaliteit en cognitie. Kranten zullen, ook dankzij de grotere expertise die zij in huis hebben, eerder achtergrondinformatie en een diepere analyse geven. Als laatste is het voor

103

Ibidem, 11. Ibidem, 10-11.

104

Ibidem, 11.

105

Ibidem, 14

106

Ibidem, 14-16.

107

Ibidem, 17.

krantenredacties goedkoper om een of twee correspondenten in een gebied te hebben zitten, dan een gehele cameraploeg met apparatuur. Dit zorgt alleen al voor een betere berichtgeving door kranten in vergelijking met televisie.

Omdat de ‘televisie van iedereen is’ en kranten niet door de gehele bevolking worden gelezen wordt wel gesteld dat televisie eerder in staat is hypes te creëren, zowel op korte als wel op lange termijn.108 Toch zijn er ook auteurs die van mening zijn dat kwaliteitskranten van grotere invloed zijn dan de televisie. Zo meent Stobel dat kranten misschien weinig invloed hebben op het massapubliek, maar wel op de beleidsmakende elite.109 Gowing voegt hieraan toe dat hij van mening is dat de politieke top zelf geen televisie kijkt en pas reageert op een gebeurtenis als een kleine elite van commentaarschrijvers en columnisten van zich laten horen.110

De behoefte aan actueel nieuws heeft daarnaast als gevolg dat journalisten geplaatst op plekken waar nieuws, bijvoorbeeld een conflict, wordt verwacht. Is er geen journalist dan is er geen nieuws111. Maar hoe weten kranten en programma’s dan waar het nieuws vandaan zal gaan komen? Kort gezegd is hierop het antwoord: journalisten en correspondenten worden aangestuurd door wat het thuisfront heeft opgepikt uit andere (buiten- en binnenlandse) media en persbureaus.112 Over dit proces schrijft Joris Luyendijk in zijn boek Het zijn net Mensen. Beelden uit het Midden-Oosten. In dit boek gaat hij dieper in op zijn tijd als correspondent in Cairo en later Beiroet. De ideeën van Luyendijk zijn van belang voor deze scriptie om twee redenen. Ten eerste was het in de periode waar hij zijn boek op baseert (1998 -2003) een onrustige periode in het Midden- Oosten, net als op de Balkan, maar vooral ook omdat zijn boek start halverwege de Balkanoorlogen. Luyendijk schetst in zijn boek een duidelijke weergave van de onderlinge verhoudingen tussen correspondent en thuisfront en de internationale verhoudingen in het medialandschap in die periode. Verhoudingen die dus ook gelden voor de correspondenten op de Balkan.

Luyendijk start zijn boek met een beschrijving van zijn aankomst in Egypte en meteen het probleem ondervindt waar elke journalist tegenaan loopt.113 Stel

108

Ibidem, 25.

109

W. P. Strobel, Late-breaking foreign policy. The news media’s influence on peace

operations (Washington D.C.: Institute of peace press, 1997), ix.

110

N. Gowning, ‘Real tune TV coverage from war. Does it make or break government policy?’ in: J. Gow, R. Paterson en A. Preston, ed., Bosnia by television (London: British Film Institute, 1996), 82.

111

Luyendijk, 29-30.

112

Wieten, 15.

dat er in Libanon een geestelijke wordt opgeblazen, hoe moet een correspondent dit weten? Het nieuws kan hij niet aanzetten, dat is hij als correspondent immers zelf. Luyendijk beschrijft het probleem als volgt. Alle kranten zijn geabonneerd op dezelfde persbureaus, Reuters, Agence France Presse (AFP), Associated Press (AP) en enkele kleinere bureaus.114 Al deze persbureaus hebben over de hele wereld (betaalde) tipgevers. Zodra een van de tipgevers met een nieuwswaardige gebeurtenis komt wordt er overlegd met de coördinatoren. Vervolgens worden de verslaggevers en fotografen op pad gestuurd. Hun beelden en informatie wordt naar de lokale hoofdstad opgestuurd waar er een item van wordt gemaakt. Dit item wordt dan zo snel mogelijk doorgestuurd naar duizenden redacties over de hele wereld. Op deze manier kan het zomaar voorkomen dat het thuisfront eerder van een gebeurtenis afweet dan een correspondent ter plaatse.

De voornaamste taak van een correspondent is volgens Luyendijk dan ook presenteren.115 Het nieuws wordt vanuit Nederland (de persbureaus) aangeleverd, de correspondent ter plaatse vat dit samen en maakt hier een duidelijk verhaal van. Of die journalist wel of niet goed op de hoogte is van de gebeurtenis, is van ondergeschikt belang. Volgens Luyendijk krijgen deze redacties vanuit de persbureaus het nieuws aangereikt in blokjes: breaking news, urgent news, update.116 Vanuit deze blokjes wordt vervolgens het nieuws

gedestilleerd wat de journalist ter plaatse kan presenteren aan het publiek in Nederland. Hij of zij is dus niet van invloed op het wat er gepresenteerd wordt, dat is het thuisfront en de grote persbureaus. Door deze manier van werken gebruiken verschillende kranten en televisieprogramma’s binnen dit netwerk in binnen- en buitenland dezelfde filmpjes en stukken informatie die zij presenteren op hun eigen manier. Uiteindelijk leidt dit ertoe dat in elk land hetzelfde nieuws en hetzelfde beeld gepresenteerd wordt.

In het boek Pleisters op de ogen wordt uit de doeken gedaan hoe dit in Joegoslavië ter werk is gegaan. Harald Doornbos, verslaggever voor Radio 1 en de Zuid-Oost pers, is vlak na het uitbreken van de oorlog enige Nederlandse verslaggever in Joegoslavië. Hij beschrijft zijn dag die om half zeven begint en zonder pauze doorgaat tot in de avond. Zijn dag is volgepland met verschillende uitzendingen voor de radio, checken of er faxen (met nieuws) zijn, het bezoeken van de VN-persconferentie bezoeken, meer uitzendingen, de stad in voor interviews en sfeerrapportages en weer meer uitzendingen. Ook geeft Doornbos

114

Ibidem.

115

Ibidem, 26

aan dat de internationale persagentschappen en de redacties thuis het voor het zeggen hebben: ‘In Nederland moeten de redacties het nieuws eerst gezien hebben op BCC of CNN. Dan moet je er als correspondent mee aan de slag. Niet andersom’.

Gevaar van deze manier van werken is het ‘nep nieuws’ wat op deze manier makkelijk de wereld in gebracht kan worden. Persagentschappen bouwen een internationale monopolie op.117 Niet elk land heeft zijn of haar eigen correspondent ter plekke, wat ertoe leidt dat een nieuwsmedium, zoals Luyendijk al aangaf, soms uit moet gaan van het nieuws dat ze aangeleverd krijgen. Dit zorgt voor afname van primaire bronnen en een toename van de invloed van de internationale persagentschappen.118. Een verhaal wordt zonder kritische kanttekeningen overgenomen door de redactie en kan moeilijk geverifieerd worden door een correspondent ter plaatse. Doordat verschillenden redacties in verschillenden landen van hetzelfde bureau dit nieuws aangeleverd krijgen kan dit ‘nepnieuws’ makkelijk wijdverspreid worden.

Deze hiaten in de informatievoorziening zijn ook terug te zien in de berichtgeving over de Balkanoorlogen. Arnold Karskens, onderzoeksjournalist en oorlogsverslaggever, beargumenteert in zijn boek Pleisters op de Ogen dat er een groot gat in de informatievoorziening vanuit Joegoslavië zat. De internationale persbureaus zijn niet geïnteresseerd in de (kleine) Nederlandse bijdrage aan het conflict op de Balkan, dus moeten de mediaexploitanten zelf aan de slag.119 Het uitbreken van de oorlog zelf had in Nederland niemand zien aankomen, dus zodra onverwacht het eerste schot wordt gelost vertrekt een groep journalisten richting het zuidoosten van Europa. Kennis van de regio is niet aanwezig. Zo reist bijvoorbeeld freelancejournalist Harold Doornbos in de zomer af naar het gebied.120 Zijn voorbereidingen bestaan uit kopiëren van een paar verhalen uit Der Spiegel en het inladen van zijn tent in de auto. Uiteindelijk komt hij terecht in het oostelijk conflictgebied rond de stad Vukovar, een gebied waar hij niets over heeft gekopieerd.

Tekenend voor de het probleem rondom het gebrek aan informatievoorziening is misschien wel de carrièreswitch die Robert Dulmers maakt in deze jaren. Hij arriveert in september 1991 aan het front als

117

Y. Desmet, ‘Ethiek in de media’ in: S. Hertmans, ed., Grenzen aan de Ethiek (Gent: Academia Pres, 2010), 66-67.

118

Ibidem, 67.

119

Karskens,255.

medewerker van de katholieke hulporganisatie Caritas, maar ontpopt zich als correspondent voor Radio 1.121 Vooral aan het begin van de oorlog speelden deze kwesties en waren er weinig tot geen ervaren correspondenten in de Balkan. Na een korte periode was de nieuwsstroom vanuit Joegoslavië op gang was bleef dit stabiel. Na deze chaotische periode kwamen er meerdere correspondenten die voor langere of de gehele oorlogstijd in het gebied verbleven. Zij ontwikkelden zich tot een professionele groep met kennis van het gebied. Daarnaast waren er de correspondenten die langskwamen als er iets ingrijpends gebeurde, of groepen journalisten in een georganiseerde reis in het gevolg van hoogwaardigheidsbekleders. Waar de journalistieke berichtgeving in Joegoslavië een slechte reputatie door heeft gekregen zijn de zogenaamde parachutisten. Correspondenten zonder enige achtergrondkennis die op zoek zijn naar ‘someone who’s raped and speaks English’ en daarna zo snel mogelijk weer verdwijnen.

Deze manier van verslaggeven gold grotendeels voor de televisie.122 Kranten hebben over het algemeen meer expertise in huis en rapportages over Joegoslavië vormden voor dat segment dan ook een vaster onderdeel van de verslaggeving dan voor de televisie. Ook in 1991, het jaar waarin de televisie het nadrukkelijkst met eigen teams aanwezig is in Joegoslavië, is de berichtgeving in de kranten constanter.123 Dit geldt voor de gehele oorlogsperiode. Het NRC bevat in 1993 129 artikelen van correspondent Raymond van den Boogaard, de Volkskrant publiceert 99 artikelen van Frank Westerman en 60 van Ewoud Nysingh. In sommige maanden zijn artikelen over Joegoslavië bijna dagelijks aanwezig. Deze cijfers ondersteunen de bewering eerder in het hoofdstuk. Zoals ik heb beargumenteerd is de televisie op zoek naar associatief nieuws, nieuws waarbij ze affectie van het publiek oproepen terwijl kranten dieper op de achtergrond van het conflict ingaan. Televisie heeft hierdoor eerder een ‘grote gebeurtenis’ nodig om een item te kunnen maken, terwijl een krantenartikel een diepere analyse kan geven zonder gebruik te maken van een ernstige gebeurtenis. Daarnaast is het budgetprobleem hier oorzaak, een cameraploeg ter plekke kost veel meer dan een of twee correspondenten in het gebied.

In 1993-1994 zijn er in Joegoslavië bijna alleen schrijvende journalisten waarvan een enkeling dit combineert met werk voor de radio.124 Door de geringe steun van het thuisfront en de tegenwerking van de bevolking in Bosnië, duurt

121

Wieten, 33-34.

122

Ibidem, 40-41.

123

Ibidem, 41.

het lang voordat de etnische zuiveringen en concentratiekampen als Omarska de Nederlandse pers halen.125 Vooral de tegenwerking vanuit de krantenredacties is opvallend. Zo mogen journalisten van de Volkskrant bijvoorbeeld niet reizen naar het gebied. Het is niet veilig en de redacties in Nederland doen weinig aan de bescherming van hun correspondenten. In zijn boek geeft Karskens aan dat dit komt omdat de redacties er geen geld aan uit willen geven, maar in de praktijk geven ze hier andere redenen voor.126 Westerman (die op dat moment voor de Volkskrant werkt) geeft bijvoorbeeld aan dat ze geen vest krijgen ‘omdat ze niet geacht werden in een omgeving te komen waar een vest nuttig zou kunnen zijn’.127 In Hilversum bestaat een stille consensus om mensen niet naar gevaarlijke plekken te sturen ‘omdat de kosten van een molestverzekering honderden guldens per dag bedragen’. Daarnaast zijn er geen bepantserde auto’s beschikbaar (ook deze zijn te duur) wat maakt dat correspondenten niet de mogelijkheid hebben om te reizen.

Naast de invloed die de redacties hebben op de mogelijkheid tot het verkrijgen van nieuws hebben ook de lokale autoriteiten veel te vertellen. In de documentaire Het Midden-Oosten Gecodeerd vertelt Luyendijk over de invloed die de autoriteiten in het land zelf kunnen hebben.128 Zo hebben strijdende partijen een groepje burgers klaarstaan die geïnterviewd kunnen worden. Dit zijn mensen die hiervoor speciaal geselecteerd zijn en een duidelijk voorbereid verhaal kunnen vertellen. Niet alleen staan er mensen klaar om geïnterviewd te worden, ook zijn er bijvoorbeeld ziekenhuizen, weeshuizen en andere opvangen geregeld waar journalisten naar toe worden gestuurd om hierover een item te maken. Dit kan ook een voorwaarde zijn: krijg je als correspondent een pasje of visum om in een bepaald gebied te verblijven, dan wordt verwacht dat je verslag doet vanuit bijvoorbeeld het ziekenhuis en niet zelf op pad gaat. In het artikel ‘Media Relations in Bosnia: A Role for Public Relations in Building Civil Society’ beargumenteert Maureen Taylor, assistent professor aan de Rutgers University, dat de media tijdens de oorlog in Joegoslavië inderdaad werd gecontroleerd door de (regionale) overheden.129

De lokale overheid is dus van groot belang in het verspreiden van nieuws en de manier (het beeld) waarop dit nieuws wordt gebracht. Naast de overheid

125

Ibidem, 261.

126

Ibidem.

127

Ibidem, 257-258.

128

Tegenlicht, Het Midden Oosten Gecodeerd, 2015.

129

M. Taylor, ‘Media Relations in Bosnia: A Role for Public Relations in Building Civil Society’, Public Relation Review, Vol. 26 No. 1 (2002), 5.

heeft ook de lokale bevolking hier invloed op. In de documentaire beargumenteert Luyendijk dat hij en met hem alle correspondenten gebruik maakt van zogenaamde ‘stringers’.130 Een stringer is een iemand uit de lokale bevolking die op de hoogte is van wat waar gebeurt. Zij brengen correspondenten vervolgens met de juiste mensen in contact, voor bijvoorbeeld een interview. Een stringer wordt voor elke klus afzonderlijk wordt betaald. Veel stringers werken voor grotere nieuwsorganisaties, maar ook voor individuele correspondenten uit het buitenland. Vaak hebben zij een vaste relatie met een van of meerdere correspondenten. Luyendijk laat zien dat hij in zijn tijd veel afhankelijk was van zijn contacten. Ook tijdens de oorlogen op de Balkan maakten de correspondenten gebruik van regionale contacten. Veel van deze contacten hoorden bij een etnische groep, op deze manier wist de lokale bevolking invloed uit te oefenen op het beeld dat de correspondent schetste in de Nederlandse media.

Tijdens Tito was de media in handen van de overheid en werd deze streng gecensureerd.131 Na het uitbreken van de oorlog kwamen de verschillende televisiestations en radio en geprinte media in handen van nationalistische (lokale) overheden die deze censuur voortzetten, maar de media ook nog ergens ander voor gebruikten. Zoals ik heb betoogd in hoofdstuk 1 is het nationalisme van grote invloed op de onderlinge beeldvorming op de Balkan. Televisie, radio en geprinte media werden door de (lokale) overheden op de Balkan gebruikt als propagandamiddelen om dit nationalisme te uiten.132 Volgens docenten mediastudies Volcic en Erjavec is het Servisch nationalisme gebaseerd op nostalgie. Er ontstond een ideologie die ‘nationalistische journalistiek’ werd genoemd. Binnen deze journalistiek werd gepleit voor een Groot-Servië. Onder andere dichters waren een belangrijk middel om dit over te brengen.133

Een van deze dichters was Karadzic, president van de Servische republiek. In zijn speeches roep hij op tot een Groot-Servië, wat gecreëerd moet worden door middel van geweld. Tijdens deze speeches refereert hij aan historische gebeurtenissen waarbij de Serviërs de rol van slachtoffer krijgen toegeschreven. Hij focuste op de eeuwenoude Servische ‘strijdersidentiteit’ en de hereniging van het land. Dit is een belangrijk fenomeen voor deze scriptie. Zoals ik in het eerste

130

Tegenlicht, Het Midden Oosten Gecodeerd, 2015.

131

M. Thompson, Forging war. The media in Serbia, Croatia and Bosnia-Herzegovina (Avon: The Bath Press, 1994), 5.

132 Z. Volcoc en K. Erjavec, ‘Nostalgia for a greater Serbia: media coverage of Radovan Karadzic’s Arrest’ Journal of Global Mass Communication, Vol. 2 No. 1 (2009), 29-30.

hoofdstuk heb betoogd bestaat er een westers beeld over de Balkan en de verschillende volkeren die daar leven, maar bestaat er ook in de Balkan een beeld van zichzelf en over elkaar, dat zich voor een groot gedeelte is gebaseerd op historische gebeurtenissen.

Dit beeld wordt overgenomen door de westerse media. Door middel van de propaganda van de autoriteiten wordt het wij-zij beeld duidelijk overgebracht. Dit is in tegenstelling met het oriëntalisme van Said. Saïd meent dat de agency andersom ligt: westerse auteurs leggen hun beeld op aan de niet-westerse mensen. In hoofdstuk twee heb ik aangetoond dat ik van mening ben dat dit niet helemaal waar is. Aan de ene kant wordt het zelfbeeld, wat deels gebaseerd is op