• No results found

1.2 Een complexe geschiedenis

3.2 Morele verplichtingen als journalist in een conflictgebied

Ook Arnold Karskens behandelt deze kwesties in zijn boek Pleisters op de Ogen. Volgens hem ontstond er een groot gat in de informatievoorziening tijdens de Joegoslavië-oorlogen.137 De eerste reden heb ik in het vorige gedeelte van dit hoofdstuk behandeld. Nederlandse correspondenten waren slecht voorbereid, hadden weinig kennis van zaken en werden door het thuisfront gestuurd in hun nieuwsweergave. De tweede reden is volgens Karskens dat correspondenten aan

136

D. Campbell, ‘Atrocity, memory, photography: imaging the Concentration Camps of Bosnia - the case of ITN versus Living Marxism, Part 1’ Journal of Human Rights, Vol. 1 No. 1 (2002), 6-8.

zelfcensuur doen of een kant van de strijdende partijen kiezen.138 NOS- correspondent Dick Verkijk vertelt bijvoorbeeld dat voor zijn neus drie Kroaten werden doodgeschoten en de Servische commandant hem aanraadt zijn mond hierover te houden.139 Zodra Verkijk hier op de Servische televisie toch over praat worden zijn banden lek gestoken, moet hij vertrekken van de camping, wordt zijn auto beklad, zijn visum niet verlengd en wordt hij persona non grata verklaard. Dit voorval illustreert dat, om de oorlog toch te kunnen blijven verslaan, een correspondent de keuze heeft om bepaalde informatie niet naar buiten te brengen en zichzelf censuur op te leggen.

De tweede oorzaak die Karskens heeft voor de hiaten in de informatievoorziening is het kiezen van een kant door de correspondenten.140 Over dit fenomeen is veel geschreven, dit wordt ook wel journalism of attachment genoemd. Journalism of attachement wil zeggen dat een journalist moreel betrokken raakt bij de oorlog of het conflict waar hij over bericht.141 De journalist zal dan de strijdende groepen indelen in bad guys en good guys en vervolgens kant kiezen van de good guys. Het begrip is geïntroduceerd door Martin Bell, een journalist die voor de BBC werkte en aanwezig was tijdens de Joegoslavië-oorlogen. Tijdens deze oorlogen ondervond hij dat je als journalist te veel betrokken kan raken bij een conflict.142 Hij trekt hierdoor de journalistieke objectiviteit in twijfel, maar geeft hier wel een vervanging voor, namelijk een morele rol voor de journalist. Hij zegt dit met de volgende woorden:

‘By this I mean a journalism that cares as well as knows; that is aware of its responsibilities; and will not stand neutrally between good and evil, right and wrong, the victim and the oppressor. This

is not to back one side or faction or people against another; it is to make the point that we in the press . . . do not stand apart from

the world. We are a part of it’.143

Gevolg van deze manier van berichtgeving is een zwart-wit-indeling in goed en slecht. De daders zijn de slechte partij (in dit geval de Serviërs) en de goede zijn de slachtoffers (de moslims). De bad guys worden in het nieuws met negatieve en gewelddadige begrippen geassocieerd terwijl de good guys worden

138

Ibidem, 263.

139

Ibidem.

140

Ibidem.

141

K. Oppen, van, ‘Reporting from Bosnia: Reconceptualising the Notion of ‘Journalism of Attachement’’ in: Journal of Contemporary European Studies, Vol. 7 No. 1 (2009), 3.

142

M. Bell, ‘TV News: How Far Should We Go?’ British Journalism Review, Vol. 8 No. 1. (1997), 8.

beschreven met positieve begrippen. Dit resulteert in een indeling in een gewelddadig frame en een slachtoffer-frame.

In het artikel ‘Journalism of attachment and objectivity: Dutch journalists and the Bosnian War’ gaat Nel Ruigrok dieper in op dit fenomeen. Volgens haar nemen correspondenten door deze manier van framen een standpunt in rondom discussies en debatten over het conflict en dragen hier ook oplossingen voor aan.144 Door bijvoorbeeld zwaargewonde kinderen of huilende moeders in beeld te brengen probeert een correspondent bij het publiek een bepaald gevoel op te wekken. Dit zal er vervolgens toe leiden dat het publiek het standpunt overneemt. Bell meent dat deze manier van verslaggeven nagestreefd moet worden.145 Als journalist heb je volgens hem de morele plicht om aan te zetten tot actie en deze manier van berichtgeving is volgens hem de weg hiernaartoe.

Een ander gevolg van journalism of attachment is de manier van gebruik van bronnen.146 Objectieve journalisten gaan op zoek naar bronnen en zullen deze op een andere, neutralere manier benaderen dan journalisten die zich moreel verplicht voelen iets te doen aan de situatie.147 Journalisten die deze manier van verslaggeving beoefenen zullen opzoek gaan naar experts. Een journalist zal (net als elke andere) een bewuste keuze maken als het gaat om welke experts aan het woord komen. Volgens Ruigrok heeft een correspondent kort gezegd vervolgens twee keuzes.148 Ten eerste experts aan het woord laten die hun mening onderbouwen. Ten tweede kan een correspondent ervoor kiezen een expert met een afwijkende mening aan het woord te laten, maar deze manier van kijken wordt vervolgens ontkracht. Daarnaast moet er volgens Ruigrok ook rekening gehouden worden met het kuddegedrag van journalisten. In oorlogsgebieden zitten journalisten bij elkaar in dezelfde steden en hotels wat als gevolg heeft dat zij samen zullen eten, drinken en informatie uitwisselen. Correspondenten hebben hierdoor de neiging om op dezelfde manier over het conflict of bepaalde gebeurtenissen te schrijven en op dezelfde manier te framen.

Hoe zit het dan met journalism of attachement bij de correspondenten die aanwezig waren tijdens de Joegoslavië-oorlogen? Herman van Gelderen (RTL-

144

N. Ruigrok, ‘Journalism of Attachment and Objectivity: Dutch Journalists and the Bosnian War’ Media, War & Conflict, Vol. 1 No. 3 (2008), 295.

145

Ibidem.

146

Ibidem, 296.

147

B. Zohar, ‘Misrepresentation of the Bosnian War by Western Media’ Journal of

Comparative Research in Anthropology and Sociology, Vol. 11 No. 2 (2012), 102-104.

nieuws) zegt hierover dat hij ‘het nieuws misschien niet objectief, maar wel naar eer en geweten heeft verslagen’.149 Aan het begin van de oorlog hadden de Serviërs alle wapens, de Kroaten enkele en de moslims helemaal geen. Die hadden daarom het meest te leiden van de etnische zuivering.150 Van Gelderen: ‘Dat je het daarom voor de moslims opneemt is volstrekt begrijpelijk.151 Daarnaast waren de Kroaten fout in de Tweede Wereldoorlog en de Serviërs communistisch. In die zin zit je zelf al met vooroordelen en had ik weinig op met die twee partijen, dat kan onderhuids meespelen in je bericht’’. In dit citaat is duidelijk terug te zien wat Bell bedoelt met de verdeling tussen goed en slecht en de problematiek rondom de subjectiviteit van de correspondent. Dat vooroordelen worden weerspiegeld in de berichtgeving is volgens van Gelderen dan ook ‘volstrekt begrijpelijk’.

Van Gelderen is niet de enige correspondent die bevooroordeeld is. Er zijn momenten dat er duidelijk aanwijzingen zijn voor een andere kant van het verhaal zijn, maar die worden niet genoemd. Zo weigert Robert Dulmers (radioverslaggever en voormalig ontwikkelingswerker) illegale wapensmokkel publiekelijk te maken. Hij is getuige van het uitladen van munitiekisten die bedoeld zijn voor de Kroaten en de moslims: ‘Op dat moment waren de verhoudingen zo scheef dat ik het niet relevant vond om dat te berichten’.152 Dulmers gaat een stap verder dan Verkijk. Niet alleen maakt hij het onderscheid tussen goed en kwaad en is dit terug te zien in de manier van berichtgeving, hij houdt relevante informatie die zijn standpunt tegenspreekt achter.153 Achteraf geeft hij aan dat zijn ideeën hierover niet objectief waren (scheve verhoudingen), maar dat dat op dat moment niet relevant was. Dulmers neemt zonder dit specifiek te noemen in een debat een standpunt in binnen het debat of er ingegrepen moet worden in Joegoslavië. Impliciet geeft hij aan dat de agressor, de Serviërs, aangepakt moeten worden door het westen.

Nicole Lucas, correspondent voor Trouw, is een van de weinigen die achteraf aangeeft het tijdens de oorlog moeilijk te hebben gehad met dit onderscheid.154 De waarheid destilleren is volgens haar een moeilijk opgave en die opgave wordt thuis niet altijd op waarde geschat. Zo bezocht zij Joegoslavië

149

Karskens, 263.

150

Ibidem.

151

Ibidem.

152

Ibidem.

153

Ibidem.

154

Ibidem, 264.

de eerste keer zoals alle journalisten dit de eerste keer deden, met een vooringenomen beeld.155 Ter plaatse stelde ze vragen die haar beeld moesten bevestigen. Kreeg ze niet het gewenste antwoord, dan waren er twee mogelijkheden. Ten eerste informatie weglaten, ten tweede de twijfel laten doorschemeren. Ze geeft aan zelf zo veel mogelijk de tweede optie (de twijfel te laten doorschemeren) te hebben gekozen, maar zegt ook dat er periodes in de oorlog zijn geweest dat het plaatsen van vraagtekens bij het gelijk van de moslims bij de redactie als verdacht werd gezien. Zoals ik heb beargumenteerd willen redacties artikelen hebben die in het bestaande frame passen. Het beeld dat bestaat bij de redactie (het beeld dat zij graag naar het publiek willen overbrengen) moet worden bevestigd door de correspondent. De invloed die deze redacties dus hebben de correspondent is hier duidelijk terug te zien. Wieten bevestigt dit. Hij beargumenteert dat ‘redacties niet goed weten wat ze moeten met informatie die niet in bestaande winkels (raamwerken) passen’.156

Het mechanisme dat ik in het tweede hoofdstuk heb geschetst, is dus terug te zien in de praktijk. Het frame van de correspondent is van belang voor de manier waarop hij of zij deze gebeurtenissen interpreteert en naar het publiek toe weergeeft. Beeldvorming in het westen over de verschillende groepen is dus (onbewust) van invloed op de wijze waarop het nieuws gepresenteerd wordt. Achteraf wordt aangegeven (van Gelderen) dat wordt erkend welke invloed deze beeldvorming heeft gehad. Een besef dat op dat moment zelf misschien ook aanwezig was, maar wat voor lief werd genomen. Het beeld dat je hebt als correspondent probeer je te bevestigen. Hier ga je soms zo ver in dat bepaalde informatie wordt weggelaten. Raymond van den Boogaard, buitenlandredacteur die tijdens de gehele oorlog aanwezig is geweest in het gebied, beaamt dit.157 Volgens hem hebben de Groot-Servische, de Groot-Kroatische partijen en de moslimpartij SDA de ideologische verklaringen voor de oorlog al klaarliggen. Hij meent dat de Nederlandse journalisten dit onvoldoende gezien: ‘In de publieke opinie en ook op de redactie was het dat die oorlog meer een handvat werd van allerlei morele opvattingen en visies op die oorlog. Een foute benadering want als journalist moet je je juist niet laten meeslepen door allerlei emoties’.158

Of er aan deze beelden ook de juiste betekenis werd gehangen en of deze blijvend is, is de vraag. Over Omarska bestaat discussie over de realiteit van de

155

Ibidem.

156

Wieten, 18.

157

Karskens, 264-265.

beelden, maar deze validiteit van een beeld kan ook op een andere manier worden aangetast. Zo is er door de Kroaten in het dorpje Ahmci een bloedbad onder de moslims aangericht.159 Deze beelden maakten de Kroaten tijdelijk tot de algemene slechteriken in de publieke opinie, maar de rol werd al snel weer overgenomen door de Serviërs. Simpelweg omdat zij die associatie met zich meedroegen. Dit dominante beeld van de Serviërs als de agressor kan vervolgens leiden tot een herinterpretatie van historische gebeurtenissen.160 Wieten geeft hier het voorbeeld van een onderzoek uit Zweden. De inwoners van Umeä schreven een massamoord tijdens de Joegoslavië-oorlogen in het dorpje Stupni Do toe aan de Serviërs, terwijl deze eveneens gepleegd was door de Kroaten. Het was bekend dat de Kroaten een jaar eerder een bloedbad hadden aangericht, toch werden de Serviërs werden als de schuldigen aangewezen omdat zij nu eenmaal deze associatie met zich meedroegen. Wanneer een beeld zich eenmaal gevestigd is wordt dit beeld volgens Wieten redelijk immuun voor afwijkende gebeurtenissen.

Ook in dit hoofdstuk heb ik weer geprobeerd een ruimer beeld van de wisselwerking tussen internationale persagentschappen, de Nederlandse media en plaatselijke actoren te schetsen. In dit beeld heb ik voorbeelden uit de oorlog in Bosnië geplaatst en tegelijkertijd te laten zien op welke manier de westerse beeldvorming hiermee te maken heeft. Samengevat is het medialandschap in de decennia voor het uitbreken van de oorlog veranderd. Er is een snellere en meer actuele nieuwsstroom is op gang gekomen wat ervoor heeft gezorgd dat journalisten en redacteurs meer routinematig te werk gaan, lange termijn processen worden onderbelicht en kant en klaar nieuws wordt de correspondent in de schoot geworpen. Gevolg hiervan is onder andere weinig diepgang en analyse in de nieuwsitems. Daarnaast heb ik betoogt dat nieuws met een morele of emotionele achtergrond aan het publiek gebracht kan worden. Standpunten van de correspondent kunnen een rol spelen bij de manier waarop nieuws gepresenteerd wordt. Daarnaast kunnen correspondenten de situatie op een bepaalde manier vormen of reconstrueren, zeker voor televisieverslaglegging is dit belangrijk. De vraag of dit te verantwoorden is blijft een discussiepunt, enkel en alleen omdat het publiek, waar het nieuws voor bedoeld is, hiervan geen idee van heeft en deze situatie waarschijnlijk als authentiek zal beoordelen.

159

Ibidem, 29.

Rondom de berichtgeving over de oorlog in Bosnië is journalism of attachment duidelijk terug te zien. Journalisten kozen bewust of onbewust partij. Aan de ene kant omdat na enkele jaren ‘duidelijk was’ wie als agressor en wie als slachtoffer van het conflict het aangewezen kon worden. Aan de andere kant omdat het door het thuisfront gewoonweg niet werd gewaardeerd als je als journalist een ander standpunt innam. Is een frame eenmaal gevestigd, dan is het heel moeilijk om deze te veranderen, ook omdat mensen zich hier niet van bewust zijn.

Concluderend kan gesteld worden dat in het algemeen onbevooroordeelde berichtgeving over de Joegoslavië-oorlogen niet heeft plaatsgevonden. Framing heeft ervoor gezorgd dat groepen werden ingedeeld in slecht en goed. In het volgende hoofdstuk zal ik in deze context (hoofdstuk 3) laten zien hoe de westerse beeldvorming over de Balkan (hoofdstuk 1) inhoudelijk wordt geframed en geprimed (hoofdstuk 2) in de krantenartikelen en beeldmedia in het jaar 1992.

In dit laatste hoofdstuk zal ik onderzoeken of en hoe de westerse beeldvorming over de Balkan terug te zien is in de berichtgeving over Bosnië in 1992. Ik ga het materiaal analyseren aan de hand van de ideeën van eerdergenoemde auteurs. Zo zal ik kijken of de stereotypering die in hoofdstuk 1 aan bod is gekomen terug te zien is in de artikelen uit dit jaar. Ik heb hier vier verschillende kranten voor uitgezocht, namelijk de Volkskrant, de NRC, Trouw en de Telegraaf. Ik maak in dit hoofdstuk geen onderscheid tussen kwaliteitskranten en populaire kranten. Naar mijn mening is dit onderscheid misleidend omdat het suggereert dat de populaire krant van mindere kwaliteit is. Dit is vaak niet het geval. Het gaat vaak om de verschillende invulling van de krant, de verhouding tussen (politieke) informatie versus amusement.161 Wanneer een krant vooral (politieke) informatie en weinig amusement bericht, kan deze onder de kwaliteitskranten worden geschaard. Wanneer het omgekeerde het geval is wordt de krant als populair gezien.

Zoals ik heb aangetoond in hoofdstuk twee komt priming vooral voor tijdens crisismomenten in de geschiedenis. Dit heb ik aangetoond met de woorden ‘Joegoslavië’ en ‘geweld’. Rondom dit beeld, de uitspatting van geweld in Bosnië, wil ik deze casestudy bouwen. Dit zal ik doen aan de hand van enkele belangrijke sleutelwoorden. Met sleutelwoorden bedoel ik op het gebruik van termen die een sterk emotioneel geladen betekenis hebben en worden geassocieerd met gebeurtenissen uit het verleden.

Dit onderzoek zal ik opdelen in drie verschillende thema’s aan de hand waarvan ik de frames onderzoek. Als eerste het frame wat Todorova ziet, het beeld van de Balkan als een samenkomst van etnische tegenstellingen, een kruitvat wat elk moment kan ontploffen. Voor dit gedeelte zal ik de sleutelwoorden ‘lont’ en ‘crisis’ en ‘geweld’ gebruiken.162 Ten tweede zal ik de vergelijking die met de Tweede Wereldoorlog gemaakt wordt behandelen. In dit gedeelte zal ik de begrippen ‘genocide’ en ‘Tweede Wereldoorlog’ gebruiken. Ook zal ik in dit hoofdstuk de woorden ‘genocide’ en ‘etnische zuivering’ naast elkaar leggen en deze twee duidelijker definiëren. Deze definitie is nodig omdat het volgende frame wat ik ga onderzoeken het slachtoffer- en het daderframe hier grotendeels mee te maken hebben.

161 P. Bakker en O. Scholten, Communicatiekaart van Nederland (Amsterdam: Uitgeverij Kluwer, 2009), 11.

Het is belangrijk om te benoemen dat ik bij elk artikel heb geprobeerd de auteur te achterhalen, als ik niet in de tekst noem wie dit was is dit terug te vinden in de voetnoten. Dit was echter niet altijd mogelijk. Waar dit wel mogelijk is heb ik het vermeld, als ik een vermoeden heb, zal ik dit ook vermelden.