• No results found

1.2 Een complexe geschiedenis

2.3 Crisismomenten in de geschiedenis

Wanneer vindt priming plaats? Logischerwijs komt een onderwerp vaker in de media zodra er iets bijzonders gebeurt. Iets opvallends waardoor de inhoud verandert. Omdat priming iets is wat onbewust plaatsvindt is dit moeilijk aan te wijzen. Maar wat zijn de zaken waar normaal gesproken een waarde aan gehangen wordt? Naar mijn mening is dit vooral tijdens een crisis, zoals een oorlog of een conflict. In Delpher heb ik een kleine zoekopdracht uitgevoerd en zag dat de berichtgeving in 1992 sterk toenam. Vervolgens heb ik gekeken hoe dit zat in het jaar 1992 en zag dat in augustus dat jaar de berichtgeving echt in een stroomversnelling kwam.

In het jaar 1992 lopen het aantal berichten in de Nederlandse kranten van 5 per dag (10 februari) tot 76 artikelen (15 augustus). Aan het begin van augustus publiceert het INT namelijk de beruchte foto van het kamp Omarska. Door de publicatie van deze foto ziet de bevolking van West-Europa de ernst van de situatie in. De impact die de foto heeft op de publieke opinie vraagt om een reactie van de internationale gemeenschap. Naast de ontdekking van de gevangenenkampen in Bosnië beheersen nog twee andere zaken de publieke opinie:87 Namelijk het toelaten en de opvang van Bosnische vluchtelingen in Nederland en de mogelijkheid van een militaire interventie om de oorlog te beëindigen. In Delpher zijn de volgende gegevens terug te zien over het hele jaar 1992.

Maand Joegoslavië % van Joegoslavië +

% van totaal

Geweld Joegoslavië + Geweld

Januari 779 7.1 30 1.5 Februari 547 5 22 1.1 Maart 497 4.5 23 1.2 April 669 6.1 25 1.3 Mei 736 6.7 88 4.5 Juni 947 8.6 78 4 Juli 1004 9.2 313 16.1 Augustus 1.883 17.2 600 30.9

September 1.229 11.2 276 14.2

Oktober 776 7 144 7.4

November 659 6 153 7.9

December 1.222 11.2 191 9.8

Totaal 10.948 1.943

Tabel 3 Aantal krantenartikelen in de landelijke kranten in de maanden 1992 die de woorden 'Joegoslavië' en 'Joegoslavië' en 'Geweld' bevat, bron: Delpher.

Duidelijk blijkt dat inderdaad in augustus 1992 de berichtgeving in een stroomversnelling komt. De beelden van het kamp Omarska zorgen voor een besef bij het publiek. Dit is een perfect voorbeeld van priming. Ineens wordt de omvang van het geweld op de Balkan duidelijk.

In hoofdstuk vier zal ik inhoudelijk ingaan op de artikelen, voor nu is het belangrijk te beseffen dat priming vaak voorkomt bij een crisis. Belangrijk voor dit hoofdstuk is ook de internationale media en de manier waarop de Balkanoorlogen hier worden geframed. Ik zal beargumenteren dat de internationale media zich, net als Nederland, heeft gefocust op de vraag of er ingegrepen moest worden in Bosnië.88 Opvallend is dat elk land bepaalde gebeurtenissen of associaties belangrijker vindt dan een ander land. Hier komt framing weer om de hoek kijken. Elk land heeft een eigen unieke verzameling van ideeën en overtuigingen die gebaseerd zijn op de geschiedenis, religieuze en culturele waarden van dit land. Deze overtuigingen zijn duidelijk terug te zien in de mediaweergave van de Bosnische oorlogen in de verschillende landen.

Zo waren halverwege de oorlog vooral de Nederlandse, Franse en Italiaanse bevolking voor ingrijpen terwijl Duitsland lange periode tegen is geweest.89 In haar dissertatie beargumenteert Margit Wunsch waarom dit zo is.90 In Duitsland lange tijd gedacht dat het beter is om zich militair niet te bemoeien met welk conflict dan ook, ‘want zoiets als de Tweede Wereldoorlog willen we niet meer’. Voor de Verenigde Staten geldt weer een ander frame. De media hier was nog erg gefocust op het Koude-Oorlog frame van goed en slecht.91 Sobel en Shiraev beargumenteren dat het ‘wij-zij’ denken als interpretatie van deze oorlog niet meer gold. Toch is een deel van hiervan wel terug te zien in het onderscheidt dat wordt gemaakt tussen de slechte autoriteiten en de goede vrijheidsstrijders.

88

R. Sobel en E. Shiraev, ed. International public opinion and the Bosnian Crisis

(Maryland: Lexington Books, 2003), ix-xi.

89

Ibidem, 293.

90

M. V. Wunsch, German print media coverage in the Bosnia and Kosovo wars of the

1990s (London: London School of Economics and Science, 2012),89-91.

Zoals ik in het volgende hoofdstuk zal betogen was er in Nederland weinig informatie en enkele tot geen experts van het gebied op het moment dat de oorlog uitbrak.92 Dit gold niet alleen voor Nederland, ook de rest van de wereld had weinig expertise in huis. Dit zorgde in het begin onder andere voor weinig bewustzijn over de oorlog in Bosnië. Gevolg hiervan was dat de (internationale en nationale) media een grote rol heeft gespeeld in de beeldvorming over de oorlog en de verschillende etnische groepen die hiermee in verband worden gebracht. Zo zijn de Serviërs in bijvoorbeeld de Engelse media vrijwel alleen neergezet als de agressors, terwijl in Rusland bijna alleen positieve berichten over deze groep gepubliceerd werden. Italië en Frankrijk bleven zelfs helemaal weg bij deze kwestie (Frankrijk veranderde deze positie door de tijd heen en benoemden de Serviërs wel agressor).93 Dit verschil in beeldvorming komt voort uit de overtuigingen in de landen. Zo is het pro-Servische in Rusland onder andere beïnvloed door het antiwesterse gevoel in dat land, wat gevoed werd door de Koude oorlog en de Slavisch orthodoxe wortels die de Russen en de Serviërs beiden hebben.

In de Engelse en Amerikaanse beeldvorming komt sterk het beeld wat Todorova schetst naar voren.94 In het artikel ‘A concern for humanity? Anglo- American press coverage of Bosnia and Rwanda’ beargumenteert David Patrick dat de oorlog wordt verslagen door commentatoren zonder enige kennis. De nieuwsitems zijn gebaseerd op stereotypes, die soms al honderden jaren oud zijn.95 Vervolgens citeert hij enkele commentatoren die ‘zich schuldig maken’ aan deze beeldvorming met de volgende voorbeelden: ‘while one particular contribution asserted that the Balkans was a ‘region that cannot handle freedom for more than five minutes’ en ‘full of people who enjoy killing people, and don’t mind risking their own lives in pursuit of their favourite pastime’.96

Het tweede punt waar de media van grote invloed op is geweest is de vraag of er wel of niet ingegrepen moest worden. Het antwoord hierop hing grotendeels af van de VS.97 Zonder commitment van de Verenigde Staten zorgde wilden andere landen ook geen verplichtingen aangaan. Zodra de houding van de Verenigde Staten veranderde, veranderde ook de grotere zekerheid waarmee

92

Ibidem, 297-298.

93

Ibidem, 297.

94

D. Patrick, ‘A concern for humanity? Anglo-American press coverage of Bosnia and Rwanda’ International Politics Vol. 53 No. 1 (2016), 143.

95

Ibidem.

96

Ibidem.

anderen landen voor ingrijpen pleitten.98 Als laatste beargumenteren Sobel en Shiraev dat het bewustzijn bij het internationale publiek ontstond tijdens een crisismoment.99 Verschrikkelijke beelden van concentratiekampen, burgerslachtoffers of aanslagen die doordrongen tot de huiskamers van het publiek zorgden voor een groter besef. Ook Patrick betoogt dit in zijn artikel. Hij noemt het voorbeeld Omarska, het concentratiekamp waarvan in augustus 1992 de beruchte foto van de man achter het prikkeldraad werd gepubliceerd.100 Volgens hem was dit ‘het moment waarop de bevolking in Engeland en Amerika bewust werd van ernst van de gebeurtenissen in Bosnië.101

Concluderend uit dit hoofdstuk kan gesteld worden dat agendasetting, framing en priming van groot belang zijn op de manier waarop het publiek het nieuws ontvangt en beoordeelt. De westerse beeldvorming die Todorova aanwijst is terug te zien in de artikelen die geplaatst worden in de jaren ’90 van de vorige eeuw. Dit geld niet alleen voor Nederland. In het laatste gedeelte van dit hoofdstuk heb ik laten zien dat deze beeldvorming ook in de rest van het westen wordt geprimed. In elk land is de belangrijkste vraag: moet er door de internationale gemeenschap worden ingegrepen in Bosnië? De standpunten die in de landen worden ingenomen verschillen nog weleens, afhankelijk van de eigen set van waarden en overtuigingen. Overeenkomstig zijn de crisismomenten die van grote invloed zijn op het bewustzijn van het publiek. Zodra een crisismoment plaatsvindt zal hier ten eerste meer over geschreven worden in de media en ten tweede wordt door de ernst van een crisis de ernst van de oorlog duidelijk.

Niet alleen hebben journalisten via frames de mogelijkheid om het nieuwsbegrip te beïnvloeden, ook andere actoren kunnen hier een rol spelen. In het volgende hoofdstuk zal ik hier dieper op dit vraagstuk ingaan. Dit zal ik doen aan de hand van het boek Het zijn net mensen van Joris Luijendijk en Pleisters op de ogen van Arnold Karsten en enkele delen uit het Srebrenica rapport. Het grootste gedeelte van dit hoofdstuk zal zich focussen op de vraag in hoeverre journalisten autonoom kunnen opereren.

98

Ibidem, 229-230.

99

Ibidem, 230.

100

Patrick, 146-147.

Om uiteindelijk in hoofdstuk 4 een goed onderbouwde casestudy neer te kunnen zetten is het belangrijk om het Nederlandse medialandschap te beschrijven. In het vorige hoofdstuk heb ik behandeld op welke manier media het publiek via agendasetting, priming en framing kunnen beïnvloeden. Dit hoofdstuk zal zich focussen op de vraag of het voor correspondenten mogelijk is een oorlog objectief te verslaan. Ik zal onderzoeken welke actoren weer invloed hebben op de media. Met media bedoel ik in dit geval de groep van correspondenten, de redacteuren en de redacties van de geschreven pers. Daarnaast zal ik bekijken hoe de wisselwerking tussen deze verschillende actoren in zijn werk gaat. Tot slot zal ik deze ideeën toepassen op de berichtgeving over het Balkangebied.