• No results found

Hoofdstuk 2 – Het theoretische fundament

2.4 Venue shopping

In paragraaf 2.3 is beschreven welke soorten hulpbronnen worden onderscheiden. Ook is beschreven hoe het bezitten van hulpbronnen kan leiden tot afhankelijkheidsrelaties. Belangrijk is de aanvulling die is gemaakt in paragaaf 2.3.3: een actor kan wellicht hulpbronnen hebben om in te zetten, maar het is de vraag of die actor beschikt over tijd en toegang tot arena’s om daadwerkelijk te kunnen handelen.

Binnen het verloop van de wetgevingsprocedure heeft een actor mogelijk toegang tot meerdere arena’s (formeel dan wel informeel). Ook zal die actor een bepaalde hoeveelheid tijd beschikbaar hebben of hebben gemaakt om te kunnen handelen. Er is daarmee sprake van een strategische keuzeruimte. Deze ruimte wordt bepaald door het totaal aan mogelijkheden die de actor heeft om invloed uit te oefenen binnen de beperkingen die er gelden vanuit de procedure (het hebben van toegang en de fasering van de procedure) en de beschikbare hulpbronnen. Binnen deze

28

ruimte zal de actor keuzes moeten maken op welk moment hij welke hulpbronnen inzet en of dat gebeurt in samenwerking met anderen. Het resultaat van een invloedspoging zal uiteindelijk afhangen van de resultaten die de specifieke keuzes opleveren. Kijken naar de factoren die de doelbereiking van een invloedspoging bepalen behelst dus het kijken naar de resultaten van specifieke strategische keuzes binnen die invloedspoging.

In de wetenschappelijke literatuur is het belang van het maken van specifieke strategische keuzes binnen de mogelijke ruimte onderkend. Baumgartner & Jones (1993, pp. 35-36) gebruiken voor dit keuzeproces de term venue shopping. Zij geven aan dat het hebben van invloed op beleidsvorming een kwestie is van het zoeken naar de juiste venues (dat wil zeggen: het zoeken naar het juiste moment in het proces en gericht op de juiste actor). Als voorbeeld geven zij aan dat groeperingen die, bij een bepaald beleidsthema, geen gehoor hebben gekregen bij de nationale overheid, mogelijk via decentrale overheden alsnog invloed kunnen uitoefenen. Ook geven Baumgartner en Jones als voorbeeld hoe bij actoren met specialistische kennis, mogelijk venues openen vroeg in het beleidsvormingsproces. Uiteindelijk gaat het, binnen de mogelijkheden die er zijn om te zoeken naar de meest optimale plaats en tijd om de invloed uit te oefenen.

Baumgartner en Jones gebruiken de term venue shopping binnen de context van belangengroepringen die de beleidsvorming willen beïnvloeden. Coen (2007) behandelt ook venue shopping als keuzeproces voor het optimaliseren van invloed, maar richt zich daarbij specifieker op het beïnvloeden van het Europese beleids- en besluitvormingsproces. Coen geeft aan dat:

‘Venue shopping is by its nature a dynamic perspective on lobbying, and requires that interests learn to manage their policy environment. At the EU level, it became apparent to the first wave of business lobbyists that those who wished to exert a direct lobbying influence on the European public policy system would have to marshal a greater number of skills than merely monitoring the progress of European directives and presenting occasional positions to the Commission.’ (Coen, 2007b, p. 337).

Coen gaat daarbij ook in op de veranderingen in de samenstelling van het speelveld. Het groeiend aantal belangengroeperingen en hun onderlinge verbanden leveren nieuwe invloedsmogelijkheden op. Nieuwe actoren in het speelveld vormen een toename van het aantal toegangsmogelijkheden (venues).

29

Het is volgens Coen van belang dat studies ten aanzien van beïnvloeding van de Europese besluitvorming zich richten op het integrale lobbyproces met betrekking tot deze venues (Coen, 2007b, p. 338). Van Schendelen komt ook tot deze conclusie in zijn recentere analyses.Het veranderde speelveld in Brussel leidt ook volgens hem tot een toenemend belang van venue shopping. Van Schendelen merkt daarbij op dat:

‘Thanks to the characteristics of the EU playing-field, there is no shortage of buttons to push. In fact, there is an oversupply compelling one to make an intelligent selection …’ (Van Schendelen, 2010, p. 109).

De analyses van Coen en Van Schendelen geven inzicht in besluitvormings- processen binnen arena’s in een omgeving met meerdere machtscentra. Deze machtscentra kunnen worden gevormd door zowel andere overheidslagen als ook door private actoren, zie bijvoorbeeld Kjaer (2011) en Breuer (2011).In studies naar governance, waarbij meer specifiek is gekeken naar de relatie tussen overheidslagen, wordt geconstateerd dat nationale overheid niet vanzelfsprekend meer een centrale regierol vervult. Binnen dergelijke arena’s zal de mate waarin invloed kan worden uitgeoefend afhankelijk zijn van de strategische keuzes die men maakt ten aanzien van venue shopping binnen de context zoals hiervoor is beschreven. Marks en Hooghe geven daarbij aan dat:

‘National governments are an integral and powerful part of the EU, but they no longer provide the sole interface between supranational and subnational arena’s, and they share, rather than monopolize, control over many activities that take place in their respective territories.’ (Marks & Hooghe, 2001, p. 4).

Hoewel deze studies dieper ingaan op venue shopping en de strategische keuzes die men daarbij kan maken in het beïnvloedingsproces, blijft de vraag welke factoren nu specifiek van invloed zijn op de effectiviteit van een invloedspoging onbeantwoord. Beyers & Kerremans (2012) constateren dat het terrein van venue shopping in een multilevel (governance) omgeving nog grotendeels onontdekt is. In hun studie naar de factoren die bepalend zijn voor de keuze van belangengroeperingen om over te gaan tot venue shopping in de EU geven zij wel al enig verder inzicht. Zo constateren Beyers & Kerremans bijvoorbeeld dat het al dan niet hebben van toegang tot de nationale overheid meer bepalend is voor belangengroeperingen om over te gaan tot venue shopping dan factoren als eigen

30

organisatiestructuur of aanwezige hulpbronnen (Beyers & Kerremans, 2012). Dit geeft al meer inzicht in de factoren die bepalen óf men over gaat tot venue shopping. Of men daadwerkelijk de gestelde doelen bereikt en welke factoren daarin mede bepalend zijn geweest, blijft nog onbeantwoord. Mijn onderzoek beoogt daar meer inzicht in te geven en zo een aanvulling te zijn op de bestaande kennis.

Het belang van deze conclusie voor dit onderzoek is hiermee duidelijk: provincies die invloed willen uitoefenen op de Europese besluitvorming hebben niet alleen te maken met de Europese instellingen en de nationale overheid. Het speelveld bestaat uit meerdere netwerken en structuren (overheidslagen, private organisaties, belangenverenigingen) die elk hun eigen belangen hebben en acteren op basis van hun eigen hulpbronnen en mogelijk hun autonome macht. Dat provincies in deze situatie hun invloedspogingen organiseren via de nationale overheid is geen vanzelfsprekendheid meer. Bij elke invloedspoging kan de afweging worden gemaakt op wie men de actie wil richten. Maar ook geeft de verdeeldheid van macht de mogelijkheid om breed te zoeken naar samenwerking met andere actoren. Provincies hebben de keuze. Ze kunnen hun belangen kenbaar maken aan de nationale overheid en de Europese instellingen zonder onderliggende strategie. Ze kunnen ook een bewuste afweging maken van welke hulpbronnen ze inzetten, op welk moment ze dat doen, op welke actor zij zich richten en of dit mogelijk in samenwerking met andere overheden of private partijen kan.