• No results found

Veel variatie in invulling functie

In document Proeftuinen om het kind (pagina 133-145)

Heel duidelijk komt uit het casusonderzoek naar voren dat OKA’s hun rol verschillend invullen, afhankelijk van de context waarin ze werken (bijvoor-beeld de populatie, wat de school van ze vraagt) maar zeker ook van de functie die ze voorheen hadden. De teams zijn divers samengesteld, en hoe OKA’s zaken oppakken en welke expertise hen daarbij helpt loopt nogal uiteen. Sommigen hebben bijvoorbeeld door hun eerdere functie meer de neiging om ‘toeschietelijk’ te zijn. Anderen kunnen veel aan en hebben als valkuil dat ze daardoor in zware casussen wellicht te laat doorzetten. De behoeften aan kennis, of wat OKA’s tot nu toe hebben opgedaan, verschilt mede vanwege deze verschillen in startpositie. Sommigen hebben bijvoor-beeld veel gehad aan een training Signs of Safety of Triple P niveau 3, of hebben meer kennis gekregen over 0-4 jarigen of lvb, in de leerlijn en ook door de casuïstiekbesprekingen in het eigen team. Meer door de wol geverfde hulpverleners vinden de trainingen wat veel en soms niet veel toevoegen aan

hun kennis, al geven ze daarbij soms alsnog aan dat het gezamenlijk volgen van de training bijdroeg aan de teamvorming.

Randvoorwaarden

In het volgende beschrijven we randvoorwaarden voor succes, zoals benoemd door OKA’s en gezien bij de casussen. De eerste betreft (professionele) ruimte.

(Professionele) ruimte

Een duidelijke factor voor succes die zowel OKA’s als professionals met wie zij samenwerken (zoals zorgcoördinatoren, maar ook meer incidentele samenwer-kingspartners) zien, is het brede kader en de ruimte in uren die in de afgelo-pen proeftuin gold. ‘Voor mij was een pluspunt het brede kader. Zonder vaste procedures en protocollen.´Een OKA daarover: ‘Er zijn geen afspraken over het maximaal aantal uren per casus, dat zou ook niet moeten. In deze casus is er veel geïnvesteerd om de ouders van de juiste informatie te voorzien en eigen kracht te ondersteunen. Dat heeft heel veel opgeleverd.’ De mogelijk-heid om ook huisbezoeken af te leggen heeft veel bijgedragen aan resultaat;

het helpt om sneller (kern)problemen helder te krijgen, of andere gezinsleden in beeld te krijgen die ook hulp nodig hebben. Sommige OKA’s hadden niet zozeer meer uren per gezin te besteden dan in hun oude functie, maar konden wel langer in de tijd bij een gezin betrokken blijven, en dit was soms cruciaal. Bijvoorbeeld doordat terugvallen snel in beeld waren en problemen op die manier licht konden blijven.

Het langdurig in beeld houden van gezinnen kan soms erger voorkomen.

Een OKA spreekt van het mooie van het ‘pop up’ systeem in de nieuwe werkwijze; een gezin ‘even laten’ als het nodig is, maar wel meteen hulp kunnen bieden als het weer nodig is.

Vooral op scholen voor voortgezet onderwijs wordt de grotere ruimte in formatie steevast genoemd. Bij veel scholen heeft de OKA (of een team van OKA’s) in vergelijking tot de schoolmaatschappelijk werker drie keer zoveel tijd. Dat heeft een meerwaarde: er kan meer preventief worden gewerkt (‘we zijn van probleemoplossing naar vroegsignalering gegaan’, zoals een zorgcoör-dinator zegt. Van belang daarbij is ook de versterking van het preventieve netwerk door de ondersteuning die OKA biedt aan mentoren en andere docenten. Overigens geldt dit ook voor OKA´s in de wijk, die soms al bij jeugdigen en gezinnen betrokken vrijwilligers pedagogische ondersteuning verlenen. Een OKA geeft aan dat ze in haar oude functie als SMW-er eerder zou hebben opgeschaald. Maar door het grote aantal uren ziet ze nu beter wat er gebeurt, ze krijgt veel directere en zuivere info van leerlinge.

Zorgcoördinatoren en ook OKA’s vinden overigens dat het grotere urental ook wel nodig is; bijvoorbeeld voor de vele afstemmingsoverleggen die nodig zijn, zeker in de beginfase, maar ook daarna. Ook vanwege de taakverzwaring die

scholen hebben gekregen door het wegvallen van betrokkenheid van BJAA op de school is een stevige inzet nodig.

Diverse respondenten spreken de zorg uit dat in de toekomst op de uren wordt beknibbeld waardoor de kern van het succes van hun werk zou kunnen verdwijnen. Juist het in kleine stapjes verder brengen of überhaupt in beeld krijgen van mpg of zorgmijders bijvoorbeeld. Dat laatste geldt ook als ze meer zouden moeten doorzetten naar SD. Nu hebben velen gezinnen ‘bij zich gehouden’ vanwege gevreesde uitval bij nieuwe hulpverleners in het gezin.

Een medewerker van de opvoedpoli benadrukt het belang van tijd (ook in de toekomst) voor uitvoerdersoverleggen. ‘Daar gebeurt het. Het systeem zal gaan falen als daarop wordt bezuinigd’.

Behalve om uren gaat het, zoals het citaat waarmee deze subparagraaf opent, ook over professionele ruimte. OKA’s hebben het erg prettig gevonden om te kunnen experimenteren, ‘out of the box’ te kunnen werken. Al liepen ze daarbij soms wel tegen starre wet- en regelgeving in de omgeving aan die dit belemmerde. Het was ook fijn dat in deze periode waar nodig bijvoorbeeld een OKA van dezelfde etnische achtergrond kon worden ingezet, zoals al in paragraaf 3.1 aangehaald. Overigens heeft het credo ‘niet te veel specialisti-sche hulp inzetten’ de professionele ruimte soms beperkt. Zo wilde een OKA, in de beginperiode, bij een casus IPA inzetten, maar mocht zij dit om deze reden niet doen. Terwijl het beter was geweest, zoals nu ook in het team wordt beaamd. ‘Om een goede regisseur te zijn moet ik de ruimte krijgen om eigen keuzes te kunnen maken’, zegt deze OKA. Een ander zegt ‘als je ouders de regie (terug) wilt geven, vergt dat handelingsruimte voor de professional;

je loopt echter aan tegen ‘het systeem’. Het is de vraag of de ontschotting die daarvoor nodig is daadwerkelijk tot stand komt in het nieuwe systeem’.

Duidelijk(er) kader voor de functie OKA

Een tweede factor van belang, meer doordat het in de proeftuinperiode daaraan nog ontbrak, is juist de keerzijde van de professionele ruimte:

onzekerheid over de reikwijdte en invulling van de functie OKA. In de vorige paragraaf werd dit punt al aangestipt. Veel OKA’s en ook anderen geven aan dat zij lang hebben moeten zoeken naar de precieze invulling van de rol van OKA. Dat geldt sterk voor degenen die zich vanwege hun populatie (bijvoor-beeld veel zware casuïstiek) niet herkennen in de uitgangspunten van Om het Kind. Maar het punt leeft veel breder, zowel bij OKA’s als hun samenwerkings-partners. ‘Het goed inkaderen en uitspreken van verwachtingen en verant-woordelijkheden die bij de functie van een OKA horen is een leerpunt voor de toekomst. Zowel voor OKA’s als anderen is het belangrijk dat er een heldere beschrijving van de OKA komt’. Op scholen wordt de gezamenlijke zoektocht naar de invulling van de rol van de OKA expliciet benoemd en heeft deze veel tijd in beslag genomen. Een van de effecten van de brede functie-invulling is dat zeker in de beginperiode vaak teveel op het bord is gekomen van OKA’s,

zeker op scholen. Zowel doordat OKA’s zelf ‘hard liepen’ als doordat scholen blij waren dat er nu extra handen waren.

Niet alleen OKA’s en hun partners in de school of wijk, maar ook gedrags-deskundigen in het team hebben moeten zoeken naar de invulling van hun functie. ‘Moet ik vooral kinderen behandelen, of moet ik vooral OKA’s begelei-den en ondersteunen?’ vooral aan dat laatste blijkt veel behoefte te bestaan, maar dat is wel wennen’, zegt een jeugdpsycholoog.

Voor een deel is de onzekerheid afgenomen, maar toch zijn er nog veel vraagpunten bij diverse personen. Bijvoorbeeld over eigen kracht, hoe dat te stimuleren bij gezinnen met weinig draagkracht; onzekerheid over wanneer een gezin door te zetten; onzekerheid over wanneer een casus af te sluiten.

Sommige OKA’s vragen zich ook af bij wie ze terechtkunnen met specifieke zorgen, bijvoorbeeld over huiselijk geweld, of voor ruggespraak over zaken waar in het OKT geen expertise over voorhanden is. Breder is de vraag nog steeds: ‘tot hoe ver kan ik gaan, tot waar reikt mijn verantwoordelijkheid, waar liggen de grenzen van de functie van OKA’. Dat is met name moeilijk voor OKA’s die veel zwaardere zaken krijgen toegespeeld. Dat dit type onzekerheden speelt is niet raar, vindt een SD medewerker. De proeftuinen zijn pas kort geleden gestart, er is nog veel opstartproblematiek. Komt het onderzoek hiernaar eigenlijk niet te vroeg? Een andere extern betrokkene schetst ook dat er nog duidelijk sprake is van een overgangssituatie: met de komst van de nieuwe teams en SD is de situatie verbeterd, maar er is nog geen sluitend systeem. Er vallen nog steeds gezinnen tussen wal en schip, meent deze persoon.

Een aantal OKA’s brengt naar voren dat hun brede taak en verantwoorde-lijkheid als OKA de functie eveneens zwaar maakt, naast de soms zware casuïstiek. ‘Je bent er voor ouders, kinderen de docenten, je werkt aan de zorgstructuur, het versterken van de eerste lijn, etc. je moet lijsten invullen, trainingen volgen. De zwaarte van de caseload is moeilijk meetbaar. Het is moeilijk te meten wanneer het teveel is. Je moet je eigen grenzen stellen, of het in je hebben aan de bel te trekken. Niemand die dat voor jou doet. Een belangrijk e vraag is dan ook: Hoe houd je de OKA gezond? Als we van alle markten thuis moeten zijn, hoe wordt ons werk dan op een gezonde manier ingekleurd? Er zijn in dit stadsdeel al veel OKA’s gestopt die teveel moeten of willen’. Behalve over de zwaarte zijn er soms ook zorgen over de combinatie van signalering en preventie. Teveel nadruk op signalering van kindermishan-deling bijvoorbeeld, en het inzetten van OKA’s voor zorgmeldingen, kan op gespannen voet staan met de preventieve rol die OKA’s hebben en het vertrouwen dat juist belangrijk is met ouders op te bouwen, menen sommigen.

Elkaar weten te vinden

Hoewel sommige OKA’s door sommige professionals en ouders worden geroemd om hun netwerk en kennis van voorzieningen, geldt dat niet voor iedereen. Diverse malen noemen OKA’s zelf een nog te beperkte kennis van de sociale kaart als belemmering voor het succesvol functioneren. OKA’s moeten goed op de hoogte zijn van het hulpaanbod ‘er zou eigenlijk een soort gouden gids voor moeten zijn, waar het aanbod overzichtelijk in staat’. Deels betreft het ook de kennis over wat SD kan betekenen; de samenwerking is hierdoor soms nog te gering.

Niet alleen OKA’s maken zich zorgen over de sociale kaart. Ook collega organisaties met wie OKA’s samenwerken delen de zorg over het ontbreken ervan. Hoe kunnen zij, als OKA’s, straks de specialistische zorg gaan inzetten, hun aanbod breed kenbaar maken in de stad? Persoonlijk contact speelt vaak mee bij het wel of niet (gemakkelijk) inzetten van hulp. Als je eerder hebt samengewerkt, weet je beter wat je aan elkaar hebt. Voor een GGZ-instelling is de vraag: hoe kunnen wij aan zoveel mogelijk OKT’s binnen de stad ons aanbod helder krijgen en hoe kunnen we deze contacten onderhouden?

Een ander punt dat door enkele samenwerkingspartners is genoemd: OKA’s of OKT’s zijn zelf ook nog niet zichtbaar genoeg of bekend genoeg, en dit is wel belangrijk. Zo meent een huisarts en ook een buurtregisseur dat er meer informatie over de OKT’s en de functie van OKA’s moet komen om de weg vrij te maken om beter met elkaar te werken. Daarnaast wil de huisarts bijvoor-beeld terugkoppeling ontvangen van hulp die aan cliënten wordt gegeven en hecht ze aan een persoonlijke kennismaking met OKA’s als er op casusniveau wordt samengewerkt.

Voldoende expertise in het team

In de afgelopen periode is veel nieuwe kennis opgedaan; maar er blijven ook onderwerpen waarover de kennis nog onvoldoende is (geborgd). Verschillende OKA’s geven te kennen dat er meer expertise (maar ook stedelijk aanbod) nodig is op het terrein van (v)echtscheidingen. ‘Hoe blijf je neutraal als je met scheidende ouders te maken hebt’ of ‘we hebben nog weinig handvatten over hoe hierover met ouders in gesprek te gaan’. Een voormalig

MEE-medewerker die nu OKA is stelt dat er nog meer lvb-kennis in de teams nodig is. Deels kan dit worden gefaciliteerd door meer met elkaar te delen, zoals wij al bespraken bij 5.1. Dat gebeurt nog weinig. Deze OKA is ervan overtuigd dat de andere teamleden vaker gezinnen met dergelijke problematiek tegen-komen, maar ouders dan al snel bestempelen als niet betrokken en niet gemotiveerd, terwijl ze feitelijk niet de capaciteiten of veel problemen hebben. Vaak speelt onbegrip, niet begrijpen van de situatie van ouders mee in het contact, en vormt het daarin een belemmering. ‘En als je daar goed op inspeelt krijg je meer voor elkaar dan wanneer je tegenover ze gaat staan.

Dat geldt ook voor leerlingen. Ze krijgen een verkeerd stempel omdat hun

gedrag verkeerd wordt geïnterpreteerd, bv. vanwege overvragen bij een laag IQ, je ziet het soms verkeerd gaan’.

Een jeugdpsycholoog meent dat de kennis over GGZ-problematiek nog meer geïntegreerd moet worden in het werk. ‘De jeugdpsycholoog kan nog meer worden geconsulteerd over psychiatrische of psychologische problema-tiek. Ouders in een sociaal zwak gebied kijken vaak niet met die bril. Ze maken zich niet op die manier zorgen om hun kind. OKA’s (ik zelf ook) kijken vaak eerst naar wat nodig is in de opvoeding, in plaats van naar de mogelijk-heid van ggz-diagnostiek. Dat is op zich niet slecht, kijk bijvoorbeeld naar ADHD, daar kun je in sommige gevallen met goede opvoedondersteuning al veel bereiken. Maar je moet GGZ problematiek niet uit het oog verliezen’. Dit punt wordt eveneens benoemd door een SD medewerker. GGZ expertise is belangrijk ‘Omdat mensen met psychiatrische problematiek je heel erg in hun systeem weten te zuigen. Ze hebben een goed gevoel voor een zwakke plek bij een hulpverlener’. Deze medewerker meent dat veel kan worden gewon-nen door meer intensieve samenwerking tussen het OKT en SD, ook bij het werken als generalist.

Een respondent werkzaam bij de jeugdbescherming benadrukt het belang van het waarborgen van kennis en expertise over veiligheidsvraagstukken in de OKT’s in de toekomst. Dat is een cruciale voorwaarde om zelf goed te kunnen werken als OKA, maar ook om de eerste lijn (o.a. scholen) hierop goed te kunnen ondersteunen. Zeker als de functie van aansluitmedewerker bij JB verdwijnt (nu nog onzeker hoe die in de toekomst wordt ingevuld). Ook is het belangrijk dat er protocollen of routes komen die voor OKA’s (en eerste lijn) duidelijk maken wat te doen in welke situatie. Wanneer bijvoorbeeld door te verwijzen naar SD, JB, AMK, GGZ, et cetera. En wat te doen als er wachtlijs-ten zijn bij specialistische hulp; hoe dan in de tussentijd met de problematiek om te gaan.

Een andere vraag, gesteld door een medewerker van de Opvoedpoli: is er straks voldoende expertise in de teams om de juiste specialistische hulp in te schakelen? Het OKT moet gaan indiceren. Op grond waarvan stellen ze de diagnose?

Zorgvuldige selectie van OKA’s

Enkele OKA’s en implementatiemanagers spreken hun zorg uit over eisen aan toekomstig aan te stellen collega’s. Het werk eist namelijk veel. Zo zegt iemand ‘Ik werk zelf ook op stedelijk niveau mee aan de selectie van aan-staande OKA’s en ik merk nu dat er steeds makkelijker over gedaan wordt. Dat is wel zorgelijk. Het vraagt erg veel van je als hulpverlener, om een OKA te worden. In het begin werd gezegd: sterke hulpverleners, met veel ervaring in het veld, het liefst HBO+ geschoold. Dan moeten we dat ook wel blijven doen’.

Een ander: ‘Ja, ik zie het ook niet echt voor me, dat iemand die de opleiding maatschappelijk werk, (direct) terecht komt in een functie als OKA. Ten

eerste omdat het best veel van je vraagt. Maar ook omdat het een functie is op het randje. Je bent continu aan het balanceren. Juist omdat bij de functie van OKA ook de derde tak van lichte ambulante jeugdzorg behoort, ligt bijvoorbeeld het gevaar continu op de loer dat je de boeman van de school wordt. Als dat gebeurt, kun je je laagdrempelige ondersteuning aan gezinnen wel vergeten. Het is continu laveren tussen drie verschillende rollen. Het is belangrijk dat je je bewust bent van die rollen. En ook dat je nadenkt over de manier waarop jij jezelf positioneert binnen de school, en daar ook trouw aan bent. Het is een tricky positie’. Een van de wat onderbelichte kwaliteiten die een OKA in huis moet hebben, aldus een implementatiemanager, is de vaar-digheid met groepen ouders in contact te treden. Dit wordt in de functieom-schrijving tot nu toe onvoldoende benadrukt, meent zij. ‘Hoe bereik je een groep ouders, hoe ga je met zo’n groep ouders in gesprek, hoe leg je uit wie je bent en wat je doet’.

Het hangt dus volgens betrokkenen sterk af van iemands houding en vaardigheden (bijvoorbeeld reflexiviteit, kunnen schakelen tussen rollen), of de persoon in kwestie een geschikte OKA is of kan worden. Daarbij is zeker ook van belang of iemand gemotiveerd is om OKA te worden, of hier min of meer toe wordt gedwongen doordat oude functies worden vervangen door de nieuwe functie van OKA bij de transitie, zo meent een geïnterviewde OKA.

Goede OKA’s of generalisten zijn volgens een ander, gezien het eisenpakket, niet gemakkelijk te vinden; het is zoeken naar ‘een speld in een hooiberg’. De proeftuinperiode laat in elk geval zien dat OKA’s (hebben) moeten groeien in hun rol, mede door de zoektocht naar de grenzen van hun functie en het vele dat op hen af komt. De ruimte om daarbij in het team ruimschoots van elkaar te leren en elkaar te ondersteunen blijft van belang, zoals al genoemd in 5.1.

Wet- en regelgeving en beleid

Tot slot zijn er nog enkele overige randvoorwaarden benoemd om goed te kunnen werken.

Al verschillende keren in dit rapport noemden wij de wet- en regelgeving rond huisvesting in de stad, en ook wet- en regelgeving rond zorg/inkomen.

Deze voorwaarde is niet gerelateerd aan het nieuwe systeem, maar wel een belangrijke kwestie. OKA’s maken duidelijk dat hier niet zelden de kern zit van problemen in gezinnen; omstandigheden samenhangend met bijvoorbeeld armoede die het leven van ouders en kinderen zwaarder maken en ook hun invloed hebben op de opvoeding. Als ze opgelost zouden kunnen worden, zouden veel problemen wegvallen.

Ook bezuinigingen op groepsaanbod, zoals BOPPI 12+, Sovatrainingen, Rots en Water die voorheen bij onder andere Altra werden gegeven, wekken zorgen. Het is wel belangrijk om naar dit soort trainingen te kunnen blijven doorverwijzen, ook buiten scholen. Scholen hebben er zelf behoefte aan leerlingen te kunnen doorverwijzen naar een plek waar zij kunnen oefenen

met nieuwe gedragingen, buiten de schoolcontext, zo menen twee OKA’s in het VO. Breder wordt de zorg geuit of er voldoende specialistisch aanbod is te

met nieuwe gedragingen, buiten de schoolcontext, zo menen twee OKA’s in het VO. Breder wordt de zorg geuit of er voldoende specialistisch aanbod is te

In document Proeftuinen om het kind (pagina 133-145)