• No results found

Aansluiting bij jeugdbescherming

In document Proeftuinen om het kind (pagina 101-104)

Casussen waarin doorzetten is overwogen

4.2 Aansluiting bij jeugdbescherming

Een andere partij waar OKT’s veel mee krijgen te maken is Jeugdbescherming (voorheen Bureau Jeugdzorg). In vijf van de 30 onderzochte casussen is Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA) op de een of andere manier betrokken. Soms eenvoudigweg door een (niet Nederlands sprekende) moeder te ondersteunen bij het aanvragen van een zorgprogramma voor haar zoon. In een andere casus is sprake van pleegzorg door oma, en is er mogelijk in de toekomst sprake van voogdij (oma krijgt dan het gezag). OKA ondersteunt oma daarbij. Daarbij was zij zich onvoldoende bewust van de regierol van JBRA in deze casus, de OKA heeft bijvoorbeeld een uitvoerdersoverleg gepland. ‘Ik ben gewoon gaan doen waar ik de pleegmoeder mee kon helpen.

Ik wist wel dat JBRA de regie had, maar ik stond er niet bij stil.’ Ook omdat oma zich door JBRA niet goed geholpen voelde, het duurde oma te lang voordat er iets geregeld wordt over de voogdij. In een andere casus was al sprake van OTS en dus voogdij. Hier spraken de partijen af dat als moeder aan de ondersteuning van OKA zou meewerken de OTS zou worden opgeheven.

Aldus is geschied, JBRA is nu niet meer betrokken. In weer een andere casus waren er serieuze zorgen om de veiligheid van de kinderen bij de opvoedpoli en bij vader. Hij vroeg al in het eerste contact met OKA om de inzet van dwang vanuit JBRA: ‘De situatie zou nooit veranderen zonder dwang, want het was zo hopeloos (…) Als wij zelf de afspraken niet nakomen dan houdt het op.’

Niettemin weigerde JBRA in eerste instantie de opschaling omdat de ouders mee wilden werken en de hulp dus in het vrijwillig kader moest plaats vinden.

JBRA adviseerde om de casus door te zetten naar Samen DOEN, maar deze weigerde de casus ook. Nadat de Opvoedpoli zich terugtrok omdat zij de veiligheid onvoldoende konden garanderen, is de casus uiteindelijk toch bij een gezinsmanager van JBRA terecht gekomen. JBRA heeft nu de regie.

Soms komt het voor dat een casus wordt afgeschaald naar het OKT en later toch weer wordt opgeschaald naar JBRA. In dit geval vond OKA de opschaling nodig om de zaak met inzet van drang en dwang weer vlot te kunnen trekken.

Na de opschaling bestond er bij JBRA verwarring over de rol van OKA: volgens de medewerker die we spraken was er toen geen rol meer voor OKA. Moeder en OKA geven echter aan dat JBRA moeder nog steeds naar OKA verwijst voor allerlei praktische zaken. JBRA geeft aan dat in deze casus de OKA misschien te veel naast moeder is gaan staan, terwijl er misschien een steviger inzet nodig was vanuit het belang van het kind.

In een casus waarin een casus werd afgeschaald vanwege opheffing van de OTS (de veiligheid van het kind was verbeterd), zegt de OKA dat dat als een zware verantwoordelijkheid voelt: ‘Dat gaf mij het gevoel: ik moet een oogje in het zeil houden. Die verantwoordelijkheid voel ik wel als zwaar. Wat is niet kunnen of willen, vraag ik me wel eens af. Wat betekent dat bij de overdracht van BJAA naar het vrijwillige kader?’ Volgens de OKA bespreekt het OKT deze

kwestie regelmatig onderling en met BJAA. ‘BJAA schaalt gezinnen af naar het lokale veld, bijvoorbeeld naar ons. BJAA blijft de zwaardere gezinnen doen, de drang- en dwanghulp, de gezinnen die niet willen of kunnen. De scheidslijn is soms niet makkelijk aan te geven.’

Los van een specifieke casus zegt een OKA dat zij BJAA consulteert bij specifieke vragen. Bijvoorbeeld als een school aangeeft niet zo goed te weten wat BJAA binnen een gezin doet, dan zoekt de OKA het uit. Ook als BJAA niet binnen komt bij een gezin, springt zij in. Ze overlegt met BJAA over de beste handelwijze. Ook spart deze OKA met BJAA over zaken die eigenlijk bij BJAA horen. Een andere OKA heeft een casus waarin zij omwille van de veiligheid van het kind de vader niet wil betrekken. In dit geval raadpleegt zij BJAA over of dit verstandig is en hoe zij dit het beste kan doen. ‘Ik zoek rugdekking bij degene die expertise hebben, er moeten mensen zijn die je een halt toe kunnen roepen vanuit hun expertise: dit kun je niet maken.’

Dat sparren doet ook een andere OKA, die zelf uit de jeugdzorg komt: zij worstelt met de vraag wanneer eventueel door te verwijzen. ‘Maar inmiddels loop ik er wel tegenaan dat ik het niet allemaal bij me kan en moet willen houden. Er is bijvoorbeeld één casus die ik echt veel eerder had moeten doorverwijzen. Daar zitten wel meer haken en ogen aan, want ik kreeg de casus ook weer terug van Vangnet jeugd en specialistische hulp kwam lastig op gang. Maar in ieder geval ben ik nu veel alerter bij elke casus, dat ik op tijd doorverwijs en minder bij mezelf houd.’ Het lastige is dat je niet gewend bent om op je handen te blijven zitten, en ook dat er vaak al een klik is met het gezin, zo stelt deze OKA. En dat kan ook weer belemmerend werken: ‘Die klik kan verhullend werken, waardoor je werk zelfs averechts kan gaan werken voor het kind.’ De implementatiemanager van deze OKA voegt toe: ‘Die discussie popt ook wel steeds vaker op. Op het moment dat het klikt tussen cliënt en OKA, of als de OKA al intensief bezig is met het gezin en het werkt, wat doe je dan? Is dat een reden om het gezin langer bij je te houden?

Misschien is het voor het gezin nog niet eens zo nadelig in sommige gevallen, om inderdaad zwaardere casussen toch bij je te houden, en niet door te verwijzen.’ Het dilemma is volgens deze manager ook dat er beeldvorming ontstaat: ‘Via via, krijgen ouders, zelfs ouders van verschillende scholen, te horen dat een OKA ook prima zwaardere gevallen op zich kan nemen. Dat je dan niet doorverwezen hoeft te worden naar Samen DOEN of Jeugdzorg.

Waardoor een andere OKA in het vervolg misschien lastig een casus kan doorverwijzen. Daar moet je je van bewust zijn. En het is ook de vraag of je dat wilt, die beeldvorming. Dat vind ik nog wel lastig.’

In een aantal andere gevallen is sprake geweest van een zorgmelding bij het AMK. In een casus waarin sprake was van een vechtscheiding gebeurde dat met toestemming van de ouders door Vangnet Jeugd. AMK legde de zaak terug bij OKA omdat de ouders intussen niet meer bij elkaar woonden. De veiligheid van de kinderen zou daardoor niet langer in gevaar zijn. Vangnet

Jeugd en OKA waren het niet eens met dit besluit, eerstgenoemde heeft zich terug getrokken. OKA: ‘Ik was uitgeput van de vele uren en input in deze casus zonder veel resultaat.’ OKA heeft daarna gepoogd SoS in te zetten, maar vader hield de boot af. Uiteindelijk is de casus door Samen DOEN overgenomen (zie ook eerder deze paragraaf). In een andere casus is afge-schaald naar het OKT, en dat gaf de OKA een zwaar gevoel van verantwoorde-lijkheid: ‘ik moet een oogje in het zeil houden’. Overigens geeft een OKA die betrokken was bij een zorgmelding aan dat het twee maanden duurde voor het AMK de zaak oppakte; dat is in haar ogen veel te lang. In een andere casus, waarin een kind verwaarloosd werd, is afgezien van een zorgmelding na overleg met de psychologe die moeder behandelde. Psychologe schatte in dat een zorgmelding averechts zou werken op moeder, die eerder een traumati-sche ervaring had met JBRA. Ook omdat het contact tussen OKA en moeder beter ging lopen, heeft OKA het advies opgevolgd.

Belemmeringen

Volgens de betreffende medewerker van JBRA is Samen DOEN onvoldoende toegerust voor zaken met zorgen om veiligheid van kinderen waarin ouders meewerken: zowel wat betreft expertise als uren. Dit punt kwam eerder in deze paragraaf ook naar voren. ‘Er is een gat tussen voorveld en jeugdbe-scherming.’ Zowel OKA’s als Samen DOEN dienen veel beter te worden toegerust. Zij zouden geholpen zijn met een protocol: wanneer directe verwijzing, wanneer naar GGZ, wanneer AMK, JB, Samen DOEN of crisisteam?

In breder verband wordt opgemerkt dat JBRA een belangrijke consultatiefunc-tie kan vervullen voor OKA’s (en Samen DOEN) als het gaat om vragen over de veiligheid van kinderen. In een van de casussen is door dergelijke consultatie een zorgmelding voorkomen.

De constatering van de JBRA-medewerker dat er een gat bestaat tussen het vrijwillige kader en het gedwongen kader als de veiligheid van de kinderen in het geding is, en bij langdurige niet intensieve hulp, wordt gedeeld door anderen. Wat als gezinnen niet voldoen aan de criteria voor Samen DOEN, maar wel langdurig hulp nodig hebben? Een OKA geeft aan dat het goed zou zijn als, net als voorheen, een JBRA-medewerker aangesloten zou zijn op het ZAT-overleg op de VO-school waar zij werkzaam is. ‘Wij worden geacht steeds meer veiligheidstaken op ons te nemen. Ik was altijd al geneigd bij veiligheids-problematiek meteen de ouder uit te nodigen, om te praten over de veilig-heid, maar dat vindt niet iedereen even gemakkelijk.’ Een andere OKA geeft aan dat onduidelijk is wat er van OKA’s verwacht wordt als JBRA alleen nog drang en dwang doet. In de reflectiebijeenkomst wordt de zorg over het gat tussen vrijwillig en drang/dwang eveneens herkend. Bovendien wordt daar gewezen op het belang van een goede overdracht, ook bij afschaling.

Sommige OKA’s hebben daar geen goede ervaringen mee, er is geen sprake van warme overdracht.

In sommige casussen blijken ook zaken die samenhangen met regie een belemmerende rol te spelen. De vraag wie de regie voert is niet altijd duide-lijk. Ook is er niet altijd afstemming over de wijze waarop het gezin benaderd wordt. Gaat men naast het gezin staan, of worden juist nadrukkelijk de grenzen aangegeven?

Conclusie

In het algemeen worstelt een aantal OKA’s met de vraag wanneer wel of niet een casus door te zetten naar JBRA. Net als bij SD is het bestaan van een grijs gebied niet noodzakelijk problematisch. Wat wel als problematisch ervaren wordt, en dat kwam ook al naar voren bij de bespreking van de samenwerking met Samen DOEN, is het feit dat JBRA zich alleen met drang- en dwangzaken bezig houdt. Veel gesprekspartners hebben aangegeven dat er daardoor gezinnen waar de veiligheid in het gedrang is, maar die wel mee willen werken, tussen wal en schip dreigen te vallen. OKA’s geven aan het belangrijk te vinden dat de expertise bij JBRA voor hen beschikbaar en toegankelijk is.

Tot slot blijkt de regie bij de overdracht van OKT naar JBRA of bij samenwer-king tussen beide niet altijd goed geregeld.

Lessen

● Laat JBRA-professionals aanschuiven bij OKT-casuïstiekoverleggen, en omgekeerd.

● Versterk in het algemeen de samenwerking tussen JBRA, Samen DOEN en OKT’s, waarbij er met name ruimte is voor goede afspraken over zware casussen die niet onder drang en dwang vallen. In gevallen waar het gezin meewerkt, maar de veiligheid wel in het gedrang is, zouden OKT’s (en Samen DOEN) gebruik moeten kunnen maken van de expertise van JBRA.

● Voorkom dat gezinnen waar wel langdurige ondersteuning nodig is maar geen sprake is van dwang tussen wal en schip vallen.

● Versterk de wederzijdse kennis over de werkwijze.

● Maak bij overdracht en/of samenwerking sluitende afspraken over regie, terugkoppeling en de benaderingswijze van het gezin.

In document Proeftuinen om het kind (pagina 101-104)