• No results found

vangenhouding zal kunnen acht geven en die geheel of ten deele als straf mogen toerekenen

In document WETBOEK VOOR DE EUROPEANEN (pagina 137-141)

Op deze gronden meende men geene verandering te moeten

voorstellen in wat art. 346 Ind. Strafv. thans, in

overeen-stemming met de eigenaardige eischen der Indische procedure,

voldoende regelt en dus de in dat artikel behandelde materie

in het ontwerp met stilzwijgen te moeten voorbijgaan.

§ 15. Het besluit om de politie-overtredingen geheel onbe-handeld te laten en dus, behoudens eene enkele na te noemen uitzondering, de bepalingen van het vierde boek van den Code Pénal niet over te nemen, berust op de volgende overwegingen.

Art. 72 Regerings-Reglement kent aan de ambtenaren met het hoogste gewestelijk gezag bekleed de bevoegdheid toe tot het maken van reglementen en keuren van politie, waarin tegen overtredingen straf kan worden bedreigd, overeenkomstig regels bij algemeene verordening te stellen. Die algemeene verorde-ning is voor ruim drie jaren reeds in het leven geroepen bij koloniale ordonnantie dd. 25 February 1858 (I. Stbl. n°. 17).

Een politie-reglement voor de stad en voorsteden van Soerabaija goedgekeurd door den Commissaris-Generaal van Nederlandsch-Indië bij ordonnantie van 2 February 1829 (I. Stbl. n°. 8), is thans in zijn geheel toepasselijk op Java, uitgezonderd Batavia, krachtens koloniale ordonnantie, opgenomen in het Indisch Staatsblad van 1851, n°. 26. Regtens en feitelijk berust dus thans de wetgevende magt in zake van politie-overtredingen bij het hoogste gewestelijk gezag binnen de grenzen bij algemeene verordening bepaald en onder toezigt van den Gouverneur Generaal op de wijze voorgeschreven bij de Bepalingen ter verzekering van de regelmatige werking der zoo even genoemde, in uitvoering van art. 72 Regerings-Reglement vervaardigde, algemeene verorde-ning, uitgegeven onder gelijke dagteekening en opgenomen in het Indisch Staatsblad van 1858, n°. 18. Daargelaten nu de voor-verschillende beschouwing vatbare vraag of, bij deze uitvoering gegeven aan art. 72 Regerings-Reglement, eene gedeeltelijke codificatie van het politieregt, gelijk die van het vierde boek van den Code Pénal, niet in strijd met de wet zoude moeten worden geacht, scheen het in ieder geval verkiesselijk, de ge-heele, van plaatselijke en tijdelijke belangen en behoeften zoo zeer afhankelijke, regeling van dit gewigtig deel des regts over te laten aan de natuurlijke ontwikkeling van het beginsel door het Regerings-Reglement aangenomen, dat thans in Neder-landsch Indië reeds leeft en niet ongunstig werkt. Nu is het waar, dat in het vierde boek van den Code Pénal, behalve het in het ontwerp om zijn onafscheidelijk verband met andere

MEMORIE VAN TOELICHTING. 121 daarin behandelde onderwerpen opgenomen art. 471, n°. 11 (*)>

nog onderscheidene andere overtredingen worden behandeld (f), die uit haren aard niet tot de eigenlijk gezegde politie-over-tredingen behooren, maar eene splitsing scheen hoogst bezwaar-lijk en te minder aannemebezwaar-lijk, omdat men, door deze te beproe-ven, ligt zoude treden op het gebied van onderwerpen in Indië thans bij politie-reglementen of zelfs bij algemeene verordeningen geregeld, en alzoo aanleiding geven tot noodelooze moeijelijkheden.

Door deze redenen, aan het in Nederlandsch Indië bestaande regt ontleend, schijnt het besluit om uit het vierde boek van den Code Pénal geene andere bepalingen over te nemen dan art. 471, n°. 11 voldoende geregtvaardigd, zonder dat het noodig is stil te staan bij de bezwaren, die er in het algemeen toe hebben geleid in de nieuwere Duitsche strafwetboeken de politie-overtredingen onbehandeld te laten (§).

§ 16. De vorige paragraaph verklaart de redenen, waarom het vierde boek van den Code Pénal in het ontwerp niet is overgenomen. Het derde boek behandelt de bijzondere misda-den en wanbedrijven. De orde van dat boek is bijna geheel gevolgd in het tweede boek van het ontwerp : van de bijzondere misdrijven en overtredingen. Geringe afwijkingen van die orde, veroorzaakt en geregtvaardigd door het weglaten van sommige bepalingen uit het Fransche Wetboek en het bijvoegen van

(*i Zie art. 290 en zijne toelichting.

(f) Vgl. de arti. 4 7 1 , nis. 9, 10, 13, 14; 475, n°. 8; 479, n°. l,en andere bepalingen straffen bedreigende tegen feiten — sommige zelfs met opzet gepleegd —, die overal en altijd voor ongeoorloofd moeten worden gehouden, en die men dus in iure constituent moeijelijk onder de politie-overtredingen kan rangschikken (22).

(§) Alleen het Pruissische Strafwetboek, dat ook hierin den Code Penal (echter met eene geheel nieuwe indeeling) gevolgd i s , en het herziene Oostenrijksche maken hierop eene uitzondering (23).

(2?) Zie voorts de belangrijke akademische verhandeling van Mr. J.

F. WERTnEM over de Nederlandsche Policie-Strafwetgeving (Utrecht, 1860), p. 68 sqq.

(23) WEKTHEIM, p. 67, 68. Onder de nieuwe Duitsche politie-straf-wetten verdient vooral opmerking het Polizeistrafgesetzbuch van Beijeren, dat den 1 Julij 1862 in dat koningrijk is ingevoerd te gelijk met het nieuw«

Strafwetboek.

andere, zullen bij de rubrieken, waartoe deze behooren, worden verklaard.

§ 17. Van meer gewigt is de vereeniging van de artt. 2 en 3 der voorafgaande bepalingen (dispositions préliminaires) en de twee eerste boeken van den Code in Boek I van het ontwerp.

De redenendier belangrijke afwijking van de door den Fran-sehen wetgever gevolgde orde kunnen intusschen in weinige woorden worden verklaard.

De indeeling van het eerste boek van den Code Pénal berust geheel op de door dit wetboek aangenomen drieledige verdee-ling der strafbare daden en verzuimen. Bij het niet overnemen van die verdeeling (zie de toelichting der artt. 1 en 2) kwam

% daarop berustende indeeling van zelf te vervallen, en was men alzoo vrij daarvoor eene andere, met de algemeene begin-selen van het ontwerp meer overeenkomstige, orde in de plaats te stellen. W a t het tweede boek van den Code Pénal betreft, van de zestien artikelen, waaruit dit bestaat, kwamen er in het ontwerp vier (artt. 68, 70, 71 en 72) te vervallen. Een boek van slechts twaalf artikelen in het ontwerp op te nemen achtte men op zich zelf reeds minder wenschelijk. Daaren-boven was het, nu toch de orde van het eerste boek van den Code niet konde worden behouden, in het belang eener goede en logische indeeling, het algemeen gedeelte van het ontwerp, dat in het geheel slechts 35 artikelen bedraagt, niet in twee boeken te splitsen, maar deze voorschriften, waaronder ook die aangaande de strafbare poging, door den Code Pénal in zijne voorafgaande bepalingen behandeld, voorkomen, in één boek te vereenigen.

Het ontwerp is alzoo, in overeenstemming met de weten-schappelijke orde in alle nieuwe strafwetboeken aangenomen, en ook in Nederland reeds in 1847 door de wetgevende magt gevolgd, verdeeld in twee boeken, waarvan het eerste (algemeen gedeelte) handelt over misdrijven, overtredingen en straffen in het alge-meen, en het tweede over de bijzondere misdrijven en overtredingen.

Buiten deze algemeene verdeeling van het ontwerp vallen de slotbepalingen (artt. 385 — 389), van welke er twee (artt. 386 en 387) respectievelijk zijn overgenomen uit de slotbepaling

MEMORIE VAN TOELICHTING. 123 (art. 484) en uit de laatste préliminaire bepaling (art. 5) van

den Code Pénal, terwijl de twee overige door thans in

In document WETBOEK VOOR DE EUROPEANEN (pagina 137-141)