• No results found

Het groote praktische verschil tusschen onze tuchthuizen en correctionele gevangenissen is gelegen in de strengere tucht, die,

In document WETBOEK VOOR DE EUROPEANEN (pagina 153-157)

vooral ook in betrekking tot den verpligten arbeid, in eerstgemel-den heerscht, krachtens de bestaande reglementen (25). Belangrijk ter vergelijking is hier art. 16 Nederlandsen ontwerp 1859 (26).

2. Dit artikel kan aanleiding geven tot de vraag of de een-zame opsluiting in dien beperkten omvang, waarin zij thans bij ons bestaat, ook vatbaar is om in Indië te worden inge-voerd ? Het antwoord moet ontkennend zijn, op grond dat, bij een voor tijdelijke werking bestemd wetboek, geene zoo diep ingrijpende en aan zoovele kosten en andere bezwaren verbon-den verandering moet worverbon-den gemaakt in verbon-den bestaanverbon-den regts-toestand, en dit te minder omdat het problema van het cellu-laire stelsel in Nederland eerst voor goed zal en kan worden uitgemaakt bij de invoering van een nationaal strafwetboek.

Art. 12, 1. Dit artikel is zamengesteld uit art. 18 Bepa-lingen ter regeling, enz. en art. 28 Code Pénal.

(25) Te vinden in de »Verzameling van wetten, decreten, besluiten, regle-menten enz., betrekkelijk het 'gevangeniswezen in de Nederlanden", door J. J. DE JOKGH; sedert I860 voortgezet in de van wege het Departement van Justitie uitgegeven »Verzameling van wetten, besluiten en voor-schriften betreffende het gevangeniswezen".

(26) Dit art. luidt:

»Alles wat betreft de inrigting en het beheer der gestichten, de

behan-» deling der gevangenen, de huisselijke tucht en het bedrag van het

ar-»beidsloon, dat aan de gevangenen wordt toegekend, wordt geregeld bij

»algemeene maatregelen van bestuur.

»Als straften ter handhaving van tucht kunnen enkel worden opgelegd

»gedeeltelijke onthouding van de gewone voeding en onthouding of vermin

-"dering van het loon.

»De uitgaanskas is onvervreemdbaar en kan nimmer worden in beslag

»genomen. Bij overlijden van den gevangene vóór zijn ontslag vervalt zij

»aan den Staat.»

Overeenkomstig eerstgemeld artikel zijn de daarin genoemde gevolgen ook verbonden aan de veroordeeling tot de doodstraf, met het oog op te verleenen gratie, terwijl zij daarentegen, in strijd met dat artikel maar in navolging van art. 28 Code Pénal, mede toepasselijk zijn gemaakt op de straf van verban-ning, omdat hier voor Indië geen bijzondere reden van afwij-king bestond.

2. Men achtte geene genoegzame redenen aanwezig om, nu de eerloosheid, als algemeen gevolg der in art. 18 Bepalingen ter regeling enz. bedoelde straffen, vervalt, de slotbepaling van dat artikel te handhaven, en besloot daarvoor, naar aan-leiding van art. 28, al. 3 Code Pénal, in verband met art. 113 Regerings-Reglement, in de plaats te stellen de onbekwaamheid om te dienen in het leger, de schutterijen of andere gewa-pende vereenigingen.

3. De ontzetting van het regt om wapenen te dragen (droit deport d'armes), dat bij ons praktisch geen ander gevolg schijnt te hebben dan de bevoegdheid om eene jagt-akte te verkrijgen (art.

14, litt, e der wet van 13 Junij 1857, Stbl. n°. 87), bleek te moeten vervallen, daar in Indië geene wettelijke regeling der jagt bestaat.

4. Eindelijk meende men, dat de onbevoegdheid om voogd of curator te zijn ook moet gelden ten aanzien van eigen kin-deren, gelijk thans in Nederland regtens is volgens art. 437, 1°. j . 506 Burgerlijk Wetboek, overgenomen in de artt. 830,1°. j . 452 Indisch Burgerlijk "Wetboek, in welke laatste eene, in het belang der personae miserabües min wenschelijke (ofschoon met art. 28 Code Pénal overeenkomende), verandering is gebragt door art. 18 al. 2 Bepalingen ter regeling enz.

Art. 13. Dit artikel is bijna woordelijk overgenomen uit art.

11, al. 1—3 Bepalingen ter regeling enz. ; waarin de curatele dei-veroordeelden beter geregeld is dan in art. 29 Code Pénal : 1". om-dat de aanhef («ondergaat" in plaats van «veroordeeld is") algemeener luidt en daarom doeltreffender moet worden geacht, en 2". omdat de benoeming van den curator niet imperatief wordt gesteld en dus niet is voorgeschreven voor het meest gewone geval, dat de veroordeelde geene of geene noemens-waardige goederen bezit.

Artt. 14, 15. Overgenomen uit de artt. 30 en31 Code Pénal.

MEMORIE VAN TOELICHTING. 137 Daar het echter niet te ontkennen valt, dat de bepaling van laatstgemeld artikel in sommige gevallen tot groote hardheid kan leiden is, in overeenstemming met het beginsel van art.

1 1 , al. uit. Bepalingen ter regeling enz., de weg geopend om van den gestelden regel, waar dit nuttig kan worden geacht, bij wege van uitzondering af te wijken. Vergelijk Overgangs-bepalingen, art. 4.

Art. 16. Dit artikel is ontleend aan art. 13 Bepalingen ter re-geling enz. Twee wijzigingen van redactie vereischen eene korte toelichting :

1°. de weglating der woorden «van geboorte of afkomst", omdat de benaming van Nederlanders, volgens art.

107 Regerings-Reglement, heeft eene bestemde betee-kenis, die niet aan twijfel behoort te worden onder-worpen door eene noodelooze omschrijving, en 2°. de toevoeging achter het woord «Nederlanders» der

woorden «die dit verlangen», omdat de humane be-doeling van het artikel juist niet bereikt zoude worden, wanneer men, uit het oog verliezende het beneficium nemini obtruditur, Nederlanders, die bij voorkeur niet naar het moederland wenschen vervoerd te worden toch daarheen zoude brengen.

Art. 17. Dit artikel is ontleend aan art. 14 Bepalingen ter regeling enz., in overeenstemming gebragt met art. 5, n°. 6 van het ontwerp. Vergelijk art. 33 Code Pénal.

Artt. 1 8 , 19. Bij wege, d. i. hier door uitbreiding van het regt van gratie, buiten welks grenzen het in het algemeen gelegen is, in plaats van de wettig opgelegde, eene niet in het wetboek opgenomen straf, die de regter niet kan opleggen, toe te passen. De bepaling, gevorderd door den eigenaardigen toestand der Indische maatschappij, behoeft, als letterlijk over-genomen uit art, 15 Bepalingen ter regeling enz., geene verdere toelichting. Verg. nog art. 47 Regerings-Reglement.

Art. 20. Ten aanzien van de toepassing en den aanvang der in dit artikel omschreven straf zijn gevolgd de artt. 8 en 21 der wet van 1854 zonder vermelding der regten in eerstgemeld artikel genoemd sub litt, a en ƒ , als in de Indische maatschappij met bestaande. De gevallen, waarin de ontzetting van het

waarnemen van alle openbare bedieningen of ambten imperatief is, voor zooverre geene verzachtende omstandigheden worden aangenomen, blijken in het ontwerp niet uit een algemeen voorschrift, maar uit speciale bepalingen. Zie de art*. 79,112;

117, 1 2 3 , enz.

Verg. nog ter toelichting van dit artikel de toelichting van art. 6 , 1 ° en van art. 12 (aant. 3).

Art, 21. Verg. Algemeene Beschouwingen, § 13.

T I T E L IV.

Van herhaling van misdrijf.

(Artt. 22 en 23).

Art, 22. Dit artikel i s , mutatis mutandis , overgenomen uit art. 11 der wet van 1854. Verg. ook de toelichting van art. 34 (aant. 2).

Misdaad of wanbedrijf moest hier eenvoudig door «misdrijf»

worden vervangen, daar onder deze benaming ook de meeste en meest gewigtige wanbedrijven zijn begrepen , terwijl het voor die overtredingen, die, volgens den Code Pénal, wanbedrijven zouden zijn, om haren min gewigtigen aard niet noodzakelijk scheen de recidive in het wetboek als verzwarende omstandigheid aan te merken, onverminderd de bevoegdheid des regters om daarop binnen de gewone grenzen van minimum en maximum zoodanig acht te slaan, als hij in ieder bijzonder geval zal ver-meenen te behooren.

Art. 23. Art. 12 der wet van 1854 handhaaft de bepalingen der wet van 3 Maart 1852 (Stbl. n°. 20) aangaande de zooge-naamde militaire recidive. Deze nu zijn in dit artikel terug-gegeven, maar uit het verband, waarin zij stonden tot de artt.

56—58 Code Pénal, moeten zij natuurlijk worden gebragt in over-eenstemming met het door het ontwerp aangenomen, aan de wet van 1854 ontleende stelsel over de herhaling van misdrijf (art. 22) en met de verdeeling der strafbare daden en verzui-men volgens de artt. 1 en 2. Daarbij moest worden in het oog gehouden, dat volgens het systeem der wet van 1852, duidelijk uiteengezet in de memorie van toelichting:

MEMORIE VAN TOELICHTING. 139 1°. de vroegere veroordeeling steeds eene verzwarende

om-standigheid daarstelt, welke bij de militaire

In document WETBOEK VOOR DE EUROPEANEN (pagina 153-157)