• No results found

heid scheen dus te pleiten voor het behoud der door art. 132 Regerings-Reglement gesanctioneerde

In document WETBOEK VOOR DE EUROPEANEN (pagina 145-148)

uitdrukking, die de vraag aangaande de verbind-baarheid der verordeningen, van welke hier de rede is, in geen enkel opzigt praejudicieert;

c. de slotwoorden van art. 3 , al. 1 der Bepalingen

ter regeling, enz.: «andere stellige wettelijke be-palingen van algemeenen aard", waaronder, vooral bij tegenstelling met hetgeen in dat artikel vooraf-gaat, wel niets anders kan worden verstaan dan

wat art. 31 Reg.-Regl. sedert heeft genoemd «al-gemeene verordeningen", zijn, in art. 1, al. 1 van het ontwerp, door die uitdrukking vervangen.

3°. Aan het sub 2°. toegelichte eerste lid van art. 1 van het ontwerp is als tweede lid toegevoegd het vierde lid van art. 3 der Bepalingen ter regeling enz. met eene eenigzins gewijzigde redactie, waardoor dit voor-schrift in duidelijkheid schijnt te winnen, zonder dat het eenige wezenlijke verandering heeft ondergaan.

Art. 3. 1. De Code Pénal onderscheidt, bij de strafbaar-heid der poging, misdaden en wanbedrijven; van de eerste is

de poging, voldoende aan de vereischten van art. 2, altijd strafbaar, van de tweede alleen in de gevallen, waar de wet dit uitdrukkelijk bepaalt. Deze onderscheiding wordt, met in-achtneming der bepalingen van de artt. 1 en 2 van het ontwerp, behouden, door in de artt. 3 en 4 verschillende voorschriften vast te stellen voor de strafbaarheid der poging bij misdrijven, waartegen eene zwaardere straf dan gevangenisstraf is bedreigd (art. 3), en bij andere misdrijven en overtredingen (art. 4).

2. Voor de algemeene vereischten van strafbaarheid

dei-poging (definitie der strafbare dei-poging) is gevolgd art. 2 Code

Pénal, terwijl voor de mate van strafbaarheid de bepalingen

•van art. 10 der -wet van 29 Junij 1854 (Stbl. ri°. 102) mutatis mutandis zijn overgenomen.

3. Bedreigde geldboete en bijkomende straffen. In de termino-logie van het ontwerp (zie art. 6) is geldboete geene bijko-mende straf, daar het daaronder alleen verstaat die straffen, die nimmer afzonderlijk, alzoo altijd vereenigd meteene andere straf, worden toegepast. Geldboete moest dus hier uitdrukkelijk worden genoemd.

Art. 4. 1. Vergelijk de toelichting van het voorgaand ar-tikel sub 1°.

2. Bij overtredingen, in het ontwerp eene veel meer om-vattende uitdrukking dan in de Nederlandsche strafwetgeving, moet worden onderscheiden tusschen 1°. de overtredingen van reglementen en keuren van politie {contraventions in den zin van den Code Pénal) en 2°. de overige overtredingen vermeld in art. 1, gelijk staande met onze wanbedrijven {délits).

3. Van de overtredingen der reglementen en keuren van politie, waarop in Nederlandsch Indië, volgens de koloniale or-donnantie van 25 Februarij 1858 (I. Stbl. n°. 17), in verband met art. 108, 2°. Regterlijke Organisatie, geene hoogere straf kan worden gesteld dan gevangenisstraf van acht dagen of geld-boete van honderd gulden, met of zonder verbeurdverklaring, is, overeenkomstig algemeene regtsbeginselen en het in Neder-land geldende strafregt, geene strafbare poging aangenomen.

Deze negatieve bepaling aangaande de politie-overtredingen, waarover het ontwerp geene positieve voorschriften bevat (Alg.

Besch., § 15), is even als die van art. 24, al. 2, met het oog-op het slotartikel van het eerste boek noodzakelijk.

4. Ten aanzien der overige (niet sub 2°. genoemde) over-tredingen, en der misdrijven, niet begrepen in den regel van art. 3, zijn gevolgd art. 3 Code Pénal en art. 17 der wet van 1854, al. 1—3. W a a r de poging van zoodanige overtreding of zoodanig misdrijf strafbaar is, wordt dit in den regel in een afzonderlijk lid van het artikel, dat de overtreding of het mis-drijf omschrijft, uitgedrukt. Zie de artt. 67, 71, 119,164,177, 221, 300, 312 ontwerp.

5. De verwijzing in het tweede lid van dit naar het eerste lid van het voorgaand artikel, ten aanzien der vereischten van

MEMORIE VAN TOELICHTING 129 de strafbare poging, is geene verandering van den gevolgden tekst van den Code Pénal, maar slechts eerie der verduidelijkin-gen, bedoeld in § 9. Algemeene Beschouwinverduidelijkin-gen, sub c. Verge-lijk CHAUVEAU et H É L I E , Théorie du Code Pénal (Ed. N Y P E L S ) , I, n, s. 614, 645. Overal, waar de regter geroepen kan zijn eene straf' op de poging toe te passen, moet door den wetgever duidelijk zijn uitgemaakt wat onder «poging» wordt verstaan.

6. Derde lid; tenzij het tegendeel, enz. Verg. art. 119, al. 2.

T I T E L I I .

Van straffen in het algemeen.

(Artt. 5—7).

De door den Code Pénal aangenomen en in Nederland nog bestaande verdeeling der straffen in criminele-, correctionele- en politie-straffen, d. i. in straffen op misdaden, wanbedrijven en politie-overtredingen gesteld, komt natuurlijk te vervallen met de in het ontwerp niet overgenomen drieledige onderscheiding der strafbare daden en verzuimen.

De onderverdeeling der criminele straffen (artt. 6—8 C. P.) vervalt evenzeer met de genoemde hoofdverdeeling ; en van de in het algemeen tegen misdaad bedreigde straffen zijn alleen behouden de doodstraf, de tuchthuisstraf en de verbanning;

die thans reeds in Nederlandsch Indië worden toegepast, krach-tens de Bepalingen ter regeling enz. De overige zijn ook in Nederland afgeschaft behalve de deportatie (art. 7 n°. 3 en 17 O P.), die thans in Nederlandsch Indië niet bestaat en dââr ook onuitvoerlijk moet worden geacht.

De drie in art. 9 Code Pénal, onder den naam van «correc-tionele,» aangeduide straffen zijn in het ontwerp behouden, maar tegen misdrijven zoowel als tegen overtredingen bedreigd.

Het aannemen eener, met zoovele woorden in het wetboek uitgedrukte, onderscheiding der straffen in onteerende en niet onteerende, thans in Nederlandsch Indië bestaande krachtens de artt. 17 en 18 der Bepalingen ter regeling enz., wordt niet vereischt door de verdeeling der strafbare daden en verzuimen volgens de artt. 1 en 2 van het ontwerp ; en op zich zelf achtte

9

men deze onderscheiding evenmin wenschelijk als het behoud

In document WETBOEK VOOR DE EUROPEANEN (pagina 145-148)