• No results found

Van visie naar praktijk

In document Handboek Burgerschapsonderwijs (pagina 81-85)

Bram Eidhof

Een visie is mooi, maar kan op verschillende manieren worden geïnterpreteerd en uit-gevoerd. In dit hoofdstuk bespreken we daarom hoe u ontwerpprincipes, centrale con-cepten, thema’s en concrete leerdoelen kunt formuleren. Zodat u gericht en samenhan-gend burgerschapsonderwijs kunt ontwikkelen.

Bovendien maken we de Inspectie van het Onderwijs er ook blij mee. In 2016 con-stateerde deze namelijk: ‘De Inspectie stelt keer op keer vast dat het burgerschapson-derwijs weinig planmatig is, dat concrete leerdoelen ontbreken en dat onduidelijk is in hoeverre het onderwijs aansluit bij wat leerlingen nodig hebben.’28Dat klinkt wat gepikeerd. Misschien kunt u zich er wat bij voorstellen, als u weet dat in 2016 het oordeel over burgerschapsonderwijs bovendien amper werd meegewogen in het alge-hele kwaliteitsoordeel van de Inspectie. Dan is het lastig om op dit onderdeel serieus te inspecteren. Enfin, goed burgerschapsonderwijs vormgeven doen we natuurlijk niet voor de Inspectie, maar voor de leerlingen, de maatschappij en omdat we het zelf belangrijk vinden.

Ontwerpprincipes

Ontwerpprincipes zijn uitgangspunten voor het ontwikkelen van onderwijs. Als u met een clubje collega’s enthousiast aan de slag gaat, moet voorkomen worden dat de een onderwijs ontwerpt dat voornamelijk bestaat uit zelfonderzoek, terwijl de ander rijtjes stampen centraal stelt. Dat zijn clichés, maar ze helpen een aanvullend punt te illu-streren. Namelijk, hoe we onderwijs geven, zegt ook iets over wat we onderwijzen.

Welke normen we belangrijk vinden. Mogen leerlingen alleen op bepaalde momenten vragen stellen, en moeten ze de rest van de tijd stil zijn en naar de docent luisteren?

Dan kan best effectief zijn voor het overbrengen van burgerschapskennis en het com-municeert ook de norm dat je respect moet hebben voor de autoriteit van de docent. Of is het een gezellige boel en mogen leerlingen de docent en elkaar op ieder moment interrumperen? Ook dat straalt een norm uit – dat we niet naar elkaar hoeven te

luis-Van visie naar praktijk 81

teren en je eigen ingevingen het belangrijkst zijn. Practice what you preach is een voor-beeld van een ontwerpprincipe.

In het vorige hoofdstuk kwamen ook een paar vragen voorbij die kunnen helpen bij het formuleren van ontwerpprincipes. Die zetten we hier op een rij, met een paar antwoordvoorbeelden ter illustratie.

1 In hoeverre zetten we de leefwereld van onze leerlingen centraal?

Voorbeeld A: we laten leerlingen telkens persoonlijke relevantie ervaren, en kiezen thema’s uit hun leefwereld bewust uit om de verbinding te maken met grotere schappelijke thema’s. Zo verbreden we hun horizon en laten we zien inzien hoe maat-schappelijke en politieke processen ook voor hen relevant zijn.

2 Wat zijn onze grenzen qua gedrag van leerlingen?

3 Welke ondergrens hanteren we voor bijdragen in discussies?

4 Hoeveel schrijven we voor – willen we één perspectief belichten of altijd meerdere?

Voorbeeld A: onze ondergrens is dat leerlingen elkaar niet mogen beledigen of fysiek geweld mogen gebruiken. Ze mogen zich wel kritisch uitlaten over groepen waar andere leerlingen toe behoren.

Voorbeeld B: onze ondergrens is dat leerlingen in discussies ieder standpunt mogen innemen. Ook het standpunt dat de democratie of een grondrecht afgeschaft zou mogen worden – zolang ze het maar goed kunnen onderbouwen.

Voorbeeld C: we belichten altijd verschillende perspectieven in ons onderwijs, en leren leerlingen tegelijkertijd om zelfstandig over ethische vraagstukken na te denken.

Voorbeeld D: we vinden de grondwettelijke vrijheden zo belangrijk, dat we geen kritische discussie over de noodzaak van deze vrijheden willen voeren.

5 Hoe geloofwaardig of congruent willen we als school zijn, wat betekent practice what you preach voor ons?

Voorbeeld A: we vinden gelijkwaardigheid een belangrijke waarde. Daarom onderzoe-ken we regelmatig of leerlingen zich ook door ons gelijkwaardig behandeld voelen.

Voorbeeld B: leerlingen mogen elkaar, maar ook docenten aanspreken op hun gedrag.

Voorbeeld C: we vinden het belangrijk dat leerlingen betrokken zijn bij de school, en dat we inclusief zijn. Als bepaalde groepen leerlingen zich niet aanmelden voor de leer-lingenraad of MR, gaan we ze vragen waarom ze zich niet aanmelden, en houden we rekening met hun behoeften.

82 Handboek Burgerschapsonderwijs

6 Op welke manier hebben we aandacht voor transfer?

Voorbeeld A: we vinden kennis het belangrijkst, omdat we weten dat leerlingen met burgerschapskennis vaker gaan stemmen. Daarom geven we kennisoverdracht priori-teit.

Voorbeeld B: we vinden het belangrijk dat leerlingen in staat zijn om het geleerde toe te passen in hun eigen leven. Daarom zetten we realistische opdrachten in, die lijken op uitdagingen in de wereld buiten de school.

Voorbeeld C: we dagen leerlingen af en toe uit om de wereld te veranderen, omdat we hun geloof in eigen kunnen willen versterken.

Voorbeeld D: we vinden transfer zo belangrijk dat we 25 procent van de onderwijstijd van vakken zoals maatschappijleer en geschiedenis buiten de school gebruiken om kennis te maken met politiek, rechtspraak en samenleving.

7 Hoeveel van de wereld en positie van onze leerlingen brengen we naar voren?

Voorbeeld A: als onze leerlingen minder of juist meer kansen krijgen in de samenle-ving dan gemiddeld, of als we denken dat ze gediscrimineerd zullen worden in de toe-komst, bespreken we dat met ze. Het behandelen van deze onderwerpen bouwen we stap voor stap op.

Voorbeeld B: we bespreken geen thema’s die gevoelig liggen, omdat onze leerlingen niet in staat zijn daar goed met elkaar over in gesprek te gaan of een slachtofferpositie zullen innemen.

8 Laten we ook ruimte voor individuele verschillen, in rollen, talenten of interesses?

Voorbeeld A: we leggen de nadruk op wat iedere leerling moet kennen en kunnen.

Voorbeeld B: voor iedere leerling hanteren we een basis, maar ze mogen soms zelf kiezen in welk onderwerp ze zich willen verdiepen of in welke rol ze aan een project bij willen dragen.

9 Welke didactiek en manieren van evalueren zetten we in?

Voorbeeld A: we baseren onze didactiek op de zelfdeterminatietheorie, omdat we daar leerlingen gemotiveerd mee houden, en evalueren onze leerlingen formatief.

Voorbeeld B: we zetten afhankelijk van het leerdoel een combinatie van directe instruc-tie en zelfdeterminainstruc-tietheorie in, en evalueren zowel formainstruc-tief als summainstruc-tief. Door voor opdrachten cijfers te geven, of met een vermelding op het plusdocument, geven we burgerschapsonderwijs status.

In document Handboek Burgerschapsonderwijs (pagina 81-85)