• No results found

Uitwerking voor diverse deelgebieden

5. Visie landschapsontwikkeling

5.5. Uitwerking voor diverse deelgebieden

Er gelden specifieke spelregels (zie fig. 14) voor 17 onderscheiden deelgebieden.

Fig. 14. Deelgebieden (ontleend aan het LBP)

Het Meddosche Veld, deelgebied 1

Ten noorden van Meddo ligt dit heide- en broekontginningenlandschap dat bestaat uit een open gebied met grootschalige ontginningsbossen. De cultuurhistorische waarde is in het algemeen laag. Waardevolle historisch bouwkundige monumenten

(Gemeentelijke en Rijksmonumenten) komen er niet voor. Er bevinden zich twee archeologische vindplaatsen in het deelgebied. Deze worden in het RAAP-rapport

beschreven [RAAP Archeologisch Adviesbureau, 1998]. Eén van de vindplaatsen betrof enkele verspreide Mesolithische vuurstenen voorwerpen en brokken in natuurontwikkelingsgebied. Op de andere locatie werden bewonings- en

begravingsresten uit Mesolithicum (Midden Steentijd), Vroege Bronstijd en Late Bronstijd t/m Romeinse tijd gevonden. Het terrein is in agrarisch gebruik. Zichtbaar maken van deze waarden is daarom op deze plekken geen optie. Een goede

bescherming via het bestemmingsplan is van belang.

De natuurwaarden liggen vooral in het aangrenzende Zwillbrocker Venn en het gebied Valkerniersbult. Een uitzondering is de omgeving van het Illegoor, dat een nat

broekgebied is. In het gebied leven veel weidevogels. In de schrale bermen komen veel kenmerkende natuurelementen uit het heidelandschap voor.

Landschappelijk moet dit gebied de huidige vorm en schaal behouden, zodat het beleid gericht wordt op het behoud van de bestaande houtwallen. Voor een eventuele

uitbreiding van beplantingen gaat in eerste instantie de gedachte uit naar de aanleg van nieuw bos. Dat wordt niet aangelegd in een gebied dat van landschappelijk belang is doordat het uitzicht biedt over de smeltwatergeul vanuit de omgeving van Enschede [Biologische Station Zwillbrock e.V., 1995]. Vanaf de Beijersdiek bij de Scheurvorenweg ziet men in westelijke richting net voorbij boerderij ‘Ruimzicht’ de westrand

van de geul zich in noordelijke richting uitstrekken, met een hoogteverschil van 6 m.

Door het gele gebied in de figuur, met karakteristieke openheid, open te houden, blijft dit uitzicht gewaarborgd. Voor de natuur liggen de potenties bij de natte plekken waar relatief schoon water opkwelt. Verder kan worden gemikt op schrale heidevegetaties, voedselarm bos en het versterken van de weidevogelstand (het Meddosche Veld is voor de Winterswijkse weidevogels van veel betekenis), die ook gebaat is bij het behoud van zoveel mogelijk openheid.

Voor amfibieën is een verbinding nodig tussen het Zwillbrocker Venn en de Valkeniersbult voor de uitwisseling van amfibieën, waaronder de Heikikker, de Kamsalamander en de Poelkikker. Hiervoor moet een netwerk van poelen (met de

functie van voortplantingsbiotopen) ontstaan met een onderlinge afstand van maximaal 300 meter, gerelateerd aan de bestaande watergangen in het gebied. Matig voedselarme poelen op een onderlinge afstand van maximaal 100-150 m, die gelegen zijn op vergelijkbare afstand van de heidevennen in het Zwillbrocker Venn, zijn van betekenis

voor de Venwitsnuitlibel, althans bij aanwezigheid van afwisselende vegetatiestructuren. Hierdoor wordt het leefgebied van de soort uitgebreid en versterkt, waarbij de libel zich in de poelen kan voortplanten. Een andere gewenste verbinding, ook voor de heikikker, de kamsalamander en de poelkikker, ligt tussen het Zwillbrocker Venn en het Korenburgerveen. Deze heeft dezelfde functie en kan worden ontwikkeld via het beekdal van de Wissinkbeek. Het beekdal vormt een Ecologische Verbindingszone van de EHS, waaraan de

modellen Kamsalamander en Vuurvlinder zijn toegekend. De doelsoort Bruine Vuurvlinder heeft

behoefte aan de ontwikkeling van schrale graslanden in de EVB. De genoemde verbindingen zijn ook van belang voor de Ringslang.

De aanleg van grotere elementen die specifiek voor bepaalde soorten een functie vervullen, als onderdeel van een netwerk, is wenselijk. Concrete elementen, die voor aanleg in aanmerking komen zijn zoom- en mantelvegetaties met een schraal karakter, poelen en houtsingels (struweel) langs bestaande bosranden. De uitvoering van deze stappen hangt voornamelijk af van de mogelijkheden die zich voordoen. De ligging van de bossen is af te lezen in onderstaande figuur (topografische kaart).

Brede bospaden met aan beide randen een mantel-zoomvegetatie zijn ideale structuren waarlangs vele vlindersoorten kunnen vóórkomen. Doordat o.a. deze structuren nu maar zelden langs de Nederlandse bospaden vóórkomen, is het niet verwonderlijk dat vele bosvlinders zeer zeldzaam zijn in Nederland.

Als extra dimensie kan de ruitersport ontwikkeld worden. In dit gebied zijn zandwegen en paden geschikt voor een tweeledig doel, namelijk een ecologische verbinding in oost-west richting en voor de ruitersport. Op de ruiterpaden/zandwegen kunnen droge vegetaties groeien die, afgewisseld met de onbegroeide banen, een goed biotoop vormen voor reptielen. Door het aanleggen van een netwerk wordt eveneens bijgedragen aan de vergroting van het biotoop voor vlinders.

De Valkeniersbulten, deelgebied 2

De cultuurhistorische waarde van dit heideontginningsgebied is laag. Waardevolle historisch bouwkundige monumenten komen er niet voor. Er is alleen een vuurstenen bijl gevonden op de Valkeniersbult, waarschijnlijk uit de Midden of Late Nieuwe Steentijd. De naam ‘bult’ ontleend het gebied aan de hoge ligging van 7,5 m boven de omgeving, van waaruit vroeger ongetwijfeld valkeniers de jacht uitoefenden. De keileembult bestaat uit een plateau met ondiepe Tertiaire klei, afgedekt door keileem en heeft geo(morfo)logische waarde. Vanaf de plek waar de Masterveldweg en de Wandersweg elkaar ontmoeten heeft men over de Masterveldweg kijkend een mooi uitzicht op de oostelijke terraswand, die zich uit als een goed zichtbaar hoogteverschil in de weg.

Deze hoge plek in het heide- en broekontginningenlandschap met enkele grote bossen, afgewisseld door grote open weilanden, herbergt vlinders, reptielen en amfibieën. De Heikikker heeft hier een leefgebied, waar deze zich voortplant in vennen en poelen in schraalgraslanden, heidegebieden en open plekken in voedselarm bos. Schraalland, vochtige heide, vochtige bosranden, houtwallen, singels en met struweel begroeide sloten en greppels vormen de zomerverblijven, waar de aanwezigheid van laag struweel en hoge kruidige gewassen van belang is, die meestal op maximaal 500 m afstand van de voortplantingslocatie liggen. Ze vormen de verbindingen waarlangs de soort zich kan verplaatsen. Ondanks de hoge ligging is het een nat gebied vanwege de dunne dekzandlaag op de oude tertiaire klei en keileem. De hoge ligging is

landschappelijk erg fraai vanwege het uitzicht op de slenken die lager gelegen zijn. Het gebied is verder een belangrijk biotoop voor diverse soorten roofvogels zoals

Wespendief, Havik, Torenvalk en Sperwer.

‘De ‘Valkeniersbulten’ wordt in de visie niet verder verdicht met bijvoorbeeld bossen, zodat het landschappelijk niet veel zal

veranderen. Feitelijk zou daarom in het gehele deelgebied, dat begrensd wordt door de Wormskampweg en

de Wandersweg, de openheid moeten worden beschermd. Handhaving van de openheid noord van de Masterveldweg is van belang voor het uitzicht op de Valkeniersbult vanaf de Wandersweg (groene grensovergang). Mede door het relatief schone water kan voor natuurontwikkeling worden gestreefd naar het ontwikkelen van natte heidevelden, waarvan de heikikker profiteert. Hiervoor kan eventueel bos worden omgevormd naar hei. De ligging van de bossen wordt geïllustreerd door de uitsnede van de topkaart op de voorgaande pagina. Verbindingen tussen de heideterreintjes die in bos worden ontwikkeld, is mogelijk via heidebermen langs de weg. Voor de vogelstand blijft een hoeveelheid opgaande bossen noodzakelijk. Als begrenzing van het heide- en broekontginningen- landschap en het oude hoevelandschap heeft de Wandersweg een laanbeplanting, die waar nodig zal moeten worden aangevuld. Voor het versterken van de natuurwaarden kan de structuur van de bosranden worden versterkt door het ontwikkelen van een zoom- en mantelvegetatie.

Het Huppelerveld, deelgebied 3

Het Huppelerveld is een open gebied met aan de zuidoost- zijde het landgoed Döttenkrö, waar rijke natuurwaarden vóórkomen, zoals roofvogels, Grote Gele

kwikstaart en IJsvogel. In het overige deel van het gebied zijn de natuurwaarden in het gebied beperkt. De open plekken hebben waarde als biotoop voor weidevogels.

Landschappelijk bestaat het Huppelerveld uit een open heide- en broekontginningen-landschap (met een lage cultuurhistorische waarde) met rond het buurtschap Huppel het oude hoevelandschap (met een hoge cultuurhistorische waarde). Waardevolle historisch bouwkundige monumenten komen voor op Boeijinkweg 2 en 9, van agrarische oorsprong. Het is van belang het ensemble van deze gebouwen met hun omgeving zo goed mogelijk te conserveren en waar nodig te versterken. Hierin kan het hergebruikbeleid mogelijk een rol spelen (op nummer 9 is inmiddels een zorgfunctie gerealiseerd), waarbij eventueel overtollige niet waardevolle bebouwing kan worden gesloopt. Archeologische vindplaatsen zijn van 4 locaties bekend, variërend van losse vondsten tot restanten van een schans en vermoede bewoningsresten en restanten van een watermolen. Het gaat om resp. een vondst uit de Midden of Late Bronstijd (fragment van een bronzen lans- of speerpunt), een vermoede locatie van de voormalige Hof te Dottinckrade uit de Late Middeleeuwen (gebaseerd op een

veldnaam) en een vermoede locatie van een watermolen uit de Late Middeleeuwen of de Nieuwe Tijd (gebaseerd op de veldnaam ‘Möllenkamp’).

Het gele gebied in het kaartje hiernaast behoeft bescherming van de openheid, aangezien men vanaf de Waliënseweg in de omgeving van de Vredenseweg een goed uitzicht heeft over de smeltwatergeul Vreden-Huppel-Corle. Het is een opvallend vlak gebied. In het Huppelerveld

stromen diverse beken, waaronder de Ratumsebeek die het gebied in de vorm van een houtwalbeek doorsnijdt.

v……….v Het noordelijke deel van het gebied wordt versterkt door het creëren van schrale verbindingen in oost-west richting, door bijvoorbeeld aan te leggen bos te combineren met een brede schrale strook met een ruiterfunctie. Met name het gebied langs de grens met Duitsland behoeft zo’n bosstrook om het

industriegebied van Gaxel aan het oog te onttrekken.

Hierbij wordt weliswaar een deel van het open gebied aangetast, maar het gaat in principe slechts om een smalle strook. Het betreft de grens tussen de Vredenseweg en de bosrand halverwege grenspalen 793 a en b. In de visie wordt het ontginningsgebied verder verdicht met boslocaties maar niet met singels. De

natuurwaarden worden verder versterkt als het aantal poelen stijgt en de Boldersbeek en Vennevertlosebeek een meer natuurlijk karakter krijgen, waarvan in het kader van de Ruilverkaveling Winterswijk-West reeds een deel is gerealiseerd. Hiermee ontstaat een natuurverbinding tussen het Notarisbos en het Masterveld. De verbinding is van belang voor de Heikikker. De Vredenseweg heeft landschappelijk een duidelijk structurerende rol die in het gehele gebied door middel van een laanbeplanting wordt ondersteund.

Het

buurtschap in het zuidelijke deel kan worden verbeterd door de houtwallen-structuur te behouden en mogelijk te

versterken, zie de figuur hiernaast (een uitsnede van de topkaart).

Verder kan

worden gestreefd naar een meer natuurlijke loop van de beken.

Recreatief kan het gebied verder worden ontwikkeld door de bestaande paden in het landgoed Döttenkrö aan te sluiten op paden en zandwegen in de omgeving.

Het Masterveld, deelgebied 4

Dit lijkt een extensief gebruikt gebied met een lage bebouwingsdichtheid.

Landschappelijk is het een kleinschalig gebied met redelijk grote bospercelen en open velden. Qua natuurwaarden heeft het Masterveld, mede door de enorme variatie, veel te bieden aan veel

verschillende soorten. Het is een gebied met veel natte heidevelden die uiteindelijk afwateren op de Vennevertlosebeek, een HEN-beek, zie figuur hierboven, ontleend aan

het Derde Gelderse Waterhuishoudingsplan. De Venwitsnuitlibel komt hier voor in de Muggenhoek, zie de figuur hiernaast. Uitbreiding en versterking van het leefgebied kan plaatsvinden op de wijze die is beschreven voor deelgebied 1. De Heikikker heeft hier een leefgebied (zie ook onder deelgebied 2). Het gebied heeft in de loop der jaren nog veel

oorspronkelijke beplantingen behouden die zodoende een waardevolle genenbank kunnen zijn. De cultuurhistorische waarde is grotendeels middelmatig, in het zuidoosten gedeeltelijk hoog. Historisch bouwkundige monumenten komen er niet voor. De Muggenhoek is deels archeologisch waardevol terrein, waar bewonings- en begravingsresten zijn aangetroffen in de vorm van resp.

(vuur)steen en prehistorisch aardewerk en urnen met crematieresten uit de Late Bronstijd en/of Vroege IJzertijd. Met de handhaving als natuurgebied is een goede bescherming gewaarborgd.

Ten westen van de Kossinkweg is een

geologische terreinbreuk als een laagte zichtbaar geworden, vermoedelijk als gevolg van latere erosie. In het lage deel is spaarzaam keileem aanwezig en bestaat de wat diepere ondergrond uit zanden van het Onder-Krijt, het Valanginien

(Kuhfeld Schichten). Deze liggen op Bontzandsteen, dat nabij de Veldboomweg op bijna 30 m diepte is aangetroffen. Meer naar het zuiden ligt in de verte een zwakke depressie, die overeenkomt met de syncline waarin de Lias is gelegen. De

Ratumsebeek snijdt deze ter plekke aan, zie deelgebied 5.

De visie voor dit gebied is gericht op het behoud van de rust en de beslotenheid.

Landschappelijk is er geen behoefte aan het veranderen van de verhoudingen tussen open en dicht. De kwaliteit van de bossen neem toe door een grotere variatie aan soorten en leeftijden. Nieuwe beplantingselementen worden gerelateerd aan de bestaande bossen in de vorm van bosmantels. De laatste figuur op de vorige pagina, ontleend aan de topkaart, toont de ligging van de bossen.

Het areaal natte heidevelden mag toenemen. Verder kunnen kleine heiderelicten worden vergroot of met elkaar worden verbonden door brede zomen, bermen en bosmantels, alle met een schrale vegetatie. Deze maatregelen zijn nuttig voor de heikikker. Via het beheer van wegbermen kan dit proces al in gang worden gezet.

Om de recreatie hier af te leiden van de gebieden met grote natuurwaarden wordt gezocht naar geleide recreatieve ontsluitingen voor wandelaars en ruiters.

Het gebied Ratum, deelgebied 5

Het buurtschap Ratum is een oud hoevelandschap met een langgerekte essengordel naast diverse eenmansesjes. Het grootste deel van het gebied is dan ook van grote cultuurhistorische waarde, met uitzondering van een weinig waardevol gedeelte oost van ‘De Voortwisch’ (inclusief de golfbaan zelf) en een klein gebiedje in het

zuidoosten met een middelhoge waarde. In Ratum zijn 8 historisch bouwkundige monumenten aanwezig, alle van agrarische oorsprong. Het is van belang het ensemble van deze gebouwen met hun omgeving zo goed mogelijk te conserveren en waar nodig te versterken. Hierin kan het hergebruikbeleid een rol spelen wanneer agrarisch

gebruik niet meer actueel is, waarbij eventueel weinig waardevolle overtollige

bebouwing kan worden gesloopt. Fragmenten van de fundamenten van de voormalige kerk van Ratum bevinden zich (deels?) onder de nieuwbouw van boerderij Jacobshuis ter plekke van de in 1943 afgebrande voormalige boerderij, een historisch plekje dus om zuinig op te zijn. In het gebied ligt een concentratie van landgoederen. De Ratumsebeek, die op veel plaatsen door het besloten landschap meandert, voert het water af dat in de bossen is gebufferd. In het gebied komen veel natuurwaarden voor, waaronder zeer veel vogels, vlinders, reptielen en libellen.

In de Willinkbeek, deels behorend tot dit deelgebied, maar ook tot deelgebied 7, zijn vanaf de grens met Duitsland stroomafwaarts over 3 km lengte achtereenvolgens Bontzandsteen, Muschelkalk (ter hoogte van boerderij Willink op natuurlijke wijze ontsloten), Rhaet, Lias (de klei uit de Onder-Jura is ten zuiden van boerderij Rensker aansluitend op de Muschelkalk ontsloten), Formatie van Ratum en Afzetting van Kotten ontsloten. De twee laatstgenoemde formaties behoren tot het

Midden-Oligoceen. Over een lengte van 1 km is Rupelien ontsloten, behorend tot de Formatie van Ratum. De ontsluitingen hebben wetenschappelijke en educatieve waarde. In de Ratumsebeek zijn tussen de boerderijen Kremer en Lutgenkossink natuurlijke

ontsluitingen van de Onder-Liasklei te vinden. Doordat ze zeldzaam en representatief zijn ontwikkeld, hebben ze grote wetenschappelijke en educatieve waarde. Ook in het

Tenkinkbosch is op verschillende plaatsen in de Ratumsebeek Liasklei aanwezig. De grijze klei is hier met name ontsloten in de steile stootoevers van de beek. Herstel is hier mogelijk door de versterkingen met puin weer ongedaan te maken. De essengordel van Henxel en Ratum, gelegen tussen de Ratumsebeek en de Willinkbeek, ligt op een jong-Pleistoceen beekdal, dat in Henxel ca 30 m diep ten opzichte van de omgeving is ingesneden. Naar het oosten toe wordt deze insnijding veel minder diep. De opvulling van dit zogenoemde spitsdal bestaat uit afwisselingen van fijn en grof zand en klei- en veenlagen. Aan het einde van de geschiedenis van dit systeem is dit blijkbaar

dichtgestoven en zijn de essen ontstaan. De essen zijn zo goed ontwikkeld dat ze nu boven de omgeving uitsteken als een lange hoge rug. Doordat hier de afwatering stagneerde ontstond met name ten zuiden van het systeem een nat gebied. Daardoor wordt daar plaatselijk zand met zoetwaterschelpjes aangetroffen. Als gevolg van Vroeg Middeleeuwse begreppeling is in dit gebied de Willinkbeek ontstaan. Ook de

Ratumsebeek zal in die tijd uit begreppeling zijn voortgekomen. Doordat de systemen een kenmerkend meanderend patroon hebben gekregen, zijn ze van grote

geomorfologische waarde.

Landschappelijk moet in dit gebied de essengordel met eenmansesjes goed zichtbaar blijven door

accentuering van de steilranden met struweelbeplanting en het open houden van de gordel zelf. Het gaat hier om de bleekgroene gebieden in de figuur hiernaast.

De omgeving van de Dondergoorweg behoeft versterking door de aanleg van singels. De luchtfoto op de volgende pagina toont het gebied waarom het gaat.

Voor de natte natuur is de ontwikkeling van poelen gewenst. Met name voor vogels is een verbetering van de structuur van bosranden wenselijk door de ontwikkeling van zoom- en mantelvegetaties.

Ter realisatie van de visie wordt het beheer van de bossen gericht op het bufferen van water. Hiervoor kan in de bossen de

grondwaterstand enigszins worden verhoogd. Het is wel van belang dat hierbij rekening wordt gehouden met de waterhuishoudkundige voorwaarden die vanuit de landbouw nodig zijn. Verder kunnen de naaldhoutbossen worden omgevormd naar loofhout.

Eén van de belangrijke recreatieve elementen is de golfbaan met de zomerhuisjes, die een goede landschappelijke inpassing nodig heeft.

Verder vergt in dit deelgebied het versterken van de Ratumsebeek aandacht. Voor het deelgebied Meddo/Huppel (deelgebied 6) is aangegeven hoe dit verder vorm kan krijgen. Het plaatje is

ontleend aan een factsheet van de Kader Richtlijn Water

(Waterschap Rijn en IJssel) en geeft het stroomgebied van de Ratumse- en Willinkbeek weer.

Meddo/Huppel, deelgebied 6

Het deelgebied Meddo/Huppel bestaat overwegend uit een oud hoevelandschap met een kleine enclave die wordt gekenmerkt als heide- en broekontginningenlandschap.

Ongeveer de helft van de oppervlakte van het gebied is van grote cultuurhistorische waarde en de andere helft scoort de waardering ‘midden’. Binnen de begrenzing van het gebied zijn 14 historisch bouwkundige monumenten aanwezig, waarvan de meeste met een van oorsprong agrarische functie, soms een woonfunctie, een religieuze functie (kerk Meddo) of een dienstverlenende functie). Bij verlies van de bestaande functie kan functieverandering aan de orde zijn om het ensemble van gebouw(en) met de omgeving zo goed mogelijk te conserveren en waar nodig te versterken, waar nodig met inbegrip van de sloop van overtollig geworden niet waardevolle bebouwing.

Eventuele nieuwe gebouwen moeten passen binnen het ensemble om daarmee een eenheid te kunnen vormen.

In archeologisch opzicht is het deelgebied van grote waarde. Op een perceel zijn in de ondergrond langs een oude beekarm van de Groenlose Slinge eiken palen van een watermolen uit de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe Tijd aanwezig. Ook bij de

‘Ravenhorst’ is een locatie van een voormalige watermolen uit de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe Tijd aanwezig. Op de percelen ‘Kattenberg’ en ‘Kattenhorst’ zouden prehistorische urnenvelden aanwezig geweest zijn. Urnen met crematieresten uit de Late Bronstijde en/of Vroege IJzertijd zijn gevonden zuidoost van Dennenoord. Het terrein is van archeologische betekenis omdat hier een urnenveld wordt vermoed. Op of in de omgeving van de Waliënse es zijn in het verleden urnen uit de Late Bronstijd

‘Ravenhorst’ is een locatie van een voormalige watermolen uit de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe Tijd aanwezig. Op de percelen ‘Kattenberg’ en ‘Kattenhorst’ zouden prehistorische urnenvelden aanwezig geweest zijn. Urnen met crematieresten uit de Late Bronstijde en/of Vroege IJzertijd zijn gevonden zuidoost van Dennenoord. Het terrein is van archeologische betekenis omdat hier een urnenveld wordt vermoed. Op of in de omgeving van de Waliënse es zijn in het verleden urnen uit de Late Bronstijd