• No results found

5. Visie landschapsontwikkeling

5.2. Een alternatieve visie

De alternatieve visie houdt sterk rekening met de afnemende betekenis van de

landbouw. Natuur en toerisme & recreatie blijven van groot belang voor Winterswijk.

De betekenis van de natuur is zelfs toegenomen met de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur en de aanmelding van Natura 2000 gebieden. Ook de betekenis van toerisme & recreatie is toegenomen. Veel sterker dan voorheen zijn cultuurhistorie en archeologie een belangrijke rol gaan vervullen. De voor de diverse landschapstypen

beschreven kenmerkende landschapspatronen zijn nog steeds actueel, maar het WCL-beleid is niet meer aan de orde.

Van belang voor Winterswijk is inmiddels het Streekplanbeleid [Provincie Gelderland, 2005c], in het kader waarvan wij te maken hebben met het regels voor

ontwikkelingsgericht landschapsbeleid. De gehele gemeente Winterswijk behoort tot de categorie Waardevol Landschap, ruwweg onderscheiden in multifunctioneel gebied en groenblauw raamwerk (natuur en water, zie voor de hieraan verbonden ‘nee,

tenzij…’ benadering § 4.1). Het is belangrijk een leefbaar landschap te ontwikkelen, waarin behoud en vernieuwing naast elkaar mogelijk moeten zijn. Wanneer een projectlocatie tot multifunctioneel gebied behoort, geldt de ‘ja, mits…’ benadering, inhoudende dat ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is, mits de kernkwaliteiten van de locatie daarbij behouden blijven of worden versterkt. Op het Oost-Nederlands plateau gaat het om:

• Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen; oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft;

• Rijk aan microreliëf; deels van natuurlijke oorsprong, deels door menselijk toedoen ontstaan, zoals steilranden van essen, schansen en diverse (andere) aardwerken (deels van onbekende oorsprong en ouderdom, zoals wal-greppel systemen, restanten van landweren, onder meer bij de huidige rijksgrens, en schootsvelden),

• Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes;

• Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo), gave escomplexen en eenmansessen, vaak met steilranden (de essen liggen vaak langs de beekdalen en bevatten meestal archeologische sporen van vroegere bewoning);

• Bijzondere broekgebieden;

• Historisch nederzettingenpatroon vervlochten in het landschap: grotere nederzettingen, vele gehuchten en oude boerderijplaatsen (zoals oude

waardevolle scholtehoeven) in samenhang met kleinschalige beplantingen en verkavelingspatronen;

• Restanten van havezaten uit de Late Middeleeuwen en/of nieuwe tijd;

• (Restanten van) watermolens, grachten, steengroeve, kerken, kapellen en kloosters;

• Terreinen met hoge archeologische waarde en/of betekenis, zoals bewoningssporen uit de prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen,

grafheuvels en urnenvelden, restanten van wallen, schansen, een galgenberg en de vermoede, maar niet aangetroffen, celtic fields.

Hiermee hangt het van de aanwezige kernkwaliteiten op een ontwikkelingslocatie en de ruime omgeving ervan af of de ontwikkeling mogelijk is.

Het behalen van natuur- en landschapsdoelen is belangrijk in deze visie. De afnemende betekenis van de landbouw leidt tot een verdunning waarbij de sterkste bedrijven kunnen overleven door grootschalige vormen van landbouw in een kleinschalig landschap. De blijvende agrarische ondernemers zijn in staat aan milieueisen te voldoen mede doordat de landbouw op termijn duurzaam wordt, waardoor

stofkringlopen dan zoveel mogelijk gesloten zijn. De consument heeft geaccepteerd dat landbouwproducten duurder zijn geworden.

Waterkwaliteit en bodemkwaliteit verbeteren door de evenwichtsbemesting die wordt nagestreefd. Bovendien gaan diverse terreinen in eigendom over naar particulieren ten behoeve van natuur-, water- en landschapsfuncties, zoals

natuurbeschermingsorganisaties, het Waterschap Rijn en IJssel, de Van der Lugtstichting en eigenaren van Nieuwe Landgoederen.

Nieuwe Landgoederen voegen nieuwe landschappelijke, ecologische en

cultuurhistorische waarden toe aan het landschap. De waarden moeten zich daarbij voegen in het Winterswijkse landschap. De gebouwen gaan bij voorkeur deel uitmaken van het oudhoevige landschap, omdat landgoederen daarin nu eenmaal het beste passen. De bijbehorende gronden kunnen deels wel in het jonge

ontginningenlandschap liggen, maar moeten qua inrichting daarbij passen, zoals grootschalige heide of bos.

Voor de omgang met de bodem en het watersysteem, het landschap,

natuurverbindingen, cultuurhistorie, landbouw, recreatie en dorpsranden gelden de volgende uitgangspunten:

• voor bodembescherming geldt dat, naast bescherming van archeologische vindplaatsen, het reliëf en GEA-objecten, intacte bodemprofielen niet op grote schaal mogen worden verstoord; waar archeologische resten worden vermoed, is voorafgaand aan ingrepen in de bodem onderzoek nodig,

• bescherming van het watersysteem door ingrepen in de waterhuishouding kleinschalig en omkeerbaar plaats te laten vinden (en de effecten te monitoren);

verder ook door actieve gemeentelijke milieumaatregelen,

• beschermen, herstellen en creëren uitzicht op in het landschap zichtbare geologische fenomenen vormt een leidraad bij verwijderen van beplantingen, naast uitzicht op cultuurhistorisch waardevolle objecten en realisatie van ecologische verbindingen in de vorm van (hei)schrale wegbermen,

• bij aanleg van bos niet meer toestaan dat door houtopstanden omgeven percelen worden dichtgeplant; deze moet in principe dichtbij bestaand waardevol bos plaatsvinden en wanneer het nieuwe bos tegen het oude aan komt te liggen, moet dat op zodanige wijze dat zoveel mogelijk nieuwe randlengte ontstaat, dus bijvoorbeeld met één punt het bestaande bos rakend,

• waar dit landschappelijk past, kunnen beken lokaal ruimtelijk worden versterkt met bossen en houtwallen erlangs,

• door aanplant van meer genetisch streekeigen bomen en struiken wordt de genenvoorraad versterkt en verbreed, wat het reactievermogen op veranderende omstandigheden, zoals klimaat, vergroot,

• leefgebiedenbenadering toepassen op Winterswijks soortenbeleid,

• naast bescherming en zo mogelijk herstel van cultuurhistorisch waardevolle elementen en relicten ervan ook bescherming en zo mogelijk herstel van

cultuurhistorisch waardevolle ‘ensembles’, zoals te beschermen dorpsgezichten in de buurtschappen, boerderijzwermen e.d.

• nieuwe functies als alternatief bij het stoppen van (veelal agrarische)

bedrijvigheid mogen nooit leiden tot aantasting van vrijkomende streekeigen gebouwen (zoals bij bewoning van een schoppe); dan maar liever een passend nieuw gebouw, sloop van ontsierende bedrijfsgebouwen en verplichting tot het opknappen van karakteristieke verwaarloosde gebouwen tot de oorspronkelijke staat, waarbinnen een passende functie toegelaten kan worden,

• alle economische functies in het buitengebied behoren een bijdrage te leveren aan landschapsonderhoud,

• inplaatsing sterke landbouwbedrijven waar andere bedrijven stoppen,

• creëren goede, meer geleidelijke, overgangen van dorpsrand naar platteland,

• extra bedrijventerrein altijd realiseren als ‘bedrijven in het groen’, waardoor ook een ontmoedigend effect plaatsvindt,

• in het landschap passende nieuwe agrarische bedrijfsgebouwen,

• geen uitbreiding meer van het ruimtebeslag van bestaande kampeerbedrijven;

slechts op minicampings kan het aantal kampeermiddelen licht toenemen wanneer deze landschappelijk goed inpasbaar zijn; nieuwe initiatieven zijn nog slechts intramuraal in bestaande gebouwen mogelijk; een uitzondering vormt het Hilgelo waar echter belangrijke randvoorwaarden vanuit natuur en landschap gelden,

• uitbreiding van de voorzieningen voor koetsiers mogen niet leiden tot het semiverharden van zandpaden.