• No results found

Gebruiksfuncties van het landschap

3. Inventarisatie en Analyse van het landschap

3.9. Gebruiksfuncties van het landschap

De betekenis van gebruiksfuncties in het Winterswijkse landschap en, omgekeerd, de betekenis die het landschap voor de gebruiksfuncties heeft, kunnen inzichtelijk worden gemaakt aan de hand van een SWOT-analyse. Dit is een analyse van wat sterk of zwak is en wat de kansen en bedreigingen zijn (strengths-weaknesses-opportunities-threats).

Hierbij is de gebruiksfunctie van niet-landschapsgebonden bedrijvigheid buiten beschouwing gelaten. Deze hoort thuis op het bedrijventerrein wanneer deze te grootschalig van karakter wordt.

De SWOT-analyse voor de sectoren landbouw, natuur, landschap en recreatie luidt als volgt (deels ontleend aan het Landschapsbeleidsplan, maar waar nodig aangepast aan de huidige situatie en in verband daarmee hier en daar aangevuld).

Landbouw Sterk

• een groot aantal rendabele bedrijven dat in de toekomst op een levensvatbare wijze kan functioneren in samenhang met landschap en natuur;

• scholtegoederen hebben een grootte en bedrijfsstructuur die rendabele landbouw mogelijk maakt;

• plaatselijk een lage veebezetting: er is dan nog ruimte voor intensivering;

• verkaveling van het jonge ontginningslandschap;

• optimale verkaveling na beëindiging van de landinrichting;

• flexibiliteit van de sector.

Zwak

• het aantal bedrijfsopvolgers;

• plaatselijk een te hoge veebezetting;

• het aantal bedrijven met een beperkte bedrijfsomvang;

• ruimtelijke beperking door kleine landschapselementen;

• bedrijven met onvoldoende economisch draagvlak voor milieu-investeringen.

Kansen

• samenwerking in stichting WCL-Winterswijk;

• verbetering landbouwkundige structuur door de landinrichting Winterswijk-Oost;

• in beperkte mate een omschakeling naar inkomsten uit recreatie;

• het verwerven van inkomsten uit de combinatie van landbouw en natuur;

• gebruik van vrijkomende streekeigen bedrijfsgebouwen voor kleine bedrijven, zowel ambachtelijke als andere sectoren;

• samenwerking met natuurbeschermers;

• inplaatsing sterke bedrijven waar boeren stoppen.

Bedreigingen

• hoge milieueisen;

• beperkte financieel-economische mogelijkheden om alle vrijkomende productiemiddelen (grond, quota, gebouwen) over te nemen;

• afnemende fysieke ruimte;

• de hoge kostenstructuur in relatie tot de concurrentiepositie op de wereldmarkt.

Natuur Sterk

• de vele natuurwaarden;

• aanwezigheid gradiëntzones;

• aanwezigheid van kwellocaties;

• aanwezigheid voedselarme gronden.

Zwak

• samenhang tussen natuurelementen;

• milieukwaliteit;

• beperkte fysieke ruimte.

Kansen

• vergroting maatschappelijk draagvlak onder andere door samenwerking in het kader van Stichting WCL-Winterswijk;

• samenwerking met de landbouw;

• verbetering structuur door de landinrichting;

• relatief eenvoudige reiniging van grondwater in het le watervoerende pakket;

• samenwerking met NSW-landgoedeigenaren;

• verbetering milieukwaliteit door tal van maatregelen.

Bedreigingen

• kwaliteit van het grondwater en oppervlaktewater;

• het verdwijnen van waardevolle gradiënten;

• druk vanuit de recreatie;

• abiotische randvoorwaarden (milieukwaliteit);

• kleiner worden van de fysieke ruimte;

• afbrokkeling van samenhang door schaalvergroting;

• te intensieve ontsluiting van kwetsbare gebieden waardoor natuurwaarden worden bedreigd (vertrapping van oevers en verstoring van fauna).

Landschap Sterk

• de nog steeds duidelijk herkenbare structuur van de verschillende landschapstypen;

• de geomorfologische waarden;

• de cultuurhistorische waarden;

• landschappelijke inpassing van veel bedrijven met fraaie gebouwen en erven.

Zwak

• herkenbaarheid van de grotere verbindingswegen;

• inpassing van bedrijven in het buitengebied;

• afwerking van enkele randen van bebouwde kommen;

• handhaving groenstroken rond minicampings;

• realisatie bestemde groenstroken in nieuwe bestemmingsplannen;

• behoud cultuurhistorisch waardevolle gebouwen.

Kansen

• een integrale benadering van problemen bij landbouw, natuur en recreatie via het WCL;

• samenwerking met de landbouw.

Bedreigingen

• verdwijnen van verschillen tussen de landschapstypen omdat de jonge ontginningen verdichten en de oude ontginningen bloot staan aan schaalvergroting;

• een sectorale benadering van problemen bij landbouw, natuur of recreatie zonder oog voor landschappelijke aspecten;

• aantasting van aantrekkelijk landschap door gebrekkige inpassing recreatieve voorzieningen.

Recreatie en toerisme Sterk

• kwaliteiten van landschap (inclusief cultuurhistorie), natuur en landbouw;

• het kwantitatieve aanbod van verblijfsrecreatie;

• de diversiteit in het aanbod van verblijfsrecreatie;

• de kracht van verblijfsrecreatieterreinen om gasten lang aan zich te binden;

• de kwaliteit en investeringskracht van verblijfsrecreatieterreinen;

• in veel gevallen de ontsluiting van het gebied door wegen en paden, geschikt voor wandelen, fietsen of paardrijden.

Zwak

• op een aantal plaatsen de kwaliteit van de campings en minicampings;

• de dichtheid aan horecavoorzieningen in het buitengebied;

• aansluiting padeninfrastructuur van NSW-landgoederen op elkaar;

• beperkte toegankelijkheid van natuurgebieden;

• niet op horecamogelijkheden in het buitengebied aansluitende routestructuren;

• onvoldoende samenwerking tussen recreatiesector en landgoedeigenaren;

• verrommeling van het landschap.

Kansen

• alternatieve vormen van verblijfsrecreatie zoals erfgoedlogies;

• creëren van mogelijkheden voor kleinschalige horecafaciliteiten;

• creëren van mogelijkheden voor attracties en bezienswaardigheden;

• introduceren van begeleide recreatiemogelijkheden in de vorm van arrangementen, excursies en dergelijke;

• versterking van het toeristische product Winterswijk in zijn meest brede vorm;

• versterking van bestaande (reguliere) verblijfsrecreatieve accommodaties.

Bedreigingen

• beperking van ondernemingskracht en afname van investeringscapaciteit door toenemende regeldruk (onder meer vanuit natuur en landschap), toenemende lokale kosten, stijgende grondprijzen en grotere druk op de lokale grondmarkt.

De mate waarin het huidige landschap gedragen wordt door de huidige functies wordt duidelijke uit bovengenoemde analyse.

De kwaliteit, die tot uitdrukking komt in de sterke punten, heeft Winterswijk te danken aan het feit dat het een oud cultuurlandschap is en geen natuurlandschap. Er is sprake van een innige verwevenheid van agrarische cultuurgronden met landschapselementen en vaak kleinschalige natuurterreintjes. De mate van groenblauwe dooradering van het gebied is vanouds groot. Er is sprake van een grote mate waarin het landschap wordt gedragen door de gebruiksfuncties en andersom. Om die reden heeft Winterswijk in het verleden de status Waardevol Cultuurlandschap verkregen en sinds kort de status van Nationaal Landschap. Dat biedt mogelijkheden om kansen om te zetten in

realiseerbare projecten, waarmee veel waarden kunnen worden behouden en versterkt.

Daarnaast biedt dit de gelegenheid om zwakke punten en bedreigingen aan te pakken.

De druk die de landbouw heeft uitgeoefend op landschap en natuur is in grote delen van ons land groot geweest, vooral toen na de Tweede Wereldoorlog de EEG werd opgericht en het economische landbouwbeleid erop gericht was de voedselproductie te optimaliseren en te intensiveren. Door de toenemende mechanisatie in de landbouw was het mogelijk om steeds grotere percelen te bewerken en ontstond de behoefte om landschapselementen te verwijderen. Hoewel het gevoerde landbouwbeleid veel negatiefs tot gevolg heeft gehad, zijn de effecten in Winterswijk relatief beperkt

gebleven, en is veel waardevols behouden gebleven. De vele NSW-landgoederen hebben daaraan in belangrijke mate bijgedragen.

Na 1900 deed zich een ontwikkeling voor waarbij a.g.v. schaalvergroting en egalisatie vele kleine essen werden samengevoegd tot grotere complexen [Stichting WCL-Winterswijk/Prov. Gelderland, 2000]. Daarbij werden doorgaans de wallen en houtsingels die de afzonderlijke esjes omgaven geslecht. Dit beeld heeft slechts ten dele betrekking op de algemene situatie in Winterswijk, omdat omstreeks deze tijd de essencomplexen ten noorden van de Willinkbeek in Ratum en het essencomplex in Kotten ten noorden van Oossink allang bestonden. Essen zijn en waren evenwel vanouds omgeven door bossen, velden, houtwallen en singels, vaak ook ter markering van de eigendomsgrenzen. Daardoor zijn de huidige essen in de regel veel kaler dan zij voorheen of van oorsprong waren.

Houtwallen en -singels hadden oorspronkelijk een gebruiksfunctie. Door het

regelmatig afzetten van het hakhout bleef een houtwal of -singel goed dicht en kon het zijn veekerende functie behouden. De functies raakten in onbruik met de komst van prikkeldraad als perceelsscheiding en de komst van andere verwarmingsbronnen. Om die reden zijn veel houtopstanden gerooid of is het onderhoud achterstallig geworden.

Diverse regelingen voor landschapsonderhoud hebben ertoe geleid dat via subsidies het onderhoud van veel landschapselementen opnieuw ter hand kon worden genomen.

Doordat Winterswijk vele houtwallen en -singels rijk is, komen nog veel elementen in aanmerking voor het uitvoeren van achterstallig onderhoud. De landschappelijke en ecologische kwaliteit van regelmatig afgezette houtwallen is in het algemeen groter dan die van vaak hol geworden lang niet onderhouden wallen en singels.

Het slechten van (eiken)wallen, het kappen en rooien van singelbeplantingen, het rechttrekken van waterlopen en het egaliseren van esdekken (om het landbouwkundig gebruik van essen te vereenvoudigen) vormden tot voor kort ernstige bedreigingen voor met name de cultuurhistorisch waardevolle landschappen. Wat deze zaken aangaat hebben diverse ruilverkavelingen in het verleden rigoreus in het landschap ingegrepen. Nog steeds is deze praktijk niet helemaal uitgebannen, al is de situatie aanmerkelijk verbeterd. Zo is het streven van het waterschap niet meer gericht op het normaliseren en rechttrekken van waterlopen. Het egaliseren van esdekken, het slechten van steilranden en het kappen en rooien van houtwallen en -singels komt op beperkte schaal nog voor. Zo zijn in het essengebied dat is ingesloten door de

Dondergoorweg, de Ratumseweg en Beernink, waarvan tot voor kort nog eikenwallen, boomgroepen en singels langs de essen deel uitmaakten, van deze

landschapselementen nu nog hooguit restanten over [Stichting

WCL-Winterswijk/Prov. Gelderland, 2000]. Ten noorden van de Ratumseweg bevindt zich aan weerszijden van de Vredenseweg een markant, aaneengesloten, essengebied dat voortdurend aan nivellering onderhevig is geweest (verdwijnen van steilranden, bosjes, eikenwallen e.d.). Het komt nog steeds voor dat onzorgvuldig omgegaan wordt met houtopstanden langs agrarische gronden, bijvoorbeeld door te dicht langs de

landschapselementen te ploegen.

Het kanaliseren en normaliseren van beken leidde tot verdroging van bos en natuur, maar ook van landbouwgronden, doordat het neerslagwater in het gebied nu versneld wegstroomde en als gevolg daarvan de grondwaterstand daalde. De verlaging van het grondwaterpeil werd bovendien versterkt door een combinatie van drainage, een versterkte drooglegging van landbouwgronden (door sloten te verdiepen) en een uitbreiding van het slotenstelsel. Op grote schaal viel hierdoor in van oorsprong natte percelen de kweldruk weg en bleef deze alleen nog in sloten en beken zelf grotendeels intact. Kwellocaties [Biologische Station Zwillbrock e.V., 1995] zijn als

milieuvoorwaarde voor flora en fauna van zeer groot belang. Ook in oude beekarmen is meestal in meerdere of mindere mate sprake van verlanding en verdroging. In combinatie met de vaak goede afwatering van de plateaus veroorzaken grote neerslaghoeveelheden vooral bij de grotere beken aantasting van de oever. Deze is daarom vaak versterkt met onnatuurlijke materialen, zoals puin e.d., waardoor verruiging en verarming van de vegetatie optrad.

Toenemende bemesting leidde uiteindelijk tot vermesting en de groei van de veestapel droeg bij aan de problematiek van verzuring door de uitstoot van ammoniak. Verzuring is het gevolg van depositie van gasvormige stikstofverbindingen

(verbrandingsprocessen en ammoniak) en andere verzurende stoffen als zwaveloxiden in zwakgebufferde natuurgebieden en bossen. De uitstoot van stikstofoxiden door het verkeer is sterk afgenomen door invoering van de katalysator en daarmee ook de depositie ervan. De uitstoot (en depositie) van zwaveloxiden is fors verminderd door de afname van het gebruik van zwavelhoudende brandstoffen. Vermesting is enerzijds een gevolg van te hoge mestgiften in de landbouw, waardoor het grondwater met nitraat werd belast en landbouwgronden met fosfaat verzadigd raakten (en vervolgens uitspoeling naar het grondwater optrad) en anderzijds een gevolg van stikstofdepositie in natuurgebieden en landschapselementen. Het grondwater met een teveel aan

nutriënten stroomt naar de beken en belast daar het oppervlaktewater, dat eveneens wordt verrijkt door van aanliggende landbouwgronden afstromende meststoffen. Door grondwater en beekwater beïnvloede natuurgebieden hebben daarmee niet alleen te maken met ammoniakdepositie, maar ook met door meststoffen verrijkt water.

Beekbossen met wat lager gelegen oevers, zoals die van de Bekendelle, laten daardoor een toename van stikstofminnende soorten, bijvoorbeeld de grote brandnetel, zien. De laatste jaren is de situatie aanmerkelijk verbeterd en zijn zowel de ammoniakuitstoot als de hoeveelheid uitgereden meststoffen als gevolg van maatregelen in de landbouw fors teruggedrongen, maar voor daarvoor gevoelige gebieden is de ammoniakdepositie (dit is vooral achtergronddepositie) nog te hoog. Nitraatconcentraties in het grondwater zullen naar verwachting vrij snel afnemen als gevolg van de verminderde

stikstofbemesting en ammoniakuitstoot. Fosfaatnalevering aan het grondwater door met fosfaat verzadigde bodems zal naar verwachting nog langdurig een probleem vormen.

De Winterswijkse natuur wordt bedreigd doordat er sprake is van een hoge mate van versnippering. Hierdoor zijn populaties van elkaar geïsoleerd geraakt en kunnen deze als gevolg daarvan plaatselijk verdwijnen. Het verdwijnen van voor Winterswijk karakteristieke soorten kan daarvan het gevolg zijn. Versnippering is vaak het gevolg

geweest van de aanleg van, vooral drukke, wegen en bebouwing op zodanige wijze dat daardoor ecologische verbindingen werden doorbroken. Maar ook beeknormalisaties en -kanalisaties hadden versnippering tot gevolg doordat enerzijds beekarmen van hun loop werden afgesneden en anderzijds genormaliseerde en gekanaliseerde beken een geheel ander karakter verkregen dat in weinig meer de dynamiek van een natuurlijke waterloop laat zien. Bovendien vormen stuwen en overlaten in beken een barrière voor de migratie van vis. Diverse van deze barrières zijn inmiddels vispasseerbaar gemaakt door de aanleg van vistrappen en bypasses.

Vogels van naaldbossen kennen een achteruitgang doordat steeds meer naaldbos gekapt en vervolgens vaak vervangen wordt door loofbos [Stichting Staring Advies, 2007]. Ook vogels van vochtige bossen doen het relatief slecht. Wielewaal en nachtegaal zijn sterk in aantallen afgenomen. De broedvogels van wateren en

moerassen nemen de laatste tijd in aantallen en aantallen soorten toe in Winterswijk.

Dat is niet alleen te danken aan natuurontwikkeling en delfstoffenwinning

(zandwinning Het Hilgelo), maar ook aan de aanleg van bijvoorbeeld retentievijvers aan de randen van de bebouwde kom. Kritische broedvogelsoorten van het

kleinschalige agrarische cultuurlandschap, zoals Ortolaan, Roodborsttapuit,

Veldleeuwerik, Bosrietzanger, Gekraagde Roodstaart, Spotvogel en Grauwe Klauwier, zijn uit het gebied verdwenen of zeer schaars geworden, evenals Grutto, Tureluur, Paapje, Gele Kwikstaart en Graspieper, die als soorten van het cultuurland in de open jonge ontginningen beschouwd konden worden. Van de weidevogels doen met name de soorten van vochtige tot natte graslanden het slecht. Het al dan niet voorkomen van geschikte voortplantingswateren is de beperkende factor voor het vóórkomen van amfibieën. Geschikte landbiotopen (bosjes, houtwallen, struwelen, greppels, overhoekjes, heide en veenachtige vegetaties e .d.) lijken op de meeste plaatsen

voorhanden. Geschikte voortplantingswateren zijn over het algemeen relatief kleine en ondiepe plasjes, waarin geen of weinig vissen voorkomen, zoals heidevennen,

bospoelen, weidepoelen, brandkolken, grachten, vijvers, oude beekarmen en zeer langzaam stromende (vaak opgestuwde) sloten. Enkele libellensoorten zijn als gevolg van de achteruitgang van het milieu in aantal afgenomen.

In toenemende mate treedt verstoring op in bossen en natuurterreinen. Verstoring staat niet geheel los van een toename van de gebruiksdruk van bossen en natuurterreinen, maar heeft vooral te maken met een toename van het oneigenlijke gebruik daarvan. Het gaat hier om het laten loslopen van honden, het mountainbiken op plaatsen waar dit niet gewenst is, recreatie buiten de daarvoor bestemde paden en het crossen met motoren op zandwegen en bospaden.

In toenemende mate is er ook in het Winterswijkse landschap sprake van

verrommeling. Verrommeling van het landschap is een storende toename van de variatie in het landschap in combinatie met een gebrek aan samenhang. Zolang het gaat om afwisseling binnen een geëigend patroon is er geen sprake van verrommeling. Bij verrommeling gaat het om niet in het landschap passende variatie en het vóórkomen van als storend ervaren elementen. Een verrommeld landschap maakt als totaal een wanordelijke indruk. Daar zijn gebruiksfuncties zonder duidelijk verband aanwezig

en/of zijn er storende elementen in ruime mate waar te nemen. Verrommeling is een niet beoogd, sluipend, proces en het resultaat van het nastreven van diverse belangen zonder vooropgezet plan of ontwerp. Het geeft associaties met verwaarlozing,

verloedering, onverzorgdheid en, meer in het algemeen, onverschilligheid ten opzichte van de kwaliteiten van de openbare ruimte. In Winterswijk gaat het onder meer om het feit dat in cultuurhistorisch waardevolle gebieden bebouwing storende elementen kan bevatten. In de regel gaat het om nieuwe (ligboxen)stallen en mest- en voedersilo’s waarvan een weinig wervende invloed op de omgeving uitgaat [Stichting WCL-Winterswijk/Prov. Gelderland, 2000]. Nieuwe stallen, schuren en andere bijgebouwen kunnen een karakteristiek boerenerf een rommelig aanzien geven, onder meer omdat de nieuwe gebouwen op zodanige wijze zijn uitgevoerd dat ze wat afmetingen, materiaal en kleurstelling betreft niet of nauwelijks harmoniëren met de reeds bestaande bebouwing, waardoor ze het omringende landschap ontsieren. Vooral in cultuurhistorisch waardevolle gebieden moet getracht worden om deze trend in een goede richting om te buigen.

Het gebied rond Stortelers en de omgeving van de Pillenweg zijn landschappelijk buitengewoon kwetsbaar [Stichting WCL-Winterswijk/Prov. Gelderland, 2000]. Voor het cultuurhistorisch waardevolle hoevelandschap ten noorden van de bebouwde kom van Winterswijk, globaal tussen de Groenloseweg, Morskers Driehuisweg, Jonkersweg en Jachthuisweg gelegen, geldt dat eveneens. Dit gebied is uiterst kwetsbaar door een aantal ontwikkelingen, omgeven als het is door campings, de RWZI, sportterreinen, Het Hilgelo en stedelijke nieuwbouw. Het is in educatief opzicht daarentegen door zijn ligging bij het dorp van grote waarde (bewustwording van het unieke karakter van het Winterswijkse cultuurlandschap).

De aanwezigheid van grote permanente campings vormt in veel gevallen een

bedreiging voor het aanzicht van het cultuurlandschap. Wat de kleine boerencampings betreft, zijn het vooral de minicampings in open hoevelandschap of die gelegen zijn aan open essen, die een positieve beleving van het landschap in de weg kunnen staan.

De kwaliteit van de kampeerterreinen zelf laat in een aantal gevallen te wensen over.

Golfbaan ‘De Voortwisch’ ligt grotendeels in cultuurhistorisch waardevol gebied en is daardoor ter plekke een wezensvreemd element. De door ‘De rechte bal’ gewenste uitbreiding van de golfbaan tot 14 holes (en uiteindelijk 18 holes) kan in de praktijk negatieve consequenties met zich meebrengen voor het landschap: het aanbrengen van kunstmatige heuvels, het egaliseren van esdekken en het verwijderen van wallen, sloten en markante begroeiingen waar deze vanuit de golfsport bezien niet gewenst zijn. Wanneer het mogelijk blijkt om de uitbreiding tot stand te brengen met behoud van de cultuurhistorisch en landschappelijk bepalende kenmerken is realisatie, zeker wanneer ook nog eens natuurwinst kan worden geboekt (bijvoorbeeld

EHS-versterking), niet bij voorbaat uitgesloten.

Nivellering van het landschap is opgetreden doordat verschillen tussen droge en natte landbouwpercelen steeds kleiner zijn geworden en teelten daardoor steeds minder aan

natuurlijke omstandigheden zijn gebonden. De natuurlijke situatie is daardoor steeds minder afleesbaar geworden uit het grondgebruik.

Verwaarlozing van gebouwen vormt een bedreiging voor het landschap. Het gaat hier onder meer om achterstallig onderhoud van scholtehuizen, Saksische boerderijtjes, schoppes e.a., maar ook om leegstaande bedrijfsbebouwing in het buitengebied, zowel industriële gebouwen als agrarische bedrijfsgebouwen. Hergebruik, bijvoorbeeld door oprichting van zorgboerderijen of sloopregelingen (ruimte voor ruimte, rood voor rood) kunnen voor deze problematiek een oplossing bieden, daarbij strevend naar landschappelijke versterking. Onlangs is bijvoorbeeld kippenslachterij Grijsen in een gevoelig gebied grenzend aan de Boven-Slinge gesloopt in ruil voor een aantal bouwkavels aan de overzijde van de Burloseweg ter versterking van de

woningvoorraad in Brinkheurne en Kotten.

Het blijkt in Winterswijk nog mogelijk om rendabel te boeren. De agrarische sector is vanouds van belang voor het landschap. Sterke bedrijven zijn van belang om flexibel in te kunnen spelen op ontwikkelingen die voor de landbouw van belang zijn. Dat geldt zowel voor grondgebonden als voor intensieve veehouderijbedrijven. Door de

mondiale marktwerking zijn ook Winterswijkse bedrijven gedwongen tot

schaalvergroting. Strengere milieueisen hebben geleid tot hogere bedrijfskosten. Dat is nadelig voor de minder rendabele bedrijven, maar levert (op termijn) wel natuur- en milieuwinst op, mits de natuur waar nodig beheerd zal blijven worden.

De achteruitgang van de boerenstand, enerzijds door een gebrek aan bedrijfsopvolgers en anderzijds doordat een groot aantal bedrijven niet levensvatbaar zal blijken door de gevolgde EU-landbouwpolitiek, kan een bedreiging voor het landschap in zich dragen.

Immers heeft de agrarische bevolking vanouds het landschap zoals we dat nu kennen vorm gegeven en in stand gehouden. Met de inkrimping van het aantal boeren neemt

Immers heeft de agrarische bevolking vanouds het landschap zoals we dat nu kennen vorm gegeven en in stand gehouden. Met de inkrimping van het aantal boeren neemt