• No results found

3. Inventarisatie en Analyse van het landschap

3.6. Ecologische waarden

Ecologische waarden hangen nauw samen met de diverse onderscheiden landschapstypen met hun ‘eigen’ landschapselementen en met de unieke natuurgebieden, waaronder de veengebieden, natuurbossen, de beeksystemen,

schraalgraslanden, heiderelicten en vennen. Esranden, kwellocaties, oude beekarmen en GEA-objecten vormen belangrijke biotopen voor bepaalde planten- en diersoorten [Biologische Station Zwillbrock e.V., 1995].

Het gebied van Winterswijk wordt qua klimaat gerekend tot het Subcentreurope

district [Heidemij Advies, 1996]. Dit district onderscheidt zich van de andere districten van de hogere zandgronden door de aanwezigheid van een rijke flora. Karakteristieke bossoorten zijn: Bospaardenstaart, Smalle beukvaren, Karwijselie, Taxus, Boswederik, Bosgeelster, Schaafstro, Ruig klokje, Gewoon vingerhoedskruid, Haagbeuk,

Donkersporig bosviooltje, Slanke sleutelbloem, Bosereprijs en Heelkruid. Veel van deze soorten kunnen als Midden-Europese soorten beschouwd worden. Ook in de natte heiden, vennen en hoogvenen komen enige planten voor, die kenmerkend zijn voor het Subcentreurope district: Moerassmele, Waterpunge en de Rijsbes. Andere

factoren, die bijdragen aan de bijzondere flora en vegetatie van Winterswijk, zijn geologie en geomorfologie en de relatief grote hoeveelheid bos en andere

beplantingen, die hier nog zijn aan te treffen. In tabel 1 is een globaal overzicht gegeven van de verschillende gebieden met hun specifieke flora.

In Winterswijk zijn van de nog ruim 60 soorten Nederlandse dagvlinders na 1990 39 soorten aangetroffen [Heidemij Advies, 1996]. Twee soorten hiervan komen niet jaarlijks in het gebied voor (Oranje luzernevlinder en Koninginnepage) en vier soorten zijn na 1980 in het gebied uitgestorven (Gentiaanblauwtje, Veenbesblauwtje,

Veenhooibeestje en Veenbesparelmoervlinder). De belangrijkste leefgebieden zijn hoogvenen, schraallanden en heiderestanten en plaatselijk zomen langs bosranden, wegen en spoordijken, maar ook het openbaar groen aan de westzijde van de

dorpskern. Voor soorten als het Bont dikkopje en de Kleine ijsvogelvlinder heeft het gebied landelijke betekenis. Voor de Zilveren maan geldt, dat deze soort in Nederland op weinig plekken zo talrijk voorkomt als in het Korenburgerveen.

Belangrijke biotopen voor libellen zijn beken, vennen, poelen, plassen en moerassen en de hoogvenen. Hoewel de verspreiding van de libellen in Winterswijk niet volledig bekend is, bestaat er redelijk inzicht in het al dan niet voorkomen van de diverse soorten. Van de 69 in Nederland vóórkomende libellensoorten zijn er rondom Winterswijk 46 aangetroffen. Hiervan moeten er zeker 9 als inmiddels verdwenen beschouwd worden. Dit betekent dat de libellenfauna van Winterswijk nog steeds als zeer rijk kan worden beschouwd. De Bosbeekjuffer, een landelijk zeer zeldzame soort, lijkt de laatste jaren evenals de Weidebeekjuffer die veel algemener is in aantal toe te nemen. Beide zijn het soorten van stromend water.

Type Belangrijkste soorten Bijzonderheden

Oppervlakte-elementen

Hoogveen Korenburgerveen, Wooldseveen en net over de grens het Zwillbrocker Venn.

Kenmerkende soorten zijn Kleine veenbes, Lavendelhei, Gewone dophei, Eenarig wollegras, Rijsbes en Veenpluis

Het veen groeit teveel dicht met struweel en broekbos

Heiden en vennen Rommelgebergte en Masterveld en versnipperde terreinen als De Elzen, Reehoek, Muggenhoek, Lammers en Willink Weust. Kenmerkendee soorten zijn Struikhei, Dophei, Jeneverbes en Rode bosbes. Enkele vennen en meertjes zijn Heksenven, Ven Heezen en Muggenhoek, Nonneven en de Italiaanse meertjes. Het Nonneven is een potentieel natuurgebied met soorten als Veenmosorchis, Moeraswespenorchis en Klein glidkruid

Na afplaggen neemt de soortendiversiteit sterk toe

Schraalgraslanden Dit type komt alleen nog voor rond het Korenburgerveen met soorten als Gevlekte orchis, Zeegroene muur, Grote ratelaar, Welriekende nachtorchis, Brede orchis, Wijdbloeiende rus, Blauwe zegge, Schraallandpaardebloem, Heidekartelblad, Stijve zegge, Zompzegge en Bevertjes. In Willink Weust komt droge schraallandvegetatie voor met Blauwe zegge, Stekelbrem,

Klokjesgentiaan en Liggende vleugeltjesbloem

Bossen met 3 lagen bestaande uit Zomereik met Zwarte els, Ruwe berk, Es en Iep. In de onderbeplanting groeien soorten als Mispel, Meidoorn, Hazelaar en Kardinaalsmuts. De kruidlaag bevat 100 tot 150 soorten, waaronder het Ruig klokje, Klein heksenkruid, Bosgeelster, Gevlekte aronskelk en Heelkruid. Op vochtige plaatsen groeien Slanke sleutelbloem, Groot springzaad, Gulden boterbloem, Wijfjesvaren, Bosandoorn, Bosereprijs en Boswederik

Het Eiken-Haagbeukenbos is landelijk een zeldzaam type

Oude loofbossen Bossen bij ’t Rot en Aarnink in Woold met vegetaties die behoren tot het Eiken-Haagbeukenbos en het Wintereiken-Beukenbos met overgangen naar de voedselarme Zomereiken-Berkenbossen

Geen

Ontginnings- en

naaldbossen Verspreid voorkomende bossen die overwegend een arme onderbegroeiing hebben met Pijpenstrootje, Brede en Smalle stekelvaren en Braam. De wat rijkere bossen bevatten Blauwe bosbes, Liggend walstro en Valse salie

Geen

Cultuurgronden

Weilanden De minder intensief gebruikte weiden bevatten Gestreepte witbol, Veldzuring, Scherpe boterbloem, Witte klaver en Paardebloem

Geen Akkers en essen De graanakkers bevatten vrij algemene soorten als Akkerviooltje,

Voederwikke, Zwaluwtong en Gewone klaproos. Op de steilranden van de essen is nog sprake van een enigszins soortenrijke vegetatie met Boerenwormkruid, St-Janskruid, Vlasbekje en Havikskruidsoorten

Geen

Lijnvormige elementen Houtwallen en -singels

Een deel van de houtwallen bevat nog minder algemene planten, zoals Blauwe bosbes, Hengel en Valse salie. Een goed onderhouden wal biedt een groeiplaats aan bomen, struiken, kruiden, varens en mossen

De houtwallen die grenzen aan soortenrijke bossen bevatten de meest waardevolle vegetatie Wegbermen Vooral de schrale bermen langs zandwegen bevatten ongeveer 350

plantensoorten met meest algemene soorten, zoals Schijfkamille, Veldzuring, Gewoon biggekruid, Dagkoekoeksbloem, Akkerdistel en Muizenoor. Enkele soorten van de rode lijst zijn Echte guldenroede, Boswederik, Moesdistel, Mispel, Bospaardenstaart, Dubbelloof, Dauwnetel en Zandblauwtje

Geen

Sloten Langs de sloten komen soorten voor als Grote wederik, Koninginnenkruid, Moerasrolklaver, Wilgenroosje en Pitrus. Soms worden ook Blauwe knoop, Pijpenstrootje en Biezenknoppen aangetroffen

Geen

Tabel 1 : Flora en vegetatie per deelgebied (ontleend aan het Landschapsbeleidsplan)

De min of meer natuurlijke beken in het gebied vormen voor enkele landelijk schaarse soorten vissen van stromend water een belangrijk leefgebied [Heidemij Advies, 1996].

Karakteristieke beekvissoorten die in Winterwijk zijn aangetroffen, zijn: Beekprik (Willinkbeek, Ratumsebeek, Groenlose Slinge en Boven-Slinge), Bermpje (in diverse beeklopen vóórkomend), Riviergrondel (in diverse beeklopen vóórkomend), Kleine Modderkruiper (Boven-Slinge), Serpeling (Groenlose Slinge en Boven-Slinge), Kopvoorn (alleen in het stroomgebied van de Boven-Slinge) en Beekforel (uitgezet in

de meeste beken). Daarnaast zijn er de afgelopen jaren experimenten uitgevoerd met het uitzetten van eieren en jonge exemplaren van Zeeforel en Zalm. De gekanaliseerde beken hebben door hun éénvormigheid en de aanwezigheid van vele stuwen, die een barrière voor vissen vormen, momenteel slechts een beperkte waarde voor de

karakteristieke beekvissen. Van de genoemde soorten zijn kopvoorn, serpeling, bermpje, beekprik, kleine modderkruiper en winde rheofiel (voor één of meerdere levensstadia aan stromend water gebonden [Stichting Staring Advies, 2007]). Bermpje, kopvoorn, serpeling en beekprik zijn voor alle levensstadia aan stromend water

gebonden (rheofiel A), winde en kleine modderkruiper gedurende een gedeelte van de levenscyclus (rheofiel B).

12 soorten amfibieën zijn in de periode 1980-1994 in het gebied aangetroffen

[Heidemij Advies, 1996]. Van Vuursalamander, Alpenwatersalamander, Knoflookpad en Boomkikker waren uit het begin van de jaren tachtig enkele vindplaatsen bekend. In de tweede helft van de jaren tachtig zijn deze soorten op de vindplaatsen, ondanks intensief speurwerk, niet meer aangetroffen. De Boomkikker kan, gezien de

maatregelen in het gebied en in de rest van de Achterhoek, op niet al te lange termijn naar verwachting op eigen kracht terugkeren in Winterswijk. Daarnaast zijn in 1992 in het buurtschap Kotten boomkikkers uitgezet, die zich ter plekke hebben weten te handhaven. Algemene soorten met een ruime verspreiding in het gebied zijn Kleine watersalamander, Gewone pad en Bruine kikker. Een algemene soortgroep met een tot voor kort beperkte verspreiding vormt de Groene kikker (Bastaardkikker en

Poelkikker). Mede dankzij de aanleg van diverse poelen heeft de Groene Kikker zich de laatste jaren enorm uitgebreid. Een landelijk niet algemene en ernstig bedreigde soort is de Kamsalamander. Deze soort komt rondom Winterswijk redelijk algemeen voor. In de periode 1980-1993 werd de Kamsalamander in ruim 50 poelen

aangetroffen. Zwaartepunten in de verspreiding liggen in en rond het

Korenburgerveen, in het oostelijke deel van het buurtschap Ratum en in het Woold.

Ruim de helft van de vindplaatsen betreft weidepoelen. De Rugstreeppad is regionaal gezien een zeldzame soort. De verspreiding in het gebied beperkt zich hoofdzakelijk tot de steengroeven in het buurtschap Ratum. De Heikikker is landelijk gezien een ernstig bedreigde soort en komt hier voor in een viertal gebieden: het

Korenburgerveen, het Wooldse Veen, in een deel van Ratum en in een zeer kleine populatie in de omgeving van de Valkeniersbult in het buurtschap Meddo. In het noordelijke deel van Meddo worden incidenteel Heikikkers waargenomen die afkomstig zijn uit het aangrenzende Zwillbrocker Venn, waar een grote populatie aanwezig is.

Rondom Winterswijk komen 5 soorten reptielen voor [Heidemij Advies, 1996]. De Hazelworm wordt vooral aangetroffen langs bosranden, op kaalslagen en jonge aanplanten, in wegbermen, op heiderestanten en in de hoogveengebieden in het oostelijke en zuidelijke deel van het gebied. Daarnaast is de soort bekend van de Gelderesch in Meddo en van het Korenburgerveen en het Rommelgebergte. De verspreiding van de Zandhagedis is beperkt tot twee spoorlijnen: de spoorlijn richting Aalten en de, inmiddels tot natuurgebied omgevormde, Borkense Baan. De

verspreiding van de Levendbarende hagedis is vrijwel geheel beperkt tot de veengebieden en de jonge ontginningen, waar de soort ondermeer vóórkomt op kaalslagen en in jonge aanplanten, in spoor- en wegbermen, langs (zuidgeëxponeerde) bosranden en houtwallen en in heiderestanten. De Gladde slang komt alleen in het Wooldse Veen en de directe omgeving daarvan voor. Het verspreidingsgebied van de Ringslang is de laatste decennia schrikbarend ingekrompen en is tegenwoordig beperkt tot het Korenburgerveen, waar slechts zeer zelden nog een Ringslang wordt

waargenomen. De veengebieden en de verspreid liggende heiderestanten en spoordijken vormen de belangrijkste min of meer stabiele biotopen voor reptielen.

Kaalslagen en jonge aanplanten in de veen- en heideontginningen vormen meestal slechts enkele jaren een optimale biotoop. Daarnaast kunnen bij een juist beheer en inrichting ook houtwallen, bosranden, wegbermen en taluds van watergangen geschikte biotopen voor reptielen vormen.

Zowel het vóórkomen van broedvogels als niet-broedvogels in het gebied is zeer goed bekend door de activiteiten van de Vogelwerkgroep Zuidoost-Achterhoek [Heidemij Advies, 1996]. Broedvogels van bossen en houtwallen (waaronder vele predatoren) halen hier, naar landelijke maatstaven, zeer hoge dichtheden. Dit hangt voor een belangrijk deel samen met de sterke verweving van het agrarisch

cultuurlandschap met bossen, bosjes en houtwallen. Dit resulteert in het Winterswijkse in een groot aantal (bos)randsituaties, waar vaak hoge dichtheden broedvogels zijn aan te treffen. Voor een deel zoeken deze vogels hun voedsel in de agrarische percelen.

Voor broedvogels van natuurlijke beken, de IJsvogel en de Grote Gele Kwikstaart, behoort Winterswijk samen met Twente en Zuid-Limburg tot de beste gebieden van Nederland. Het vóórkomen van broedvogels van moerassen, venen en heide, met name in het Korenburgerveen, is vooral regionaal van belang. Soorten van het boerenland die plaatselijk nog redelijk algemeen voorkomen zijn: Kievit, Scholekster, Geelgors, Grasmus en Patrijs. Voor niet-broedvogels is Winterswijk van belang als

doortrekgebied en overwinteringsgebied. Tijdens de najaars- en voorjaarstrek fungeert het gebied als pleisterplaats voor vooral Koperwiek, Kramsvogel, Vink en Houtduif.

Als overwinteringsgebied is Winterswijk in de eerste plaats van belang voor alle standvogels (soorten die hier het hele jaar verblijven), maar ook voor algemene soorten uit noordelijk gelegen landen als Houtduif, Buizerd, Roek en Kauw. De gekanaliseerde beken en de recreatieplas ’t Hilgelo hebben een regionale betekenis voor

overwinterende watervogels.

Naar zoogdieren rondom Winterswijk is geen systematisch onderzoek gedaan

[Heidemij Advies, 1996]. Toch zijn er over enkele soortgroepen, zoals vleermuizen en marterachtigen, voldoende gegevens voorhanden, omdat deze de laatste jaren meer in de belangstelling staan. Met name het beeld van het vóórkomen van de kleinere knaagdieren blijft onvolledig. Karakteristieke zoogdiersoorten in het gebied zijn:

Waterspitsmuis, vleermuizen (8 soorten), Steenmarter en Ondergrondse woelmuis, die in het gebied vermoedelijk de noordgrens van z'n areaal bereikt. Naast de streng beschermde Waterspitsmuis komt de eveneens streng beschermde Veldspitsmuis voor, en wel langs de Borkense Baan. De beschermde Grote Bosmuis is in 2006 voor het eerst waargenomen (in de omgeving van de Steengroeven) [Stichting Staring Advies,

2007]. De Das kwam alleen nog incidenteel in het gebied voor, maar na een succesvolle uitzetactie in 1997 op 3 locaties in Ratum is deze soort weer met een stabiele en zich uitbreidende populatie aanwezig. Als kleinere marterachtigen komen Bunzing, Hermelijn en Wezel in het gebied voor. Algemene soorten zijn verder onder andere Vos, Haas, Konijn, Ree, Mol, Egel en Eekhoorn.