• No results found

5. Continuïteit

5.2 Typochronologie

Eén Angelsaksisch versierde pot uit Hogebeintum heeft een 14C-datering van laat-5e eeuw tot het eind van de 7e eeuw.

Natuurlijk gaat het hier slechts om enkele potten, die voornamelijk afkomstig zijn uit Hogebeintum. Toch is er een tendens zichtbaar, die begint bij hoge, nauwmondige potten met een vlakke bodem, die in de loop der tijd wat breder lijkt te worden, terwijl de potten minder hoog worden, om vervolgens breed en wijdmondig te eindigen. Ten slotte ontstaan er potten met een lensvormige bodem en een vrij bol profiel, maar nog niet zo wijdbuikig als bij de kogelpot.

Deze tendens lijkt te gelden voor het gehele onderzoeksgebied. Toch moet hierbij vermeld worden dat er per site verschillen gelden. In het grafveld van Godlinze, dat aan het einde van de Hessens-Schortens periode gedateerd dient te worden, komen juist hoge, nauwmondige potten voor, met een vlakke tot lensvormige, soms zelfs bolle bodem. Een mogelijke verklaring voor deze ontwikkeling in stijl is dat er naast lokaal geproduceerde, handgevormde potten ook Mayen en badorf urnen zijn gebruikt, die hoog en nauwmondig waren, met een lensbodem. Lokale imitatie van importvormen komt regelmatig voor binnen het Hessens-Schortens aardewerk. Dit bemoeilijkt het maken van een betrouwbare typologie.

5.2 Typochronologie

Recentelijk zijn in het kader van een groter project een aantal lokaal handgevormde crematieurnen uit de vroege middeleeuwen 14C-gedateerd (Lanting & Van der Plicht, 2010). Hierdoor zijn er in één klap een aantal Hessens-Schortens potten bijgekomen met een absolute datering.

Op basis van deze dateringen kan er voorzichtig een begin worden gemaakt met een typochronologie. Hierbij moet wel worden bedacht dat het urnen betreft uit een beperkt aantal nederzettingen (vooral Hogebeintum is goed vertegenwoordigd43). En het feit alleen al dat het enkel potten uit grafcontexten betreft is, hoewel begrijpelijk, wel vertekenend voor het eindresultaat. Toch is het mogelijk gebleken een aantal types potten van elkaar te onderscheiden en deze in een min of meer chronologische volgorde te zetten (zie Bijlage 2 voor een overzicht van de 14C-gedateerde potten uit Lanting en van der Plicht, gesorteerd op type):

43

Dit betreffen een aantal potten die ook al door Knol zijn gedateerd. Het betreft echter opnieuw gecalibreerde dateringen

52

A - zeer wijdmondige, korte pot/kom met een uitstaande rand, lip

loopt tapstoe tot afgerond. Bodem is vlak, vorm kan iets biconisch zijn. Datering eerste helft 5e eeuw tot eind zesde eeuw. Komt o.a. voor in Wageningen; Oosterbeintum; Hogebeintum; Cleverns/Oldenburg en Schortens (Hauptgruppe I)

.

B - nauwmondige “flesvorm” met een opstaande tot iets

uitstaande, weinig geprofileerde rand en vrij brede, vlakke bodem. Datering tweede kwart 5e eeuw tot eerste kwart 6e eeuw. Komt o.a. voor in Leermens (Angelsaksisch versierd; Miedema type XIa); Hogebeintum; Den Haag; Rijnsburg; Cleverns/Oldenburg en Schortens (Hauptgruppe II).

C - brede, wijdmondige pot met een redelijk brede, vlakke

bodem en een uitstaande rand. Er is een duidelijk afgezette schouder, waarop chevronversiering kan voorkomen. Datering tweede helft 6e eeuw-1e helft 7e eeuw. Komt o.a. voor in Hogebeintum; Rijnsburg (met knobbeloor), Jukwerd (Miedema type XIC) en Liebenau

(type H3f).

D - Bol potje, met kort, dun, van binnen afgezet randje.

Datering eerste tot derde kwart 7e eeuw (slechts één datering) Komt o.a. voor in Ulrum; Hessens; Peelo en Odoorn.

53

E - klein, redelijk bol potje, met een brede, al dan niet vlakke

bodem en een opstaande, weinig afgezette rand. Datering eerste tot derde kwart 7e eeuw (slechts één datering). Komt o.a. voor in Oosterbeintum en Marsum (Miedema type XIA)

F - Hoge, bolle, nauwmondige pot met een

opstaande rand en vlakke bodem. Soort hoge versie van E. Ook een van boven afgeplatte rand komt voor (gezien in Godlinze (1919/8.24) en Norg). Datering tweede en derde kwart 7e eeuw (maar één datering). Komt o.a. voor in Aalsum, Oosterbeintum, Godlinze, Norg, Nottfeld (kr, Sleswich) en Schortens (Hauptgruppe III)

G - Hoge, nauwmondige pot met een vrij brede, vlakke

bodem en een vrij hoge bolling. Rand is iets uitstaand. Datering: tweede kwart 7e eeuw tot vierde kwart 8e eeuw. Komt o.a, voor in Hoogebeintum (o.a. met stempelversiering op hals)

H - brede, wijdmondige pot/kom met een soms wijde, vlakke

bodem en een uitstaande rand, soms een erg kort, afgezet randje, wijdmondige eipotjes. Datering tweede helft 7e eeuw tot derde kwart 8e eeuw (slechts één datering) Komt o.a. voor in Hogebeintum; veel in Peelo (o.a. met oren en versiering (indrukken) onder de rand); Aalsum, Odoorn en Warendorf.

54

I - vrij ronde pot met een iets langere, slanke, weinig

uitgesproken, iets uitstaande rand en een iets ingesnoerde hals. Bolling van de buik begint vrij hoog. Bodem is vlak tot bol. Eitopf. Datering tweede helft 7e eeuw tot tweede kwart 8e eeuw. Komt o.a. voor in Friens; Hogebeintum; Ulrum (met ronde bodem en chevronversiering); Aalsum en Enumerhoogte (Miedema type XIC, Schortens Hauptgruppe VI)

J - klein, bol potje, al dan niet met oren aan weerszijden. De

rand is uitstaand, de aanzet tot de bodem is afgerond, de bodem is vlak tot rond. Datering tweede helft 7e eeuw tot derde kwart 8e eeuw. Komt o.a. voor in Marum; Hallum (sceatta’s); Aalsum (vroeg kogelpotje met stempels) Hogebeintum (met chevronversiering) en Wierum.

K - Kom met naar binnen staande rand en vlakke

bodem. Aanzet naar bodem is afgerond. Geen datering. O.a. in Liebenau (H2b) Warendorf en Peelo

L - Hoge, tonvormige pot met vlakke bodem en iets

uitstaande rand. O.a. in Hessens (SH5), Schortens (ook met perforatie onder rand en versiering) en Peelo

M - Nauwmondige, bolle pot met een afgeronde

bodem en een lage bolling van de buik. Zakvorm. O.a. in Oldenklooster en Godlinze.

55

De vormen K, L en M hebben geen 14C-gedateerde exemplaren. Een verklaring hiervoor kan zijn dat dit potten zijn die een typisch huishoudelijke functie hebben. Bij vorm M lijkt het te gaan om vrij late potten, die tussen de, door Lanting en Van der Plicht onderzochte exemplaren niet voorkwamen. Ook oren in alle vormen en maten komen nagenoeg niet voor in het 14C gedateerde materiaal. Er wordt vanuit gegaan dat een pot zonder oren dezelfde datering heeft als een pot met dezelfde vorm, maar dan met oren.

Verder is het opvallend dat vanaf het tweede helft van de 7e eeuw tot de tweede helft van de 8e eeuw een randvorm ontstaat, die bij verschillende types voorkomt. Dit betreft een kort, scherp van binnen afgezet randje, waarbij de lip vaak tapstoe loopt (zie types D, E, F, H en J). Waar bij oudere vormen vaak een weinig geprofileerde rand aanwezig is, die bij potten van hetzelfde type ook nog redelijk kan verschillen, ontstaat er in de loop van de 7e eeuw een tendens naar duidelijker geprofileerde randen. Naast het feit dat deze randvorm blijkbaar opeens in zwang raakte, zegt het ook iets over de ontwikkeling van Hessens-Schortens aardewerk naar kogelpotaardewerk. Er kan nu voor het eerst een typologie op basis van randvorm worden opgesteld. Deze randvorm gaat direct vooraf aan de kogelpotranden. Dit is een typologie die doorloopt tot in de late middeleeuwen.

5.2.1 Case-study: Godlinze

Het grafveld van Godlinze is door Van Giffen gedateerd tussen 625 en 850 n.Chr (Van Giffen 1919, 77). Er zijn geen 14C-dateringen gepleegd, noch zijn er andere pogingen tot het dateren van de potten gedaan sinds Van Giffen ze in het begin van de 20e eeuw heeft beschreven. En dat is jammer, want er zitten een aantal opmerkelijke vormen tussen de crematieurnen (zie Afbeelding 5.4). Naast een aantal Mayen-importen, zijn er handgevormde urnen aangetroffen met een opmerkelijk vlakke, scherp afgezette bodem. Maar er zijn ook kogelronde crematieurnen gevonden. Waarschijnlijk zijn dit qua vorm de laatste typen die nog in een grafcontext zijn gebruikt. Ook zijn er schelpgruisgemagerde exemplaren (nrs. 19 en 20). Het is erg aanlokkelijk om op basis van bovenstaande typologie de potten van het grafveld van Godlinze te trachten te dateren.

Voor de meeste potten is een bestaand type gevonden. Type M moest worden toegevoegd aan de typologie, omdat dit waarschijnlijk een erg late vorm is.

56

Afbeelding 5.4. Handgevormde crematieurnen uit Godlinze. Afbeelding overgenomen uit Van Giffen, 1919.

Op basis van de hierboven opgestelde typologie, kan het materiaal van Godlinze als volgt worden ingedeeld:

Tabel 3. Typologie van de in Godlinze voorkomende Hessens-Schortens urnen 1919/8 Type Datering

10 M ? 11 M ? 12 M ?

13 G? 2e helft 7e - 3e kwart 8e eeuw 14 G? 2e helft 7e - 3e kwart 8e eeuw 15 G? 2e helft 7e - 3e kwart 8e eeuw 16 E 2e-3e kwart 7e eeuw

17 I 2e helft 7e - 3e kwart 8e eeuw 18 F 2e-3e kwart 7e eeuw

19 F 2e-3e kwart 7e eeuw 20 F 2e-3e kwart 7e eeuw 24 F 2e-3e kwart 7e eeuw 25 F 2e-3e kwart 7e eeuw 26 F 2e-3e kwart 7e eeuw

27 H 2e helft 7e - 3e kwart 8e eeuw 28 F 2e-3e kwart 7e eeuw

29 F 2e-3e kwart 7e eeuw 30 F 2e-3e kwart 7e eeuw

Natuurlijk dient hierbij een redelijk grote slag om de arm genomen te worden, want sommige van de types hebben slechts één 14C-gedateerd exemplaar, maar de dateringen zijn opmerkelijk sluitend te noemen.

57