• No results found

Hessens-Schortens aardewerk komt niet alleen in Noord-Nederland voor. Langs de gehele Noordzeekust, van Vlaanderen en Engeland tot Sleeswijk aan toe zijn nederzettingen en grafvelden opgegraven waar vroeg middeleeuws, lokaal geproduceerd, handgevormd aardewerk is aangetroffen, dat op het eerste gezicht lelijk, grauw en vormeloos is.

In deze scriptie is een poging gedaan tot het maken van een overzicht van kenmerken van Hessens-Schortens aardewerk, alswel een poging tot het maken van een typochronologie. Maar in hoeverre is Hessens-Schortens aardewerk die eenheidsworst waarvoor het altijd wordt aangenomen? Is het aardewerk homogeen en zijn de vormen algemeen genoeg om de typologie voor het hele verspreidingsgebied te laten gelden? Hieronder wordt een korte proef op de som genomen.

6.1 Duitsland

Aardewerk dat onder de noemer Hessens-Schortens kan vallen, komt voor in een groot deel van het noordwest-Duitse kustgebied. Tot Sleeswijk-Holstein aan toe zijn lokaal handgevormde potten gevonden, daterend in de zesde, maar voornamelijk zevende en achtste eeuw met dezelfde kenmerken als “ons” Hessens-Schortens aardewerk. Het zijn vaak grauwe, slordig gevormde potten, met een vlakke tot “wackelige” bodem, meestal grof steengruis gemagerd en met een kort, iets uitstaand randje.

Toch valt, bij bestudering van omschrijvingen, foto’s en tekeningen van het materiaal,44 op dat er wel degelijk verschillen bestaan met het Noord-Nederlandse materiaal. Bij de nederzettingen nabij de Nederlandse grens, zoals Hessens en Schortens, zijn weinig tot geen typologische verschillen zichtbaar. Het is onmogelijk te zeggen dat er geen enkel verschil is met het Nederlandse materiaal, aangezien het om lokale productie gaat en er per gebied, of zelfs per nederzetting, verschillen kunnen optreden.

Echter, gaat men verder richting het oosten en het noorden, komen er tussen de ons welbekende eivormige potten steeds meer vreemde eenden in de bijt. Zo zijn er in Sahlenburg en Berensch (Steuer 1974, tafel 28) potten gevonden met een resp. veel bredere en veel smallere bodem dan in Noord-Nederland gebruikelijk is. Afgezien van de randvorm en de versiering heeft de pot uit Berensch meer weg van het Noord-Nederlandse terpaardewerk uit de Romeinse Tijd.

Maar zelfs potten uit Sievern, dat relatief dicht bij de Nederlandse grens ligt, zijn bijvoorbeeld veel uitbundiger versierd dan het Nederlandse materiaal.

In Denemarken zijn zelfs kogelpotten gevonden, met een sterk Angelsaksisch aandoende geometrische versiering (Steuer 1974, tafel 31).

Het is te simpel om een grens bij de huidige landsgrens te trekken. Maar het is wel duidelijk dat, naarmate invloeden vanuit andere gebieden (zoals Oost-Europa) groter worden, ook de uitvoering van het Hessens-Schortens aardewerk verandert. Daarom is een typochronologie voor het gehele verspreidingsgebied niet mogelijk. Wel kunnen de beschreven tendensen als handvatten dienen voor een meer gebiedseigen typologie.

44

Waardevol in dit opzicht waren voornamelijk Brieske & Schlicksbier 2005; Bärenfänger 2002; Lüdtke & Schietzel, 2001; Steuer 1974, Haarnagel 1958 en Tischler 1954.

58

De datering van het aardewerk, vergeleken met de nieuwe typochronologie, roept enige vragen op. Met uitzondering van het grafveld van Liebenau, dat voornamelijk een stevige Angelsaksische component heeft, lijkt het Duitse aardewerk voornamelijk laat gedateerd te zijn. Deels is dit te wijten aan een al dan niet foutief verondersteld bewoningshiaat in de 6e eeuw, waardoor dateringen zijn opgeschoven. Echter lijkt het wel zo te zijn dat het aardewerk dat vergelijkbaar is met het aardewerk binnen de nieuwe typochronologie inderdaad zou kunnen vallen binnen de latere types. Interessant is dan het herkomstvraagstuk. Er wordt tegenwoordig vanuit gegaan dat het Hessens-Schortens aardwerk in Nederland is ontstaan uit Angelsaksische vormen, die via Duitsland richting Drenthe zijn gekomen (Nieuwhof 2008, Lanting & Van der Plicht 2010). Deze vormen hebben vervolgens het terpengebied bereikt. Het Hessens-Schortens aardewerk dat in de 6e eeuw is gedateerd, behoort voor een deel tot de Angelsaksische overgangstypes (zoals in Liebenau). Wellicht is het dan ook zo dat nieuwe Hessens-Schortens vormen juist in Nederland zijn ontstaan, en dat in Duitsland de laat-Angelsaksische vormen populair bleven. In de loop der tijd zijn de nieuwe Hessens-Schortens vormen ook in Duitsland in gebruik genomen.

6.2 Over organisch gemagerd aardewerk - Vlaanderen en Engeland

In het kustgebied van Vlaanderen zijn vroegmiddeleeuwse nederzettingen opgegraven waar een groot deel van het aangetroffen aardewerk organisch gemagerd is. Het vroegste organisch gemagerde aardewerk in Vlaanderen komt voor vanaf de 5e eeuw. Vanaf de Karolingische periode wordt het organisch gemagerde materiaal vervangen door aardewerk met een schelp- en kwartsmagering, waarbij het kwartsgemagerde aardewerk het meest algemeen is (Hamerow et al 1994).

Het aardewerk betreft voornamelijk rechte kommen met een iets naar binnen staande rand, en kleine halfronde kommen. In één geval is een geperforeerd snoeroor aangetroffen.

De potten zijn voornamelijk onversierd, maar in de 5e en 6e eeuw komt er nog stempeldecoratie, horizontale en verticale groeven en chevron-en-stip versiering voor. Ook versiering door middel van kamstreken en “rustication”45 is aangetroffen. Het voorkomen van organische magering in het handgevormde aardewerk wordt gezien als een stijlbreuk met de voorgaande Romeinse Tijd (ibid).

In dezelfde periode, misschien iets eerder, verschijnt in Oost en Zuidoost Engeland vergelijkbaar, organisch gemagerd aardewerk. Het aardewerk is in Engeland voornamelijk populair in de 6e en 7e eeuw. Ook hier betreft het een stijlbreuk met eerdere aardewerktypen. Het verschijnen van deze organisch gemagerde potten wordt over het algemeen gezien als bewijs van de komst van Germaanse kolonisten (ibid).

Hamerow, Hollevoet en Vince (1994) zijn onzeker over de herkomst van het gebruik van organische magering. In de IJzertijd was organische magering gebruikelijk, maar in de periodes daarna niet. Het is zeer onwaarschijnlijk dat zo’n oude techniek overgeleverd is en na vele generaties weer is gebruikt. Ook is het onwaarschijnlijk dat de techniek tegelijkertijd spontaan is ontstaan in zowel Vlaanderen als Zuidoost Engeland.

45

Een versieringsvorm, waarbij over het hele lichaam van de pot indrukken zijn gemaakt, waardoor de pot zeer ruwe/grove uitstulpinkjes krijgt. Vergelijkbaar met Ornament C uit Odoorn en de Duitse term Seitlichem Wulst. Ook in Wijnaldum is een pot met een dergelijke oppervlaktebehandeling aangetroffen.

59

De auteurs denken, mede vanwege het ontbreken van parallellen uit de rest van het Noordzeekustgebied, dat het organisch gemagerde aardewerk is ontstaan in het 5e eeuwse Zuid/Zuidoost Engeland.

Maar dan is er Tritsum. Een site in Noord-Nederland46 waar een substantiële hoeveelheid van het aardewerk eveneens organisch gemagerd is (Taayke & Knol 1992). Ook uit Wijnaldum komen vele organisch gemagerde scherven. Er zijn geen duidelijke dateringen voor het organisch gemagerde aardewerk uit Westergo, waardoor het moeilijk te zeggen of het vroeger of later voorkomt dan de Zuid-Engelse aanvangstijd van de 5e eeuw. Wel is het zo dat er in Tritsum ook potten met een Angelsaksisch aandoende vorm en versiering voorkomen die eveneens organisch gemagerd zijn (zie Afbeelding 6.1). Een aanvangstijd van eind 5e, begin 6e eeuw is dus zeker niet onwaarschijnlijk. Op basis van bovengenoemde typochronologie (zie p. 51) valt een deel van dit aardwerk onder type B, dat een datering heeft in het tweede kwart van de 5e eeuw, tot het eerste kwart van de 6e eeuw.

Afbeelding 6.1. organisch gemagerde scherf met Angelsaksische versiering uit Tritsum (type B). Tekening auteur.

Daarnaast is het Noord-Nederlandse aardewerk in de Romeinse tijd wel degelijk ook organisch gemagerd. Alleen hebben wij natuurlijk het probleem van het bewoningshiaat tussen het eind van de Romeinse tijd en de Angelsaksische periode. Wellicht hebben we hier dan de herkomst van de Germaanse kolonisten in Engeland en Vlaanderen gevonden.47 Een deel van deze kolonisten zal misschien wel hun weg terug hebben gevonden richting Westergo, en zo is ons type Tritsum ontstaan.

Wat verder doorredenerend past deze trek van oost naar west en vervolgens weer terug naar het oosten prima bij de bovengenoemde theorie over het Duitse materiaal.

46

Overigens wel genoemd door Hamerow, Hollevoet en Vince

47

Al merken Hamerow et al terecht op dat het relatief simpel is om te bedenken dat men mest kan gebruiken voor het bakken van een pot. Heruitvinding van de techniek is zeker niet uitgesloten.

60