• No results found

5. Continuïteit

5.1 Dateringsvraagstukken

Er zijn slechts weinig gevallen bekend waarbij typen aardewerk redelijk precies gedateerd konden worden. Hieronder een aantal voorbeelden van relatief kleine onderzoeken in Nederland die van groot belang zijn geweest in de van Hessens-Schortens aardewerk.

5.1.1 Eursinge

Eén situatie waarbij een vrij nauwkeurige datering van het meest vroege Hessens-Schortens aardewerk mogelijk was, is een kleine noodopgraving, uitgevoerd tijdens de verbreding van de A28 bij het Drentse Eursinge, nabij Ruinen (Lanting 1977). De opgraving, op de Pesser es, leverde grondsporen en vondsten op uit de midden-ijzertijd en de vroege middeleeuwen. Uit de vroege middeleeuwen zijn voornamelijk huisplattegronden aangetroffen, en een geringe hoeveelheid vondsten.

Het aardewerk dat is aangetroffen in de middeleeuwse context, bestaat uit aardewerk van het type Wijster, Angelsaksisch aardewerk en Hessens-Schortens aardewerk.

Eén van de grondsporen, een “ovenkuil”, bevatte zowel Angelsaksisch aardewerk als Hessens-Schortens. Het Hessens-Schortens aardewerk betreft een hoge, wijdmondige, eenvoudig geprofileerde kom. Het Angelsaksische aardewerk betreft onder meer een zogenaamde Schalenurne, een Angelsaksische pot met een gefacetteerde buikknik. Een dergelijke versiering als op de urn wordt ook aangetroffen op late trechterschalen, van type Wijster ID (Lanting 1977, 70), die gedateerd kunnen worden in de 4e en 5e eeuw. Facetversiering op de Feddersen Wierde in Duitsland is aangetroffen op aardewerk daterend tot het midden van de 5e eeuw, en in Engeland is het typisch voor materiaal uit het begin van de 5e eeuw. Dit correspondeert echter niet met het eveneens aangetroffen Hessens-Schortens materiaal.

In het midden-Elbe gebied in Duitsland is een graf, dat een Schalenurne bevatte, gedateerd in de eerste helft van de 6e eeuw (Lanting 1977, 70). Volgens Lanting is er geen reden waarom dergelijke vormen in noord-Nederland niet in de 6e eeuw zouden kunnen voorkomen.

Hij dateert het grondspoor, met de combinatie van Angelsaksisch aardewerk, Hessens-Schortens en de Schalenurne in het begin van de 6e mogelijk het eind van de 5e eeuw. Lanting haalt in hetzelfde artikel ook een datering van Van Es aan, die hoge, wijdmondige, eenvoudig geprofileerde kommen met een afgeronde bodem uit Texel zeker in de 6e en mogelijk in de 5e eeuw dateert.

5.1.2 Hallum

In het Friese Hallum is een potje gevonden met een vrij ronde bodem en een bolle buik, waarin zich een sceatta-schat bevond (zie Afbeelding 5.1). De munten uit deze schat hadden een

49

dusdanige samenstelling dat deze rond 730 begraven moet zijn (Knol 1993, 57). Dit geeft een mooie einddatering van het gebruik van Hessens-Schortens aardewerk, in de eerste helft van de 8e eeuw.

Hierbij moet genoemd worden dat Hallum vrij westelijk in Friesland ligt en het om een relatief klein potje gaat. Wat betreft de vormontwikkeling in meer oostelijk gelegen oorden en bij grotere potten zou het best op een later moment hebben kunnen plaatsvinden.

Afbeelding 5.1. Sceatta-potje uit Hallum (bron:Fries museum, www.superterpen.nl)

5.1.3 Urn Marum

Een vroegmiddeleeuwse crematieurn, afkomstig uit Marum, is in 2006 14C gedateerd, op basis van het aanwezige botmateriaal. Het betreft een wijdmondig, bol potje met een wankele bodem en twee oren, dat met grof granietgruis is gemagerd (zie Afbeelding 5.2). De datering van de urn is 2e helft 7e tot 1e helft 8e eeuw. Eerder is de urn op basis van vorm door Waterbolk in het begin van de 8e eeuw gedateerd (Groenendijk & Knol, 2007) Recente gecalibreerde 14C-datering heeft een 14C-datering opgeleverd van 660-710 en 740-770 (Lanting & Van der Plicht 2010).

Afbeelding 5.2. Het urntje van Marum (l) (uit: Groenendijk & Knol, 2007). Rechts een vergelijkbaar potje uit Wierum (gn) (uit: Miedema 1980)

50

De vormkenmerken van het potje zijn op basis van bovenstaande afbeelding duidelijk. Het potje is bol, met een kort, iets uitstaand randje. De wankele bodem is net niet bol. De vorm gaat al richting de kogelpot, met als voornaamste verschil de vlakke bodem en de twee oren.

Waterbolk had mede op basis van het sceatta-potje van Hallum de datering vastgesteld in het begin van de 8e eeuw. Dit potje had geen oren, maar wel een zelfde bolle vorm en kort, iets uitstaand randje. Aangezien de 14C-datering van het potje uit Marum aardig overeenkomt met de typologische datering van Waterbolk, zouden beide potjes onder hetzelfde type kunnen worden geschaard, waarbij vermeld moet worden dat het sceatta-potje een wat bollere bodem lijkt te hebben dan het crematiepotje uit Marum. Ook een randscherf met oor, gevonden in Roden (zie Afbeelding 4.4) kan waarschijnlijk hieronder getypeerd worden. Onder de potten van Miedema’s type XIC (datering 600-700/700-800) bevindt zich een exemplaar dat grote gelijkenis vertoont met het urntje van Marum.

Vergelijkbare bolle potten met wat meer gestileerde oren en stempelversiering uit de provincie Friesland (zie Afbeelding 5.3) hebben mogelijk een wat latere datering.

Afbeelding 5.3. potten met oren uit respectievelijk Aalsum(Fr), Oudewoude(Fr) en Aalsum(Fr) (uit: Steuer 1974)

5.1.4 Haard Wijnaldum

In Wijnaldum is een haard met schervenplaveisel aangetroffen (Taayke, ongepubl.), waarin onder andere een aantal vroegmiddeleeuwse scherven, van verscheidene types en de randscherf van schalenurne zijn aangetroffen.

De magering van de verschillende scherven is divers. De bodems zijn afgerond/vlak, tweemaal komen knoppen voor, eenmaal een snoeroor, alsmede een kom bedekt met plastische indrukken (seitlichem Wulst) en eenmaal een kruis op een bodem. De gecalibreerde 14-C datering kwam uit tussen het jaar 550 en 650.

5.1.5 14C-dateringen Friesland

Op basis van houtskool uit grafvelden van Hogebeintum, Beetgum-Besseburen en Friens, zijn een aantal 14C-dateringen gedaan van crematieurnen (Knol 1993, 60-61). Uitgaande van de meest waarschijnlijke datering (de dateringen hebben range van soms 400 jaar), is de vroegst gedateerde urn een wijdmondig potje uit Hogebeintum met een vrij hoekig profiel. Dit potje wordt gedateerd in de eerste en tweede, mogelijk vierde eeuw na Christus. Rond het begin van de vierde eeuw wordt een eveneens wijdmondig potje gedateerd, met een wat minder scherp profiel. Dit licht biconische potje lijkt op een overgangsvorm tussen Angelsaksisch en Hessens-Schortens aardewerk. Vervolgens worden in Hogebeintum een aantal urnen in het begin van de zesde eeuw gedateerd. Dit zijn veelal nauwmondige, vaak hoge potten met een licht biconische buidelvorm. Rond het begin van de zevende eeuw lijken de potten minder hoog en de bodems van de potten weer wat wijder te worden. De tweede helft van de zevende eeuw tot het begin van de achtste eeuw komen meer emmervormige of komvormige potten voor, naast wat bollere, kleinere potten met een lensvormige bodem.