• No results found

7. Conclusie

7.2 Beantwoording onderzoeksvragen

Hessens-Schortens aardewerk komt voor in de kustgebieden van Nederland, de noordwestkust van Duitsland, de zuidwestkust van Denemarken, de kust van Vlaanderen en de zuidoostkust van Engeland.

In Nederland komt het aardwerk voor in de zeekleigebieden, maar ook op de zandgronden van Noordoost Nederland, tot in Gelderland. Ook in het rivierengebied wordt het aardewerk aangetroffen, maar dit kunnen ook importen door handelscontacten betreffen. Langs de kust in Noord- en Zuid-Holland, komen vroegmiddeleeuwse nederzettingen met Hessens-Schortens aardewerk voor in de geestgronden, achter de duinen, in de overgang van zand naar veen. Ook in Duitsland zijn geestgronden populair. In Vlaanderen komen nederzettingen voor op zandgronden.

In Nederland komt Hessens-Schortens aanvankelijk op de Drentse zandgronden voor vanaf het eind van de 5e eeuw in zowel nederzettings- als grafcontexten. De zeekleigebieden in het noorden en met name het noordwesten van Nederland zijn vanaf het eind van de Romeinse tijd

48

62

tot het begin van de vroege middeleeuwen ontvolkt. Op de zandgronden, maar ook in het meer oostelijk gelegen zeekleigebied (in Groningen) is sprake van bewoningscontinuïteit. In nederzettingen als Ezinge en Midlaren worden de vroegste vormen van Hessens-Schortens aangetroffen. Waarschijnlijk is een verandering in aardewerkcultuur geïnstigeerd door Duitse invloeden die hun weg vonden naar de Drentse zandgronden. Deze verandering zou in het eind van de vijfde eeuw hebben plaatsgevonden. De nederzetting De Bloemert bij Midlaren heeft een aantal vroege vormen opgeleverd, die voorkomen naast of direct na Angelsaksische vormen. In Liebenau, in Duitsland, lijkt dit eveneens het geval te zijn. Ook in de nederzetting, en met name het grafveld van Wijster/Looveen zouden een aantal vormen al als Hessens-Schortens kunnen worden aangemerkt, al lijkt de bewoning hier op te houden in het begin van de vroege middeleeuwen. Een duidelijk voorbeeld van gelijktijdig voorkomen van Angelsaksisch en Hessens-Schortens aardewerk is de boerderij die in Eursinge is opgegraven, waarbij in hetzelfde spoor scherven van een laat-Angelsaksische Buckelurn en een Hessens-Schortens pot zijn gevonden. Het organisch gemagerde type Tritsum lijkt juist in het westen te zijn ontstaan, vanaf het eind van de vijfde eeuw. De herkomst van type Tritsum is onduidelijk. Het stamt mogelijk uit zuid-Engeland of west-Vlaanderen, maar het kan ook onafhankelijk van elkaar in Engeland, Vlaanderen en Friesland zijn ontstaan. Dit aardewerk komt in het oosten van Nederland en in Duitsland nagenoeg niet voor.

In de loop van de 7e eeuw verdwijnt het aardewerk uit de graven, wanneer er wordt overgegaan op inhumatiegraven zonder grafgiften. In de nederzettingen komt het aardewerk nog tot in de 8e eeuw voor. Vanaf die tijd wordt het Hessens-Schortens aardewerk langzamerhand vervangen door de kogelpot. In het oosten van Nederland, met name Gelderland, wordt verondersteld dat Hessens-Schortens nog tot in de 10e eeuw naast het kogelpotaardewerk voorkwam. Het is op basis van de geraadpleegde bronnen onduidelijk waar dit verschil in datering vandaan komt. Het zou kunnen dat er kogelpotvormen zijn die hier als Hessens-Schortens zijn aangemerkt, maar omdat in het kader van deze scriptie geen aardewerk uit Oost-Nederland is onderzocht, blijft dit giswerk.

Er zijn verscheidene vormen te onderscheiden. De meest bekende vorm is de vrij vormeloze Eitopf, daarnaast komen er nauwmondige flesvormen en wijdmondige tonvormen voor. Ook biconische overgangsvormen vanuit Angelsaksisch aardewerk en bolle overgangsvormen naar kogelpotten zijn aangetroffen.

Naast bovengenoemde overgangsvormen, is er in de loop van de tijd een tendens naar minder duidelijk gevormde potten, met een bolle buik, en een zakvormig lichaam. De bodem wordt steeds minder duidelijk afgezet en het aardewerk als geheel is slordiger van vorm en baksel. Het baksel wordt grover. De randvorm wordt in de loop der tijd juist meer uitgesproken. Vanaf de tweede helft van de 7e eeuw ontstaan er taps toe lopende randen, die aan de binnenkant van de pot duidelijk zijn afgezet. Het onderscheid op basis van randvormen is de grondslag voor de typologie van het kogelpotaardewerk, maar lijkt dus al vanaf laat Hessens-Schortens aardewerk mogelijk te zijn.

Naar aanleiding van recente 14C-dateringen kan een voorzichtige typochronologie worden opgesteld. Er zijn dertien types onderscheiden (A t/m M), waarvan er tien absoluut gedateerd zijn(zie tabel 4). Type M is voorlopig gedateerd op basis van andere potten uit dezelfde context in Godlinze (zie tabellen 3 en 4). Een koppeling met bestaande typen (zie tabel 2) is enigszins problematisch, vanwege eerder genoemde verschillen in aanpak. Toch wordt hieronder getracht een dergelijke koppeling te maken.

Kanttekeningen hierbij zijn dat gedateerde exemplaren alleen crematieurnen betreffen en dat deze urnen uit een beperkt aantal grafvelden komen. Types die alleen voor huishoudelijk gebruik dienden zijn derhalve niet gedateerd. Een ander probleem bij huishoudelijke contexten

63

is dat er binnen een nederzetting vaak minder intacte exemplaren van potten worden aangetroffen, omdat het vondstmateriaal vaak afval betreft. Er zou dus in theorie nog een grotere vormvariatie kunnen bestaan dan hier aangenomen, maar omdat aardewerk uit nederzettingen vaak fragmentarisch van aard is, kan dit niet altijd goed herkend worden.

Er zijn enkele lokale verschillen, maar omdat er geen representatieve aantallen uit verschillende provincies zijn bekeken, zijn deze bijna niet herkenbaar. Daarnaast is gebleken dat in grote lijnen het aardewerk overal een min of meer gelijke ontwikkeling heeft doorgemaakt. Een verschil lijkt te zijn dat oren op potten in de oostelijke regio’s vaker voorkomen dan in het westen van Nederland. Door de beperkte hoeveelheid onderzocht materiaal zou dit beeld echter vertekend kunnen zijn.

Wanneer er verder uit het onderzoeksgebied wordt uitgeweken, worden typologische verschillen steeds groter. Met name richting het oosten (Duitsland) komen steeds andere vormen en versieringen voor, onder invloed van andere culturen, zoals de Slavische.

Tabel 4. Vergelijking typochronologie met bestaande typologieën Type Datering Vergelijkbaar met Datering

A B C D E F G H I J K L M IVa-VId IVa-VIa VIc-VIIa VIIa-VIIc VIIa-VIIc VIIb-VIIc VIIc-VIIId VIIc-VIIId VIIc-VIIIb VIIc-VIIId VIIb-VIIIc Knol ASAONV Schortens HGI Knol MHA Miedema XIA Knol MHA Miedema XIC Liebenau H3f Knol MHA Knol MHA Miedema XIA Knol MHA Schortens HGIII Knol MHA Knol KGP-GRDOR Knol KGP-GRDOR Miedema XIC Knol KGP-GRDOR Miedema XIC Schortens HGVI Schortens HGVII Knol KGP-GRDOR Liebenau H2b Hessens SH5 IV-VII IV-VI VI-VII VI-VII VI-VII VII-VIII VI VI-VII VI-VII VI-VII VI-VII VII-VIII VI-VII VIId-IX VIId-IX VII-VIII VIId-IX VII-VIII VIII-IX VIII-IX VIId-IX IV-VIIb VIIc-IXb

64

Tabel 4 laat zien dat de typochronologie voornamelijk een verfijning is ten opzichte van de bestaande typologieën. Er is enerzijds een groter typologisch onderscheid gemaakt en anderzijds is de datering van de typen hierdoor nauwkeuriger vastgesteld. Echter, voor een nog nauwkeuriger datering van de types, zouden er meer absolute dateringen van het aardewerk plaats moeten vinden, uit meer verschillende locaties.49

Het meest duidelijke verschil in magering binnen het Hessens-Schortens aardewerk betreft het type Tritsum, dat een vrij zachte, organisch gemagerde versie van Hessens-Schortens aardewerk betreft. Naarmate men verder naar het oosten gaat, komt er steeds minder organisch materiaal in de magering voor. Vooral in de zandgronden is er nagenoeg geen sprake meer van organische magering. Waarschijnlijk is dit een kwestie van de beschikbaarheid van met name graniet, dat in Drenthe (en natuurlijk ook Overijssel en Gelderland) op veel plekken op het maaiveld gevonden kan worden.

Er bestaan dus lokale verschillen, maar over het hoe en wat van deze verschillen bestaat nog veel onduidelijkheid. Omdat er geen materiaal is bekeken uit Duitsland, België en Oost-Nederland, blijft het vooralsnog onduidelijk waaruit deze verschillen bestaan en waar dan de grenzen liggen. Of er verschil bestaat tussen Hessens-Schortens aardewerk uit het noordelijk zeekleigebied en de oostelijke zandgronden is een relevante vraag, die tijdens toekomstige onderzoeken wellicht beantwoord kan worden. De typologie die in deze scriptie wordt beschreven kan hiervoor als leidraad dienen. Het is niet ondenkbaar dat er een typologisch verschil bestaat tussen verschillende regio’s, dus een uitbreiding van de typologie behoort ook tot de mogelijkheden. Dit is iets dat ook internationaal zou kunnen worden doorgevoerd. Het creëren van een catalogus van Hessens-Schortens aardewerk uit het gehele Noordzeegebied zal wellicht een inzicht kunnen geven op de ontwikkeling van het aardewerk en de bewegingen van de mensen.