• No results found

TWEE (bijvoorbeeld tussen steden en tussen overheid en

marktpartijen) en tussen sectoren (cross-sectoraal; domeinoverstijgend) als tussen schalen (meerlaags, bijvoorbeeld tussen gemeente en Rijk) (Hooghe & Marks 2003; Kern & Bulkeley 2009).

2.11 De regionaal-economische

groeimotor samengevat

In de voorgaande paragrafen liepen we acht factoren langs die in de literatuur naar voren worden gebracht als belangrijk voor regionaal-economische groei: 1. clusters, 2. human capital, 3. ondernemerschap, 4. kennis- infrastructuur, 5. fysieke infrastructuur, 6. financiering, 7. woon- en leefklimaat en 8. governance. Figuur 2.1 schetst de regionaal-economische groeimotor in termen van deze verschillende raderen. In de beschrijving van de raderen kwamen al diverse dwarsverbanden naar voren. De economische motor functioneert het beste als alle raderen draaien en elkaar versnellen. Uiteindelijk zorgen agglomeratievoordelen en innovatie voor groei van de productiviteit en werkgelegenheid in (stedelijke) regio’s.

Er is echter geen uniform pad naar economisch succes (Weissbourd & Berry 2004; Audretch & Fritsch 2002): ver- schillende typen economieën worden gedreven door een verschillende mix van raderen. De kern is echter wel de mate waarin economieën in staat zijn te innoveren. Bedrijven kunnen daardoor groeien, arbeidskrachten hebben (interessant) goed werk en consumenten krijgen een hogere kwaliteit van goederen en diensten. Agglomeratievoordelen, en de mechanismen van mat- ching, sharing, learning, zijn een belangrijke katalysator voor innovatie en groei. De stedelijke groeimotor bestaat, kortom, uit een groot aantal componenten die in samen- hang (!) en met hulp van innovatie- en groeiprocessen elkaar versterken (zie figuur 2.1).

Naast agglomeratievoordelen zijn er ook agglomeratie- nadelen die als ‘tegenkracht’ functioneren. De voordelen van ruimtelijke concentratie leiden logischerwijs tot een hogere vraag naar grond, kantoren en huizen op plekken waar al meerdere bedrijven en huishoudens gevestigd zijn. Omdat het aanbod van deze locatiegebonden ‘producten’ slechts in beperkte mate kan of mag worden vergroot, zal deze hogere vraag tot uitdrukking komen in hogere prijzen. Dit resulteert in hogere kosten voor bedrijven en huishoudens. Ook leidt een ruimtelijke concentratie van bedrijven en huis houdens (mogelijk) tot files en daardoor tot langere reistijden en hogere kosten. Tot slot kan een ruimtelijke concentratie van huishoudens en bedrijven leiden tot zogenoemde disamenities of leefbaarheidsproblemen, zoals een hogere mate van

overlast en onveiligheid en meer milieuvervuiling zoals een hogere concentratie fijnstof.

Bij figuur 2.1 hoort ten slotte de opmerking dat regio’s geen geïsoleerde systemen zijn en dat ook veel nationale, generieke, factoren van invloed zijn op de regionaal- stedelijke groei. Het gaat dan vooral om nationale instituties en beleid, op het gebied van onderwijs, technologie, maar ook belastingen, migratie enzovoort. Er bestaat een wisselwerking tussen generieke en regionale factoren. Zo werken beleid en instituties op regionaal en nationaal niveau op elkaar in, waarbij ze elkaar kunnen versterken of verzwakken. Generieke factoren kunnen ook (deels) worden geregionaliseerd, zoals belastingheffing (verruiming van belastinggebieden) en sociale zekerheid (decentralisatie). Omgekeerd kunnen regionale factoren model staan voor nationale praktijken. Ook spelen sommige factoren op meerdere niveaus. Zo wordt de werking van arbeidsmarkten bepaald door nationale factoren (wetgeving, beleid), maar deze markten zijn bovenal regionaal van karakter. Dit komt door maxima in de pendeltolerantie van verschillende groepen werknemers, en door de mogelijkheden van baanwisselingen gegeven de sectorstructuur (Van Oort et al. 2015).

2.12 Perspectief op groei

In de vorige paragraaf beschreven we de kernelementen achter de regionaal- en stedelijk-economische groei: acht raderen uit de economische groeimotor, alle afkomstig uit een breed perspectief op de economische literatuur. De kern vormen de agglomeratievoordelen: voordelen die bedrijven en mensen ervaren door in elkaars nabijheid te opereren. Het bestaan van deze voordelen betekent echter niet dat elke stad dezelfde groeicondities heeft. Deze paragraaf biedt daarom een meer

dynamische kijk op de economische groei in steden en regio’s, en van sectoren.

Een mooi voorbeeld van het feit dat sommige plaatsen floreren, en andere afglijden, wordt beschreven in Enrico Moretti’s New Geography of Jobs. Hij begint zijn boek met het verhaal van David Breedlove, een hoogopgeleide arbeidskracht die in 1969 voor een keuze stond om te blijven wonen in Menlo Park of te verhuizen naar Visalia, drie uur verderop; beide plaatsen liggen in California. Veertig jaar geleden waren deze plaatsen vergelijkbaar: beide aantrekkelijk voor een brede middenklasse van goed opgeleide professionals. Heden ten dage kunnen de contrasten nauwelijks groter zijn. Menlo Park is

strategisch gelegen in wat nu Silicon Valey is. Visalia heeft het op een na laagste percentage hoogopgeleiden, behoort tot de plaatsen met een van de laagste

TWEE TWEE

loonniveaus, de criminaliteit is er hoog, de vervuiling groot en de scholen zijn slecht. Breedlove koos voor Visalia, juist vanwege de kwaliteit van leven destijds en om zijn kinderen in die omgeving te laten opgroeien. Hij zag zijn omgeving echter marginaliseren, terwijl verderop Sillicon Valley opbloeide tot een van de krachtigste en meest innovatieve regio’s ter wereld.

Een tweede voorbeeld dat Moretti noemt, is de bloei van Seattle. Microsoft, opgericht in Albuquerque, verhuisde in 1979 naar Seattle. Dit was niet omdat Seattle op dat moment een erg ideale plek was voor een hightech- bedrijf. Het was de tijd dat er een berucht bilboard aan de stadsrand van Seattle stond: ‘Draait de laatste die Seattle verlaat ook het licht uit?’. In e Economist werd Seattle beschreven als de ‘stad van wanhoop’. Veertig jaar geleden waren Albuquerque en Seattle redelijk vergelijkbaar. In 1970 was het aandeel hoogopgeleiden (gecorrigeerd voor de bevolking) in Seattle een vijf procent hoger dan in Albuquerque en de salarissen waren er iets hoger – waarschijnlijk door de aanwezigheid van Boeing. Maar de verschillen waren niet groot. Heden ten dage is dat anders: Seattle heeft 45 procent meer hoog

opgeleide werknemers dan Albuquerque en de inkomenskloof is aanzienlijk verbreed. Ook in dit voorbeeld geldt dat de contrasten tussen de plaatsen enorm zijn. Door de aanwezigheid van Microsoft groeide Seattle uit tot een enorme technologische hub.

Moretti gebruikt beide voorbeelden om te illustreren (en vervolgens met kwantitatieve analyses te onderbouwen) dat sommige plaatsen heel succesvol zijn in de huidige kennis- en innovatie-economie, terwijl andere

wegkwijnen. Succes heeft hier, zoals we eerder aangaven in de paragraaf over human capital, te maken met de clustering van hightech- en innovatieve banen, die een sterke uitstraling hebben op de rest van de economie in de regio. In plaatsen die deze slag niet maken, geldt een negatieve spiraal: banen verdwijnen, wat een negatief effect heeft op de rest van de economie in de regio. Ook hier speelt weer het zichzelf versterkende effect van agglomeratie- en clustervoordelen, die een impact hebben op de hele stedelijke regio. Moretti becijfert daarbij dat één innovatiebaan zorgt voor vijf andere banen in de regio. Via hogere lonen (in Amerika regionaal Figuur 2.1

De motor van de regionaal-economische groei

Bron: PBL 1 Clusters 2 Ondernemer- schap Nationale economie 3 Human capital 4 Kennis- infrastructuur 5 Fysieke infrastructuur 6 Financiering 7 Governance 8 Leef- woonklimaat Agglomeratie-effecten sharing – matching – learning

innovating

pbl.n

TWEE