• No results found

Steden als motoren van de economie

twee

2.1 Inleiding

Steden of stedelijke regio’s worden vaak getypeerd als ‘motoren voor economische groei’ (World Bank 1991; OECD 2006). Hiermee wordt bedoeld dat in steden de mechanismen achter economische ontwikkelingen efficiënt functioneren, zodat hier meer economische groei wordt gegenereerd dan daarbuiten (Duranton 2008a). In dit hoofdstuk gaan we in op deze mechanismen en op de factoren achter regionaal- economische ontwikkelingen. We doen dit door de ruimtelijk-economische, stedelijk-economische en

economisch-geografische literatuur te beschrijven.1

De afgelopen decennia is het aantal publicaties en empirische analyses over stedelijke of regionaal- economische groei snel toegenomen. In deze literatuur zijn verschillende theoretische grondslagen (scholen) te onderscheiden, met elk hun eigen perspectieven. McCann en Van Oort (2009) geven hiervan een historisch perspectief en beschrijven relatief recente ontwik- kelingen, zoals die van de New Economic Geography en New Growth Theory. Ook Plummer en Taylor (2001) beschrijven de verschillende stromingen in de literatuur, en vooral de veronderstellingen over de mechanismen achter groei. In dit hoofdstuk gaat het er niet om alle nuances en onderlinge verschillen (en overlap) binnen de

verschillende stromingen in de literatuur weer te geven, maar vooral de factoren te destilleren die belangrijk zijn voor regionaal-economische groei. Kortom, we beschrijven de factoren die horen bij de belangrijkste theoretische kaders in de regionaal-economische literatuur. Grofweg gaat het hierbij om factoren die te

maken hebben met technologie en kennis (innovatie), markten en concurrentie, transacties, netwerken en relaties tussen bedrijven, arbeidsmarken, cultuur en regionale inbedding (McCann & Van Oort 2009; Plummer & Taylor 2001). Deze factoren komen (deels) samen in het centrale begrip: agglomeratievoordelen.

In dit hoofdstuk beschrijven we het begrip agglomeratie- factoren daarom als eerste (paragraaf 2.2). Het gaat hierbij om de verklaringen die in de literatuur worden gegeven voor het succes van steden rond het centrale begrip agglomeratievoordelen en de achterliggende mechanismen: matching, sharing, en learning (in de volgende paragraaf worden deze begrippen uitgelegd). Het zijn mechanismen achter de verklaring waarom regionale factoren, zoals een hoog opgeleide beroepsbevolking of bedrijvenclusters, juist in veel stedelijke regio’s een grote impact hebben op economische groei. Steden zijn vaak niet alleen een optelsom van regionale factoren die economische groei kunnen verklaren, maar met hun massa en dichtheid zijn ze vooral een versneller van deze factoren via de principes van matching, sharing en learning. In andere woorden: het geheel (de stedelijke regio) is volgens deze theorie meer dan de som der delen (regionale factoren).

Vervolgens gaan we in de daaropvolgende paragrafen dieper in op de afzonderlijke regionale factoren die in verband worden gebracht met economische groei. Regio’s, en ook stedelijke regio’s onderling, verschillen in de mate waarin deze factoren zijn ontwikkeld.

Achtereenvolgens komen aanbod: clusters, human capital, ondernemerschap, kennisinfrastructuur, fysieke

TWEE TWEE

infrastructuur, kapitaal en financiering, woon- en leefklimaat en governance.

Het langslopen van deze factoren is een vrij statische benadering van economische groei en laat bovendien de rol van beleid hierbij onbelicht. Daarom gaan we in paragraaf 2.14 in op een evolutionair perspectief op economische groei – waar het belang van (toevallige) gebeurtenissen in het verleden en het daaropvolgende padafhankelijke proces wordt toegelicht – en een perspectief op verschillende beleidsconcepten die in het recente verleden veel aandacht kregen in de literatuur – zoals regionale innovatiesystemen, ecosystemen voor ondernemerschap en slimme specialisatie (smart specialization). In de afsluitende paragraaf vatten we de belangrijkste conclusies samen.

2.2 Agglomeratievoordelen

2

Agglomeratievoordelen zijn voordelen die bedrijven en huishoudens hebben als ze in de buurt van andere bedrijven en huishoudens zijn gevestigd. Deze voordelen kunnen ervoor zorgen dat bedrijven productiever en innovatiever zijn, of sneller groeien. Ook huishoudens profiteren van de nabijheid van elkaar en van de nabijheid van bedrijven. Het bestaan van deze externe schaal- voordelen met een beperkte ruimtelijke reikwijdte vormt de verklaring voor de ruimtelijke concentratie van bedrijven en huishoudens en daarmee voor het bestaan (en de groei) van steden. Het is immers moeilijk voor te stellen dat mensen en bedrijven dicht bij elkaar gaan zitten, op de meest dure locaties, als daar geen enkel voordeel uit te behalen zou zijn.

In de wetenschappelijke literatuur bestaat er consensus over het feit dat agglomeratievoordelen bestaan en dat deze van belang zijn voor de economische ontwikkeling van steden en regio’s. Traditioneel worden drie

belangrijke voordelen voor bedrijven toegedicht aan een locatie in steden en agglomeraties (Rosenthal & Strange 2004). Ten eerste bieden steden een grotere en

gespecialiseerdere arbeidsmarkt (labor market pooling). Dit maakt de zoekkosten voor geschikte arbeid makkelijker. Andersom geldt ook dat arbeidskrachten in een stad makkelijker een geschikte baan vinden (die past bij hun vaardigheden). De kracht van de stad zit in de betere ‘matching’ tussen bedrijven en arbeidskrachten.

Een tweede voordeel is de grotere en meer

gespecialiseerde markt van toeleveranciers (input sharing) die steden bieden ten opzichte van niet-stedelijke gebieden. Voor bedrijven zijn de transactiekosten (zoek- en transportkosten) lager naarmate ze een complex van (potentiële) toeleveranciers in de nabijheid hebben.

Ook is de kans groter dat er hierdoor gespecialiseerde toeleveranciers aanwezig zijn, die in meer landelijke gebieden vanwege een gebrek aan afzetmarkt minder snel te vinden zijn.

Tot slot staan kennisspillovers centraal in het begrip van agglomeratievoordelen: bedrijven profiteren van de overdracht van kennis en interacties met elkaar. Deze interacties kunnen formeel zijn, verpakt in handelsrelaties, maar ook juist informeel, toevallig en onbedoeld. De kern van deze relaties bestaat vaak uit face-to-facecontacten. Mensen hebben face-to- facecontact nodig om persoonlijke en complexe kennis uit te wisselen, vertrouwen op te bouwen, en een accurate beoordeling te kunnen maken van het potentieel aan constant veranderende bedrijfsrelaties.

Het specificeren van producten en diensten, het met elkaar samenwerken, het sluiten van bedrijfstransacties, en misschien wel het belangrijkste: het van elkaar kunnen leren en je kunnen ‘vergelijken’ met anderen (peers) – om er beter van te worden –, leunen alle sterk op de

mogelijkheden die persoonlijke contacten bieden. Steden bieden deze interactiemilieus, zodat frequent en face-to-facecontact mogelijk wordt gemaakt (Glaeser & Maré 2001; Storper & Venables 2004).

Dit laat onverlet dat de schaal waarop bedrijven handelen mondiaal kan zijn (en vaak is). De New Economic

Geography (zie onder andere Krugman 1991; Lafourace & Thisse 2011) stelt daarbij onder andere dat er juist een sterke clustering optreedt als gevolg van dalende transport- en communicatiekosten. Deze maken het immers mogelijk om vanuit een locatie een grotere markt te bedienen en zo schaalvoordelen verder uit te buiten. En die clustering biedt door de verschillende typen agglomeratievoordelen weer mogelijkheden om beter te opereren in het internationale competitieve speelveld (Porter 2000). Daarbij treedt er in grote steden zeker ook een ‘thuismarkteffect’ (home-market effect) op. Stedelijke regio’s bieden, simpelweg door hun omvang, meer potentiële klanten (tegen lagere transportkosten) dan minder stedelijke gebieden. Daardoor kunnen bedrijven in geagglomereerde regio’s meer variëteiten van een bepaald product produceren tegen lagere kosten.

Ook huishoudens profiteren van de nabijheid van veel andere bedrijven omdat het aanbod aan potentiële banen dan groter is (wederom het argument van labor market pooling), maar ook omdat het aanbod aan producten en diensten op het gebied van horeca, winkels en cultuur (ook wel amenities genoemd) in steden groter en diverser is dan daarbuiten. Huishoudens hebben in steden dus consumptievoordelen. Een ruimtelijke concentratie van huishoudens zorgt hiernaast voor draagvlak voor grote en/of gespecialiseerde collectieve goederen als

TWEE