• No results found

Tussenconclusie H2

In document Omgang van ministeries met lobbyen (pagina 76-80)

3 Invloed van opspraak op de regulering van de toegang

4.7 Tussenconclusie H2

Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de politieke kleur van invloed is op de aandacht voor regulering van de toegang tot de ministeries in de brede zin van het woord. Dat kan zich op drie vlakken uitten, namelijk integriteit (verbod op draaideurconstructie en enig contact met bedrijfsleven), transparantie (lobbyparagraaf) en het evenwicht van de toegang.

Geconstateerd kan worden dat de ministers met linkse politieke kleur meer aandacht schenken aan de omgang met en de regulering van belangenbehartiging. Dat is te zien aan de houding en de uitingen van deze ministers. De meeste regulerende activiteiten vinden er verder op ministeries plaats onder de leiding van linksgeoriënteerde ministers in vergelijking met de ministeries onder de leiding van de rechts georiënteerde ministers (3 van 4 gevallen van regulering onder links politieke kleur).

Er zijn er in totaal achttien momenten in kaart gebracht waarbij de politieke leiding van de onderzochte ministeries te maken had met lobbyaffaires en/of voorstellen aangaande interne regulering van de belangenbehartiging (13 keer onder rechts en 5 keer onder linkse bewindslieden). Binnen deze achttien cases zijn er slechts vier keer regulerende maatregelen genomen, waaronder drie onder linkse leiding. Slechts één keer hebben er regulerende activiteiten onder rechtse politieke kleur plaatsgevonden. Dit maakt het verschil tussen de linkse en rechtse oriëntaties duidelijk zichtbaar.

Er valt een patroon te ontdekken bij rechts georiënteerde ministers: men kiest meestal voor een relativerende toon als er sprake is van de lobbyaffaires. Zij hechten belang aan individuele verantwoordelijkheid en open toegang, en doen meer een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van de ambtenaren en bestuurders. Er is slechts in één geval sprake geweest van de regulering van de belangenbehartiging onder rechts georiënteerde politieke kleur. Dat was naar aanleiding van Meijling-affaire bij het Ministerie van Defensie.

5 Conclusie

In dit onderzoek is gezocht naar een antwoord op de vraag: In hoeverre beïnvloeden affaires en politieke ideologie de mate van regulering van de toegang van belangenbehartigers tot ministeries in Nederland?

Hiervoor is een kwalitatief-vergelijkend onderzoek verricht naar een viertal ministeries over een tijdsbestek van 38 jaar. Daarbij is specifiek de rol van affaires en politieke kleur onderzocht bij de regulering van de toegang tot de belangenbehartiging op de onderzochte ministeries.

Uit de resultaten van dit onderzoek is gebleken dat affaires en politieke kleur voldoende voorwaarden vormen voor regulering van de toegang tot de belangenbehartiging binnen de onderzochte ministeries. Dat is gebaseerd op het feit dat zowel H1 (die betrekking heeft op de opspraak) als H2 (die betrekking heeft op de politieke kleur), ondersteund worden door de empirie. Allereerst kan geconstateerd worden dat de gevallen van de opspraak binnen de onderzochte ministeries positieve effecten laten zien op de regulering van de toegang tot de belangenbehartiging. De Meijling-affaire en coco-affaire op de ministeries van Defensie en Financiën hebben namelijk geleid tot de regulering van de toegang tot de belangenbehartiging. In beide gevallen hebben de affaires geleid tot heftige negativiteit in de media en politieke aandacht. In reactie daarop is de ontvangende kant overgegaan tot de regulering van de toegang tot de belangenbehartiging met als doel om herhaling te voorkomen en controle te behouden.

Verder leidde een affaire in de meeste gevallen tot reflexmatige reacties van de ontvangende kant (8 van 15 gevallen, waarvan in 2 gevallen tot regulering). Dat wil zeggen dat de ontvangende kant maatregelen heeft genomen om de affaire in goede banen te leiden of om te laten zien dat men alles in controle heeft. Specifiek kan geconstateerd worden dat de regulering tevens afhankelijk is van het type affaire, de mate van heftigheid van de voorgevallen affaires (negatieve media en politieke aandacht), de frequentie van de affaires op hetzelfde ministerie en de politieke kleur van de ministers. Hoe heftiger en specifieker de negatieve aandacht is voor de voorgevallen affaires hoe meer regulerende effecten er zijn richting de belangenbehartiging.

Gesteld kan worden dat er zonder de voorgevallen affaires regulering niet had plaatsgevonden. Dat wil niet zeggen dat de belangenbehartiging de noodzakelijke voorwaarde vormt voor regulering. In het geval van het Ministerie van Binnenlandse Zaken zijn er namelijk in1999 en 2015 generieke reguleringsmaatregelen over de toegang genomen, zonder dat er duidelijke voorafgaande affaires speelden.

onderzochte periode blijkt de linkse politieke leiding van de ministeries meer ontvankelijk en bereid om regulering van de toegang te agenderen door eigen initiatief dan wel ontvankelijk te zijn voor reguleringsvoorstellen. Dat is namelijk te zien aan de omgang en de houding van politieke leiding van de ontvangende kant. Voor de rechts georiënteerde politieke leiding geldt dat men bij een lobbyaffaire meer geneigd is om de nadruk te leggen op eigen verantwoordelijkheid en het maken van eigen afwegingen door ambtenaren en bestuurders. Daarentegen zijn linksgeoriënteerde ministers meer kritisch op de vrije handel van belangen en leggen in de meeste gevallen meer nadruk op de regulering van transparantie, het evenwicht en de gelijke toegang van de belangenbehartiging.

Er is gebleken dat er significant meer regulerende activiteiten onder de linkse kleur plaatsvinden. Bij de achttien onderzochte lobbyaffaires en reguleringsvoorstellen stond de ontvangende kant vijf keer onder leiding van linkse bewindspersonen. Drie van deze vijf gevallen leidden tot het nemen van reguleringsmaatregelen. Daarentegen stonden dertien van achttien gevallen onder rechtse politieke kleur, en daaruit volgde slechts eenmaal regulering van de ontvangende kant. Dit laat tegelijk wel zien dat de politieke kleur geen noodzakelijke voorwaarde vormt voor de regulering van de belangenbehartiging.

Ten derde kan geconstateerd worden dat er een onderlinge relatie bestaat tussen de voorgevallen affaires en politieke kleur. De hypothese is empirisch bevestigd dat ministeries die in opspraak komen met een linkse bewindspersoon geneigd zijn om over te gaan tot de regulering van de toegang tot de belangenbehartiging.

Gedurende de Kabinetten Lubbers I, II en III is er slechts één affaire voorgevallen. Dat heeft echter geleid tot reflexmatig reageren, maar niet met betrekking tot de regulering van de toegang. De politieke kleur speelde daarbij een belangrijke rol, want de nadruk werd gelegd op de eigen verantwoordelijkheid van de bestuurders en ambtenaren. Het vond ook plaats in de context van het Kabinet Lubbers I en daar nam deregulering een centrale rol in het bestuur en beleid.

Gedurende Kabinetten Kok I en II vinden er drie lobbyaffaires plaats. Het heeft uiteindelijk geleid tot de regulering van de toegang bij het Ministerie van Defensie naar aanleiding van de Meijling -affaire. Niet lang daarvoor had op hetzelfde ministerie al de Sikorsky-affaire plaatsgevonden. Alhoewel het ministerie onder rechtsgeoriënteerde leiding stond, werd dit kabinet Kok II gevormd door een linkse meerderheid. Na deze affaire heeft zelfs het hele kabinet een afkoelperiode van twee jaar voor alle bewindslieden afgesproken. Gedurende Kabinet Kok I had de technolease-affaire plaatsgevonden bij het

niet tot de regulering van de toegang. De verklaring daarvoor is de rechtse politieke kleur van de leiding die juist voor een relativerende toon koos. Tijdens de kabinetten Balkenende is er slechts één lobby-affaire binnen de onderzochte ministeries voorgevallen: naar aanleiding van de financiële crisis van 2008 (Balkenende IV). Het heeft wel geleid tot reflexmatig reageren, maar (hoewel de politieke leiding linksgeoriënteerd was) heeft dit verder geen regulerend effect gehad op de toegang van de ministeries. De reden hiervoor is dat de onderzoekresultaten rondom de bankencrisis pas na de kabinetsperiode Balkenende IV werden gepubliceerd. Om deze reden is er voor de bewindspersoon geen gelegenheid geweest om passende maatregelen te nemen.

In tegenstelling tot de eerdere kabinetten van Lubbers, Kok en Balkenende kenden de kabinetten Rutte I, II en III veruit de meeste lobby-affaires. In totaal waren er tien lobbyaffaires. Gedurende Kabinet Rutte II heeft de minister van Financiën de toegang gereguleerd. Dit was naar aanleiding van de coco-affaire en de daarmee gepaard gaande negatieve aandacht van politiek en media. De politieke kleur speelde hierbij duidelijk een belangrijke rol. In tegenstelling tot het Ministerie van Financiën heeft het Ministerie van Economische Zaken de toegang niet gereguleerd, terwijl dit ministerie in dezelfde regeringsperiode te maken heeft gehad met diverse lobby-affaires.

Tenslotte heeft de initiatiefnota van linkse georiënteerde Kamerleden geleid tot diverse generieke reguleringsmaatregelen. De voorstellen werden door de linksgeoriënteerde leiding van het Ministerie van Binnenlandse Zaken overgenomen. Dat was anders bij de rechts georiënteerde minister van Binnenlandse Zaken gedurende Kabinet Rutte I waarbij de minister zelfs een motie van de Tweede Kamer naast zich heeft neergelegd die opriep tot het verbod op de draaideurconstructie van ex-bewindspersonen.

In document Omgang van ministeries met lobbyen (pagina 76-80)