• No results found

Kabinetten Rutte I, II en III

In document Omgang van ministeries met lobbyen (pagina 41-53)

3 Invloed van opspraak op de regulering van de toegang

3.5 Kabinetten Rutte I, II en III

Tijdens de kabinetten Rutte I, II en III (november 2019) hebben zich verschillende ‘lobby-affaires’ voorgedaan waarbij in de media en politiek negatieve belangstelling is geweest. In dezelfde periode heeft het Ministerie van Financiën besloten om een interne gedragslijn op te stellen voor haar ambtenaren. Dat gebeurde naar aanleiding van de ‘Coco-affaire’. Daarentegen heeft het Ministerie van Economische Zaken daarna nog met verscheidene lobby-affaires te maken gehad. Men is echter niet overgegaan tot de regulering van de omgang met belangenbehartiging. De verklaring voor het verschil kan liggen in de politieke kleur van de bewindspersonen en de ernst en frequentie van de voorgevallen affaires.

Overstap van voormalig minister Bos naar KPMG

In oktober 2010 maakte oud-minister van Financiën Wouter Bos de overstap van politiek en openbaar bestuur naar het bedrijfsleven – hij aanvaardde een functie bij KPMG. Deze transfer werd in het nieuws door verschillende media negatief besproken. De voormalig PvdA-minister werd bekritiseerd omdat hij overstapte naar een bedrijf binnen zijn eigen voormalige beleidsterrein. Naar aanleiding van de overstap van Bos naar KPMG werd in het NRC Handelsblad een uitgebreid artikel gepubliceerd over de ‘draaideurlobbyisten’. De strekking van dit artikel was dat veel Europese landen regels kennen omtrent draaideurlobbyisten, maar Nederland kent dergelijke regels niet. In Nederland zouden er rondom de toegang tot ministeries en de omgang met de belangenbehartigers weinig regels zijn die potentiële belangenverstrengeling kunnen voorkomen (Moerland, 2010).

Kabinetten Periode Politieke leiding ministerie Financiën Politieke leiding Ministerie van Economische Zaken Politieke leiding Ministerie van Defensie Opspraak Bewindspersoon Financiën Opspraak Ministerie

Economische zaken Opspraak Ministerie Defensie

Rutte I 2010- 2012

CDA CDA CDA Bos naar KPMG affaire (2010)

Geen Geen

Rutte II 2012-

2017 PvdA VVD VVD Rapport lobby transparantie SOS over (december 2013) Coco-affaire (2015) - Topambtenaar (SG) van EZ naar bedrijfsleven (2013) - Ex-minister Verhagen naar VDL (2013) - Invloed bedrijfslobby op duurzaamheidsbeleid (2015) Geen Rutte III 2017- 2019 (tot januari 2020)

CDA VVD CDA - Afschaffing van dividenden belastingaffaire (2017) - Affaire verhoging salaris ING-topman (maart 2018) - Deelname aan lobbyplatform Eurofi (oktober 2018) Lobby multinationals (september 2019) Geen

Een reactie vanuit het ministerie op deze affaire bleef echter uit. Deze verguisde ‘draaideurconstructie’ leek niet te leiden tot reflexmatig reageren in politieke zin. Dit kan liggen aan het feit dat de transfer naar het bedrijfsleven als normaal werd ervaren. In dezelfde periode zijn er meerdere bewindspersonen geweest die overstapten naar een baan binnen hetzelfde beleidsterrein, denk aan Camiel Eurlings (naar KLM) en André Rouvoet (naar Zorgverzekeraar Nederland) en Maxime Verhagen (naar VDL). In voorgaande kabinetsperiodes zijn er ook bekende bewindspersonen overgestapt, zoals Gerrit Zalm (naar ABN Amro) en Wim Kok (naar Shell). Men kan stellen dat het tot de gangbare praktijk behoort in Nederland. Dit verklaart waarom deze transfers door politici zelf als normaal verschijnsel werd gezien (NRC Handelsblad, 2010).

Verder lijken de affaires pas politieke betekenis te krijgen als er sprake is van meer gerichte lobby en beïnvloeding door ‘draaideur’-bewindspersonen of als er sprake is van duidelijke integriteitskwesties, zoals het lekken van de informatie en het oneigenlijk gebruik van iemands positie.

De overstap van voormalig minister Verhagen naar VDL

Voormalig minister van Economische Zaken en vicepremier Maxime Verhagen werd in 2013 adviseur van het industriële conglomeraat VDL-groep. Dat gebeurde na zijn politieke carrière. Het NRC Handelsblad meldde in de berichtgeving over de overstap van Verhagen dat dezelfde de minister zich in het voorgaande jaar intensief bezig had gehouden met de overname door VDL van de Limburgse autofabrikant NedCar van het Japanse concern Mitsubishi. Ook hier speelde dus een situatie waarin de twee werelden van de politiek en het bedrijfsleven met elkaar verstrengeld raken en waarbij een minister werkzaam is in de sector waar hij eerst misschien veelbetekenende besluiten voor heeft genomen. Verhagen is overigens ook bestuursvoorzitter geworden van Bouwend Nederland. Deze affaire heeft echter niet geleid tot de reflexmatige reactie van de politiek. De negatieve aandacht is echter bij de media gebleven. Verklaringen hiervoor zijn identiek aan de situatie als bij de overstap van Wouter Bos naar KPMG (hierboven).

De overstap van topambtenaar Buijink naar de Vereniging van Banken (2013)

Voormalige secretaris-generaal Buijink van het Ministerie van Economische Zaken stapte in 2013 over naar een lobbyclub binnen de financiële sector. Hij was de hoogste baas van het ambtelijk apparaat en werd voorzitter van de Vereniging van Banken. In zijn functie had hij regelmatig te maken met de

zoals ABN-AMRO, Rabobank en ING. De negatieve aandacht voor deze zaak heeft zicht alleen beperkt tot de media. Het heeft niet geleid tot politieke aandacht. Deze casus is vergelijkbaar met casussen van Wouter Bos en Maxim Verhagen (Stokmans, 2013).

Rapport SOMO over lobby transparantie (december 2013)

De Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) heeft op 17 december 2013 een rapport uitgebracht over de transparantie van de lobbypraktijken van de Nederlandse banken. Het rapport richt zich op de lobby van de financiële sector op het Ministerie van Financiën. Het rapport concludeerde dat lobbyactiviteiten van banken ondoorzichtig en niet transparant zijn. Banken zouden zich niet houden aan de richtlijnen van NRI (Global Reporting Initiative) aangaande hun lobbyactiviteiten. Het rapport bevatte aanbevelingen aangaande het toevoegen van lobbyparagraaf bij de wetvoorstellen met daarin de bijdrage van de zendende partijen de wetvoorstellen (SOMO, 2013).

De publicatie van dit rapport leidde tot aandacht van de politiek. Twee PvdA-Kamerleden, Henk Nijboer en Lea Bouwmeester, stelden Kamervragen aan de PvdA’er Jeroen Dijsselbloem, minister van Financiën. Daarin werd aan de minister gevraagd of hij bereid was om meer transparantie van lobbyactiviteiten bij de totstandkoming van wetvoorstellen te bevorderen door het toevoegen van de lobbyparagraaf. De reactie van het ministerie was als volgt:

“In de memorie van toelichting bij een wetsvoorstel wordt al vermeld welke partijen actief zijn geconsulteerd, welke partijen in dat verband hebben gereageerd, wat de reacties op hoofdlijnen waren en wat hiermee is gedaan in het voorstel. Dit gebeurt vrijwel altijd in een aparte paragraaf van de toelichting, die daarmee beschouwd kan worden als de genoemde «lobbyparagraaf». Als over een voorstel openbaar, via internet is geconsulteerd, wat bij wet- en regelgeving op het gebied van financiële markten bijna altijd het geval is, wordt in de toelichting vermeld wie gereageerd hebben, wat de hoofdlijnen van de ingekomen reacties waren en wat hiermee is gedaan. Ook hiermee bevat zo’n wetsvoorstel dus feitelijk al een lobbyparagraaf in de zin van deze aanbeveling uit het rapport.”19

Uit het voorgaande blijkt dat de minister aangeeft dat er al sprake is van het toevoegen van de lobbyparagraaf en dat daarmee duidelijk is wie de bijdrage heeft geleverd bij de financiële voorstellen. Geconstateerd kan worden dat er door dezelfde minister een paar maanden later naar aanleiding van coco’s affaire werd aangekondigd dat er voortaan een lobbyparagraaf toegevoegd

wordt aan de wetten en voorstellen die vanuit het Ministerie van Financiën komen.

Het rapport van SOMO heeft echter niet geleid tot de regulering van de belangenbehartiging op het Ministerie van Financiën. Een mogelijk verklaring van de beperkte aandacht is het feit dat de SOMO zelf een lobbyorganisatie voor regulering van de lobby is. Verder was het rapport met name gericht op de transparantie van de lobbyactiviteiten van de banken zelf. De media en politieke aandacht voor het rapport bleef beperkt.

Invloed van bedrijfslobby op duurzaamheidsbeleid van de EZ (2015) Het dagblad Trouw publiceerde op 5 november 2015 een artikel onder de titel ‘bedrijfslobby dicteert beleid duurzaamheid’. Dat artikel werd geschreven naar aanleiding van een proefschrift van innovatiewetenschapper Magda Smink over de beïnvloeding door grote bedrijven op het duurzaamheidsbeleid en besluitvorming bij het ministerie van Economische Zaken. Daarbij heeft zij de strategieën van de betrokken en actieve bedrijven in kaart gebracht. Haar conclusie was dat de kleine en innovatieve, en nieuwe bedrijven geen toegang kunnen vinden bij de beïnvloeding van de beleidsvorming. Kleinere maar innovatieve spelers kunnen niet tegen de lobby van gevestigde, grote bedrijven opboksen. Dat leidt volgens haar tot een onevenwichtige toegang tot de besluitvorming (Bouman, 2015).

Deze publicatie heeft geleid tot het stellen van Kamervragen door de PvdA-factie aan de minister van de Economische Zaken, Henk Kamp (VVD). Deze vragen mondden uit in een Kamerdebat. Tijdens het debat heeft de minister geen maatregelen genomen en geen toezeggingen gedaan aangaande het bewaren van het evenwicht van de gelijke toegang dan wel de regulering van de belangenbehartiging. Kamp wees de Tweede Kamer op de bestaande mogelijkheden tot openbare consultatie bij de wetvoorstellen en de eigen verantwoordelijkheid van de zenders en ontvangers van de belangenbehartiging.20

Coco-affaire (november 2015)

Wat was de aanleiding van de affaire?

In de periode van kabinet Rutte II kwam de coco’s-affaire aan het licht na een bericht hierover in het NRC Handelsblad op 4 november 2015. Uit een reconstructie die de krant maakte, kwam naar voren dat banken meeschreven aan een fiscale wet die hetzelfde bankwezen een jaarlijks fiscaal voordeel van

450 miljoen euro gaf (Driessen, De bank vraagt, de minister draait, 2015). Dat heeft geleid tot publieke en politieke discussie over de beïnvloeding van de banken van de politieke en besluitvorming.

Waar draait het om?

De ING-bank slaat in zomer 2013 alarm en stuurt een notitie naar de top van het Ministerie van Financiën. De bank vraagt om ‘dringende aandacht voor de consequenties voor het Nederlandse bankwezen en de Nederlandse economie’. De bank pleit voor een nieuwe type obligatie die fiscaal aftrekbaar wordt. Dit type worden ‘coco’s’ genoemd, een afkorting voor contingent convertibels (Driessen, De bank vraagt, de minister draait, 2015).

Vanwege de strengere regels na de bankencrisis moesten banken meer eigen vermogen houden. Die maatregel was allerminst populair onder de banken. Men wenste deze maatregel te omzeilen door een constructie te bedenken met coco’s: een lening met een hoge rente waarmee de bank geld ophaalt bij beleggers. Als de bank in problemen zou komen en het vermogen van de bank onder een bepaalde grens zou komen, dan zou de bank de lening wegstrepen en omzetten in eigen vermogen. De coco-beleggers zouden dan hun geld kwijtraken of in plaats daarvan aandelen terugkrijgen. Deze constructie was omstreden en zou kunnen bijdragen aan een nieuwe financiële crisis bijvoorbeeld omdat de meeste particulieren de gevolgen van zo’n complex product niet kunnen overzien (Driessen, De bank vraagt, de minister draait, 2015).

De banken wilden in eerste aanleg dat de coco-leningen gezien zouden worden als vreemd vermogen, maar de belastingdienst ging daar niet mee akkoord. De banken vonden het prima dat de coco’s niet als lening konden worden aangemerkt, maar wensten dan wel een fiscale aftrekmogelijkheid, wat de Nederlandse staat per jaar 350 miljoen euro zou kosten. Het bankwezen kwam met het argument dat de coco’s een snel herstel van de buffer bij banken in de weg stond en derhalve de kredietverlening. Zo was de bevoordeling te rechtvaardigen (Driessen, De bank vraagt, de minister draait, 2015).

Het kredietverlenersargument werd eerder in dat jaar 2015 door minister Jeroen Dijsselbloem in een opiniestuk in het NRC bekritiseerd (Dijsselbloem, 2015). De bankenlobby zou leiden tot een nieuwe crisis was het pleidooi van de minister. Volgens de reconstructie van NRC Handelsblad zou dit argument helemaal geen rol spelen bij de minister achter de schermen in het dossier coco’s. Volgens dezelfde reconstructie zou de minister extra gevoelig zijn geweest voor het argument van de banken om een gelijkspel te creëren aangaande coco’s in Europa. Dat was inmiddels in meerdere Europese landen de praktijk (Driessen, De bank vraagt, de minister draait, 2015).

de constructie en de fiscale aftrek door de Europese commissie als staatssteun zou kunnen worden gezien. De vraag die sterk speelde: zouden coco’s voor alle bedrijven gelden of alleen voor de bankensector? Zouden bedrijven uit andere sectoren een beroep willen doen op de regeling, dan zou de Nederlandse schatkist miljarden euro’s mislopen.

Als de dekking voor de coco-constructie was gevonden, dan had de minister de keuze gemaakt om de constructie te laten gelden voor alle banken en niet-banken. Dit bleek echter onmogelijk. De minister wilde daarom alleen dan de aanpassingen in de wet voor de banken laten gelden. Bij de aanpassing van de wet koos Dijsselbloem voor de wijziging via een Nota van Wijziging bij de Fiscale Verzamelwet. Daarmee vermeed hij bewust het advies van de Raad van Staten (Driessen, De bank vraagt, de minister draait, 2015).

Op hun beurt maakten de banken zich zorgen over de rechtmatigheid van de nieuwe wet. De ING-bank kreeg verschillende malen een conceptwet met een toelichting van het Ministerie van Financiën. Uiteindelijk was de ING niet blij met de voorgestelde wettekst waarin onderscheid werd gemaakt tussen banken en niet-banken. Daarom stuurde ING een eigen tekst voor de conceptwet die het ministerie overnam, inclusief argumenten: Zo werd onder andere de volgende zin overgenomen: ‘Nederlandse banken een concurrentienadeel zouden ondervinden ten opzichte van buitenlandse banken’ door de constatering dat ‘Nederlandse regelgeving uit de pas loopt’. Zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer namen de wet aan, zonder dat hierover werd gestemd (Driessen, De bank vraagt, de minister draait, 2015).

Wat was de reactie op de affaire?

Zoals eerder vermeld gebeurde de coco’s affaire onder leiding van een PvdA- minister. Voordat de affaire aan het licht kwam haalde Dijsselbloem in een opinieartikel in NRC Handelsblad hard uit naar de bankenlobby (Dijsselbloem, 2015). Een paar maanden later ontstond de affaire, hetgeen de betreffende minister in een lastig parket bracht. Het beeld ontstond dat hoewel een linkse minister publiekelijk afgeeft op de financiële sector, deze toch in achterkamertjes fiscaal voordeel geeft en ‘dikke vrienden’ is met diezelfde sector.

Deze affaire leidde tot publieke en politieke discussie over de beïnvloeding bij de besluitvorming over de financiële sector. De minister werd naar de Tweede Kamer geroepen voor een debat over deze kwestie. De minister kwam vrij snel met de mededeling dat hij voortaan bij elk wetvoorstel van zijn ministerie een zogenaamde lobby-paragraaf wil toevoegen om de transparantie te bevorderen. Niet lang daarna heeft het Ministerie van Financiën een gedragslijn opgesteld voor ambtenaren aangaande de omgang met externe

De discussie over de beïnvloeding van de belangenbehartigers in de ‘coco’s affaire’ raakt de punten van transparantie, integriteit en gelijke toegang. De grotere bedrijven zoals de banken zouden extra makkelijk toegang hebben, waarbij zij zelfs meeschrijven aan wetten. Ze helpen de ambtenaren met argumenten en bedenken manieren om steun te vinden voor het wetvoorstel. Tegelijkertijd raakt het ook de integriteit van ambtenaren, in de zin van zorgvuldigheid en onpartijdigheid. Het beeld van samenspanning ontstond, waarbij het bedrijfsleven op de stoel van zowel ambtenaren als bestuurders zit om met wetsvoorstellen te komen. Verder kan het geconstateerd worden dat coco-affaire het punt van gelijke toegang van belangenbehartigers tot de ambtenaren en bestuurders raakt. Grote bedrijven zouden gemakkelijker toegang hebben en het werk van ambtenaren zelfs overnemen.

De coco’s affaire leidde tot reflexmatig handelen en ook tot het nemen van regulering van de omgang met de belangenbehartiging op het ministerie van Financieren (Driessen, Dijsselbloem belooft beterschap vanwege coco's, 2015). Die reactie werd versterkt doordat het ministerie werd geleid door een linksgeoriënteerde minister en eerder had uitgehaald naar de bankenlobby (meer hierover volgende hoofdstuk).

Ten slotte ligt een gedeelte van de verklaring van regulering van de belangenbehartiging in het feit dat er sprake was van een opeenstapeling van affaires waar banken bij betrokken waren en daardoor het negatieve imago.

Dividendbelastingaffaire (2017)

Wat was de aanleiding van de affaire?

De aanleiding voor deze affaire was het WOB-verzoek aan het Ministerie van Financiën van de onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam op 16 november 2017, om de stukken te bemachtigen over de afschaffing van de dividendbelasting zoals gebruikt tijdens de onderhandelingen voor het regeerakkoord van kabinet Rutte III. De betrokken bewindspersonen en de leden van de coalitie hielden tot dan toe vol dat er geen formatiestukken over de afschaffing van de dividendbelasting waren geweest. Dat leidde – zoals in de inleiding van deze scriptie te lezen was - tot negatieve media-aandacht en ook politieke debatten over de invloed van grote bedrijven op het besluitvormingsproces. De belastingmaatregel van 1,4 miljard euro stond niet in de verkiezingsprogramma’s van de deelnemende partijen. Toch werd deze erin geschreven. Uiteindelijk bleek het contact met Shell en Unilever ervoor te hebben gezorgd dat de afschaffing van dividendbelasting in het regeerakkoord werd opgenomen.

Waar draait het om?

In de aanloop van het regeerakkoord van Rutte III had de VVD’er- Eric Wiebes, toen nog staatssecretaris van Financiën een afspraak met Paul Polman, bestuursvoorzitter van de Nederlands-Britse multinational Unilever. Gedurende het gesprek pleitte Polman voor de afschaffing van de dividendbelasting. Ambtenaren van het Ministerie van Financiën zagen niks in de afschaffing van de dividendbelasting. Op 15 november 2017 was er een debat met de minister-president Rutte over het regeerakkoord. Tijdens het debat vertelde hij dat geen notities waren over de dividendbelasting in het formatiedossier. Hij zei dat hij “zich niet herinnert dat er zo’n memo’s heeft gelegen” aan de formatietafel.

De dag na het debat van 15 november werden er door de onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam stukken van de formatie over de afschaffing van dividendbelasting opgevraagd via WOB-verzoeken. Het verzoek was gericht aan het Ministerie van Financiën. In de eerste instantie werd ontkend dat er formatiestukken zouden zijn geweest over de dividendbelasting. Later bleek na verzoek van de onderzoekers dat er wel degelijk formatiestukken bestonden over dit onderwerp. Het Ministerie van Financiën weigerde die stukken vrij te geven. Het zou ‘de noodzakelijke vertrouwelijkheid’ van het onderhandelingsproces kunnen schaden. Men komt er later op terug en maakt de stukken alsnog openbaar (Kranenburg, 2018).

Grote bedrijven als Unilever en Shell en werkgeversorganisatie VNO- NCW hadden al langer op de afschaffing van de dividendbelasting hebben gehamerd. Het zou het Nederlandse vestigingsklimaat verbeteren. Verder zouden aandeelhouders sneller kiezen om in Nederlandse bedrijven te investeren. Op 5 oktober 2017 bracht bestuursvoorzitter van Unilever de boodschap dat hij zijn plan om Unilever met één hoofkantoor in Rotterdam te vestigen van tafel haalde. Het maakte Rutte woedend en leidde dat het kabinetsplan voor de afschaffing definitief van de baan was (Brandsma, 2018). Wat was de reactie op deze affaire?

Deze maatregel leidde vanaf het begin tot politieke discussie over de invloed van de grote bedrijven en multinationals op de politieke besluitvorming. Waarom zou een maatregel van 1,4 miljard euro in het regeerakkoord worden opgenomen als deze niet in verkiezingsprogramma’s van de regeringspartijen staat? Bovendien zou het grootste voordeel voor buitenlandse beleggers zijn. De argumentatie dat de afschaffing van dividendbelasting zou leiden tot beter vestigingsklimaat was ook niet overtuigend en ook niet bij ChristenUnie en D66. Door de oppositiepartijen in het parlement werden woorden gebruikt als “Dit riekt naar chantage”. Dat kwam doordat er een link was ontstaan tussen de afschaffing van de dividendbelasting en de voorgenomen plannen van de

Later bleek dat er wel degelijk formatiestukken zijn over de afschaffing van de dividendbelasting terwijl dit door het kabinet was ontkend. De premier betuigde spijt dat het zo was gelopen. Dat heeft tot de reactie geleid dat het kabinet alsnog onder de politieke en media druk de formatiestukken over de

In document Omgang van ministeries met lobbyen (pagina 41-53)