En Croes ging er op uit om een betrekking in den boekhandel te zoeken voor zijn
tweeden zoon. Hij slaagde al spoedig. Een van zijn vrienden, die een grooten winkel
had, kon wel een intelligent jongmensch gebruiken, wou hem ook 'n kleinigheid
betalen. Het was op een avond na den eten, dat Croes op het idee was gekomen dáár
even heen te loopen, 't dadelijk gedáán had ook. En, erg in z'n schik nu met dit
plotseling succes, ervan genietend in een alles-vergevende joyeus-verzoenende, een
als opgelichte stemming - die tevens verlangen gaf naar nog meer voldoeningen, nog
meer plezier - deed hij nu ook, in-eens, wat hij zich in den laatsten tijd telkens al
even voorgesteld, maar dan weer met vage schaamte verworpen had - hij liep dóór
naar Theo's woning, om 't hem aanstonds te vertellen. Eigenlijk glad verkeerd, bedacht
hij zich onderweg met een glimlach - eigenlijk 'n zwakheid! Een streng vader zou
zoo'n jongen nu bij zich laten komen, beginnen met hem erg klein te maken, op zijn
plichten te wijzen, en dan ten slotte te zeggen: nu, ik heb weer voor je gezorgd, je
kunt 'n betrekking krijgen, daar-en-daar, doe nu maar 'is allemachtig je best, tóón
dat je.... enzoovoorts! ... Ja, ja! ... In vredesnaam, hij mocht ook wel eens wat hebben,
en hij had er nu in-eens zoo'n dollen lust in, Theo te gaan verrassen, hem gelukkig
te maken, tegelijk met het goede nieuws en met een eerste bezoek aan z'n gezin....
Er was nu zelfs wat schaamte in
Croes bij deze gedachte... Een eerste bezoek! ... Dat kind, dat kleindochtertje van
hem.... Was 't niet te bar dat hij 't nog heelemaal niet gezien had?...
Ze wisten er thuis niets van natuurlijk. Des te beter. Hij zou 't morgen maar in-eens
zeggen, dat hij er geweest was.... 't Zou ook moeilijk anders zijn gegaan, na al wat
hij er over gesproken had met Emma en Jeanne.... Vreemd eigenlijk, en jammer,
achteraf, dat hij eerst zoo'n strenge, afwijzende houding aangenomen had. Nou ja,
maar toen waren de indrukken van Theo's verwaand optreden en van Emma's
ontsteltenis ook nog zoo versch geweest, en die vrouw, Anna, hun derde meisje,...
gek! hij wist nu amper meer hoe ze 'r uitzag! ... Och, je wende aan 't idee, dat was
het, je went aan alles ten slotte - maar beroerd jammer blééf het, en die arme kerel
zou er nog dikwijls genoeg spijt van hebben, later, òf .... ja misschien nú al, wie wist
het! ...
Croes schelde, éénmaal - hij wist niet dat hij 't tweemaal doen moest - de deur werd
opengetrokken. En uit de trapduisternis schreeuwde een heesche, hem onbekende
oude-vrouwenstem: ‘Wie daar?!’
‘Ben ik hier terecht bij meneer Croes?’ riep hij forsch naar boven.
‘Ach!... Jasses, dat gezanik! .... Mot u Croes hebben? ... Jawel, komt uwe maar
boven, ze ben d'r óp! ... Tweemaal bellen asjeblieft, as je weer 's komt! ... 't Is twee
hoog!’
Nog wat na-mopperend verdween de stem. Croes deed de voordeur achter zich
dicht en begon te klimmen. 't Was schemerdonker op de trap, de kaal-houten,
uitgesleten treden bijna niet te onderscheiden. Alleen op de portalen een klein
petroleumlampje, dat walmde, stonk. Daar bedacht hij zich nu in-eens iets! Als er
nu maar niemand van die vrouw d'r familie is, als ze maar geen visite hebben! ...
Tweede etage. Hier moest het dus zijn. Croes had
nog niemand gezien. Van nog hooger af kwamen schorre en schelle stemgeluiden,
ruzie.... Welke deur moest hij nu hebben? .... Hij tikte maar ergens aan, zelf klopperig
en wat hijgend, van 't klimmen....
‘Ja! ... Binnen! ...’
Dat was Theo's stem. Toch nog aarzelig, langzaam, wrikte Croes aan den deurknop,
duwde open.... En - hij ontstelde er bijna van, voelde iets naar z'n keel schieten - het
viel verbazend mee! In een keurig opgeruimd, rustig-en-helder-licht kamertje, in de
sfeer van een gaslamp, tegenover elkaar aan een vierkante, effen overdekte tafel,
waarop thee-boeltje, glanswitte kopjes - daar zaten ze, Theo met een boek voor zich,
't vrouwtje gebogen over naaiwerk, de wieg naast zich.... 't Leek een idylle!
‘Zoo! ... Goeienavond,’ zei Croes.
‘God vader! Bent ú daar in-eens?...’ Theo was opgesprongen, kwam hem haastig
tegemoet; hij bloosde sterk: en ook de vader voelde z'n hoofd nog warmer worden
dan 't al was van 't trappenklimmen. Hij zette z'n hoed af.
Anna had omhoog-gekeken, verschrikt. Zij deed een poging om op te staan,
peuterde haastig aan 't werk, dat zat vastgespeld aan haar rok en het tafelkleed, maar
Croes wenkte goedig: ‘Blijf maar zitten, blijf maar zitten! ....’ Hevig blozend stond
ze toch ten halve op. ‘Meneer!’ fluisterde ze. Ze dorst hem geen hand toe te steken,
maar Croes deed het, gulweg; hij herkende haar nu, aardig snuitje, ouder geworden,
bleeker, smaller.... ‘Hoe gaat het, moedertje!’ Dat was 'n uitstekende vondst:
moedertje. Hij kon immers niet dadelijk intiem zijn, Anna zeggen. ‘Dank u wel...
Hoe gaat het u zelf? ... En hoe is 't met mevrouw?’ Er was blijdschap nu in haar
zachte stem.
Theo hielp z'n vader z'n overjas uittrekken. ‘Zie zoo, gaat u hier zitten,’ zei hij
vroolijk. In z'n verbijsterde verrastheid had hij niet opgemerkt dat Anna van ‘meneer’
en ‘mevrouw’ sprak.
‘Eerst 'is in de wieg kijken,’ zei Croes.
Met vlugge handigheid draaide Anna het wiegje zoo om, dat het licht op haar
kindje scheen. Daar lag ze, klein Anna-tje, ze sliep gerust; het ronde kopje 'n weinig
op zij, mondje half-open. Waarachtig, ze hadden gelijk, het leek wat op Emma! Croes
wou er iets over zeggen, maar het ging in-eens niet. Door een floers van tranen heen
keek hij even naar 't moedertje, wier oogen, groot-open-getrokken, glansden, gelukkig.
En hij klopte haar zachtjes op den schouder; het was het eenige wat hij doen kon.
Toen hij vervolgens ook aan tafel was komen zitten, keek hij eens om zich heen
In document
Herman Robbers, Roman van een gezin. Deel 2. Eén voor één · dbnl
(pagina 77-80)