legen. ‘Dat 's best! Ik heb al lang respect voor u.... Zoo'n duitsch examen, 't lijkt
me....’
Weer proestte Gonne. ‘Haha! Nee, die is goed! Hoe komt u er bij! 't Beteekent
niets! En trouwens, ik doe niets dan zakken voor m'n examens, nie-waar Jeaan? ...
't Is nog al wat moois, die studie van mij!’
Jeanne zag nu pas hoe opgewonden, hoe warm haar vriendin geworden was. Gonne
werd bijna nooit rood in 'r gezicht, maar op haar bleeke voorhoofd glimmerden
zweetpareltjes. En wat glansden haar oogen! Zou ze soms koortsig zijn? Ze deed zoo
druk. Ze moest maar gauw naar bed gaan, straks, direct na 't koffiemaal.
En om haar vriendin wat af te leiden, rustiger te maken, wilde Jeanne 't gesprek
overnemen. Zij kuchte, bloosde weer wat en vroeg: ‘Wijdt u zich heelemaal aan de
litteratuur, meneer Driebeek, of heeft u nog een andere werkkring?’
Maar nu gaf Gonne 'n gilletje van plezier. ‘O jé! daar raak je een teer punt aan!’
Ook juffrouw Boersche lachte hoorbaar, terwijl juffrouw van Wezel een
pruimemondje trok, en van den kant der Van de Vijvers werden oolijke gezichten
over de tafel gestoken. Ze keken allen naàr Driebeek. Jeanne begreep dat ze hem
met haar vraag onbewust in 't nauw bracht; ze kleurde sterker, stamelde: ‘O.... ik
meen.... pardon....,’ maar de schrijver lette er niet op, hij lachtte mee, naar Gonne
blikkend - een goudglans lag over zijn oogen: ‘Nou ja, ik.... hm.... ja.... U moet weten,
juffrouw Croes, ik studeer eigenlijk nog, in de oude letteren, ziet u, ik.... ik dacht
docént te worden, maar.... enfin... met m'n schrijven.... ik zit liever zoo'n beetje voor
mijzelf te werken, en dat houdt zoo op... Maarre... ik hoop nu toch in dit najaar nog
m'n doctoraal.... haha! ... jaja.... lacht u maar, juffrouw Van de Pals, lacht u maar! ...
't Is toch nog de vraag of u vroeger dan ik....’
‘Hè? ... Gut-nog-toe! Nee maar, hoe vin-je die! ...
So eine Frechheit!’ riep Gonne gemaakt boos uit. ‘Wat 'n vergelijking! ... En dat
zullen we toch nog 'is zien, wie er eerder klaar is, u of ik!’
‘The readiness is all,’ zei de dichter, brommig voor zich heen, en glimlachend
nam hij zijn boek weer op.
Het koffiemaal was geëindigd, de blonde kindertjes juichend den tuin in gerend,
en Jeanne stond naar hen te kijken met hun mama en de oude dames. ‘Wat 'n schatjes,
hè?’ zei juffrouw van Wezel. En mevrouw Van de Vijver keek Jeanne aan met een
lachende oogenglanzing van trotsch geluk. Het meisje glimlachte terug, ze voelde
een zachte bonzing in haar keel, die licht benauwde, het was of haar lichaam zwol
en haar denken zich verwarde.
‘Nou zeg, ik ga dan maar wat rusten,’ zei Gonne, naast haar komend. ‘Hè! wat is
't hier vreeselijk warm geworden, vin-je niet? .... Pfoe! Ik stik! .... Nu, tot straks....
Of ga je soms mee, ook een beetje liggen?... Kom, doe het maar!’
‘Hè? .... Ja.... Dat 's goed....’
Soezend liep ze achter Gonne aan; ze kwamen weer in hunne koele slaapkamer.
‘Nou zeg, hoe von-je 'm, ons dichtertje,’ lachte Gonne, oogenglanzend.
‘Ik! ... Och! ... 'k Weet nog niet. 't Lijkt me een aardige, vriendelijke man.... Maar
hoe dorst je zoo brutaal tegen 'em te zijn?’
‘Brutaal? .... Kom! 'n Beetje plagerij, daar kan-ie best tegen. Je moet denken, we
kennen elkaar, 'n paar weken al. Hij deed saai vandaag, met z'n boek.... Anders kan
die zoo gezellig zitten praten en gekheid maken.... 'k Geloof dat jij 'm intimideerde....
O nee, 't is heusch een type! .... Enthousiast dat-ie zijn kan over een boek of over 'n
mooi punt ergens in de buurt, allerleukst. Dan hakkelt-ie soms van extase, en dan
plaag ik 'm natuurlijk ook altijd een beetje; och kom, daaris-t-ie al aan gewoon, hoor,
haha! ... En hoe vond-je de anderen? ... Mevrouw Van de Vijver? Mooi hè? Zou je
zeggen dat die al vier kinderen heeft?..’
‘Nee, nee, dat zeker niet,’ zei Jeanne droomerig. ‘Maar kom, zeg, ga jij nou wat
uitrusten; als je zoo druk blijft zal je heelemaal niet kunnen slapen....’
‘Nou ja, doet er niet toe, dan slaap ik niet! Laten we nog 'n beetje klessen, dat's
gezellig.... Zóó, daar lig ik! .... Ga jij nou ook op je bed en dan praten we nog wat,
hè? .... Zeg.... Zag-je dat-ie z'n stoel bijna omgooide toen ik je voorstelde.... Van de
confusie.... pf! ....’
‘Ja! .... Maar heusch zeg, laten we nou liever niet meer praten.... Zie dat je wat
slaapt....’
‘Och, malligheid, ik voel me al zoo'n boel beter!’
‘Nou ja.... ssst nu maar....!’
Gonne zweeg even. Wat is ze opgewonden, dacht Jeanne. Niet natuurlijk. Ze denkt
dat ze beter is, maar.... 'k weet 't niet.... ze lijkt nu juist nog veel zenuwachtiger dan
in Amsterdam.
Daar begon ze al weer: ‘Zeg Jeaan, 'k vind toch zoo vreeselijk leuk dat je 'r bent,
we gaan weer's echt jong worden samen, hè? Mal doen! Net als vroeger. Je bent veel
te ernstig geworden in de laatste tijd, maar ik zal je wel weer opkikkeren, hoor!’
‘Dat's goed, dat's goed,’ zei Jeanne, ‘stil nou maar!’.... Hoe lief was ze toch, Gonne,
hoe hartelijk en aardig altijd, zoo echt vrindschaplijk. Ja, er waren toch nog wel goeie
menschen in de wereld.... Wat 'n echt goed, innig vrindelijk gezicht had die Driebeek
ook.... Jeanne kreeg er tranen van in 'r oogen als ze 'r nu aan terugdacht.... O, ze
geloofde nu ook wel, dat ze 'n prettigen tijd hebben kon hier. 't Viel erg mee
totnogtoe.... Kom, ze zou ook wat zien te rusten....
Maar telkens weer riep Gonne: ‘Zeg ... slaap je ... hoor 's,’ zoodat Jeanne zich
voornam 't maar niet meer te doen voorloopig, dat meegaan, ook op haar bed liggen.
Eindelijk, tegen drieën ongeveer - 't was middagstil - scheen Gonne in slaap
gevallen, Jeanne merkte 't aan haar langere en geregelde ademhaling. Zelf kon
ze den sluimer niet over zich krijgen. Maar zacht dommelen en droomen deed ook
al goed. Om half vier stond ze op, keek eens naar Gonne. Die sliep gerust.... Wat zag
ze er nog teertjes uit zoo, wassig bleek; 'n fijn, mooi gezichtje toch, in de rust....
Dien middag aan tafel liet Driebeek zich niet zien, maar den volgenden dag, bij 't
In document
Herman Robbers, Roman van een gezin. Deel 2. Eén voor één · dbnl
(pagina 112-116)