• No results found

bankierskantoor te gaan, daar komt je wiskunde je ook uitstekend te pas, en je zou bijvoorbeeld eerst, om wat te ontbolsteren, bij Ru

‘Wat! ... chot, papa, hoe komt u er in 's hemelsnaam bij,’ riep Henk nu uit met een

pedantig dédain. ‘Bij Ru! Ik denk er niet over! Bij Ru op kantoor! ... 'k Zou nog

liever! ... Me door m'n eigen broer 'n beetje laten negeren en koejonneeren, dank u

wel!’

Bij al 't medelijden voor Henk dat Croes gevoelde kwam nu toch ook een weinig

ergernis. ‘Kom, kom, jongen praat nou 'is niet zoo wild, en maak je niet boos, hè....

Laten we nou 'is verstandig.... Kijk 'is, zoo'n studie, in Delft, of wáár dan ook.... Je

zoudt dan toch ook willen studént zijn, niet waar? .... je....

‘Ja natuurlijk’, viel Henk weer in de rede.

‘Nou maar, dat kost 'n verbazende hoop geld, weet je dát wel? .... Enne.... ja, zie

je.... jongen, ik moet het je wel eerlijk zeggen, hoe beroerd ik het ook vind, ik heb

groote verliezen gehad in de laatste jaren... 't Zou me de uiterste moeite kosten, of

liever.... nee, 't is beter dat ik het je maar dadelijk ronduit zeg, Henk, heusch kerel,

het spijt me ontzettend, maar.... ja, god, het gáát niet, ziedáár! Ik kan het niet betalen!

... Je moet in vredesnaam een andere werkkring kiezen! Ik zal je zooveel mogelijk

helpen; het zal wel meevallen. Een jongen met jou vermogens, in den handel.... Je

weet, ik krijg Bas ook thuis; dat arme ventje kán nu eenmaal niet met zijn hoofd

werken. Hij zal maar ergens in de leer moeten, bij een timmerman of zoo.... Maar

natuurlijk, we zullen hem nog jaren lang, - jaren lang!.. moeten onderhouden... Ik

heb heelemaal zoo'n verbazend duur jaar, ik weet waarachtig niet... Noortje trouwt....

Theo moet ik helpen...’

Henk was opgesprongen. Hij zag valig bleek. Tranen had hij niet, maar z'n gezicht

scheen magerder geworden, scherp getrokken als 't was in-eens, tot een

masker van woedende ergenis en verdrietigheid. ‘Nee maar!’ riep hij uit ‘wat is...

wat is dát gemeen! ... Theo ja, Theo zult u helpen, en Bas, en met Ru speculeeren,

nee, dat is.... Jesis-nog-toe! .... 't Geld dat mij toekomt; voor m'n studie; dat krijgen

zij!’

‘Toe, toe jongen, zeg zulke dingen nou niet,’ bromde Croes met neergeslagen

oogen, verlegen in zijn baard graaiend. Hij voelde zich al warmer worden en benauwd.

‘Ik vind 't immers zelf toch ook beroerd genoeg! ... Maar waarachtig, geloof me, ik

heb er de overtuiging van - en 't is ook het eenige wat me troost - je zult er later nog

wel 's anders over praten, je zult in een ander vak even goed voldoening kunnen

vinden en veel eerder je brood verdienen. Dat 's toch ook wat waard? ... Och heusch,

Henk, jongen, er is niet zoo'n groot verschil tusschen den eenen werkkring en den

anderen!’

‘Pf....!’ deed de knaap, met een eigen wijs-wegwerpend gebaar.

‘Ja, dat lijkt jou nou misschien heel mal, maar vraag er andere menschen maar 'is

na! Is er iemand die z'n zoons in z'n eigen vak wil hebben? Bijna geen mensch of hij

heeft later een hekel aan z'n zelf gekozen beroep, verbeeldt zich dat het ergens anders

beter is! Kooplui hadden willen studeeren, doctoren zijn jaloersch op de

handelswinsten ... Och! Alles heeft z'n schaduwzij, geloof me, niets is er volmaakt,

niets is er maar altijd prettig, alles is ten slotte eentonig en brengt teleurstellingen....’

‘Vader!’ riep nu Henk uit, ‘als u me niet laat studeeren ... ik ga weg, voor altijd,

ik ga naar Indië of na' Amerika, u ziet me nooit meer terug!’

Croes schrok. Even keek hij zijn zoon aan - dien derden, waar hij totnogtoe nooit

veel op gelet had. Wat zag hij schaduw-bleek om z'n spitsen neus, wat was hij diep

bewogen blijkbaar, en wat 'n wilskracht sprak er uit die stem en die houding. Zou

dat echt zijn? De oude man stond ook op, hij voelde zich

bluft. Op zulk een verzet had hij niet gerekend. En terwijl hij begon in z'n kamer

op-en-neer te gaan, bromde hij voor zich heen: ‘Verdomd! nou dat weer!’ Dan, even

staan blijvend en met een hoofdknik naar Henk: ‘Schaam je je niet, jongen?’ Maar

even later, zich vermannend, en een stap naar den knaap toetredend: ‘Henk, kereltje,

win je nou niet zoo op, toe, hou je nou kalm, ik....’

‘Kalm? Kalm? .... Ja! .... Als al je illusies, als je heele toekomst.... Och.... och! ...

Ik weet best wat het is! .... Denkt u dat ik 't nooit gevoeld heb? .... Hebt u ooit zoo

tegen Ru of Theo gesproken? .... Nee, nee, hè? dát waren de lieve zoontjes! Theo,

ha! Die heeft u duizenden gekost en nog, nóg helpt u 'm met geld! .... Maar ik.... och,

om mij hebt u nooit iets gegeven, ik ben altijd.... in 't verdomboekje, ik....’

‘Stil! .... sst! .... Zwijg nu, Henk! .... Je mág zulke dingen niet zeggen. 't Is een

schande!...’ Croes liep weer heen en weer. Diep en smartelijk had hij de waarheid

gevoeld van wat die jongen daar had gezegd. Maar dat kón niet, dat mócht hij nooit

toegeven. ‘Ik vergeef het je, omdat ik begrijp dat je teleurgesteld bent, erg

teleurgesteld.... Niet om je gegeven?’ - Croes streek zich over het kale hoofd - ‘Mama

en ik houden van al onze kinderen evenveel, hè, dat weet je wel; m'n hemel-nog-toe,

jongen, je zoudt....’

Henk had zijn vader voortdurend scherp in 't gezicht gekeken. Hij merkte z'n

verwarring, z'n benauwdheid. En zijn wreede woede werd er nog door aangehitst.

Zonder eenig medelijden, met 'n koele heftigheid viel hij hem opnieuw in de rede:

‘Vader, ik zeg het u nogmaals, kort en goed, als u me niet laat studeeren, best, dan

zal ik wel zien wat ik doe, maar hier in Holland ergens op een kantoor blijven hangen

- nóóit en nóóit! .... U denkt dat ik als ingenieur geen vlugge carrière gemaakt zou

hebben! .... O nee, niet hier, niet in het lekkere Nederland, dat weet ik wel, maar

in Zuid-Amerika bijvoorbeeld, in Chili.... of in Japan?’

De vader bleef weer staan, verwonderd; hij schokte met z'n schouders. ‘Ventje,

ventje! .... Hoe kom je toch aan de wijsheid, wat is dat allemaal! Je bent nog zoo

jong, hè, bedenk toch....’

‘Nou ja, och, natuurlijk! U staat daar heelemaal buiten, u hoort of leest van al die

dingen niet.... Maar.... havens en bruggen bouwen, doén ze hier haast niet meer....

En áls ze 't doen wordt er niet voor betaald! .... Ik wil de wereld in. En ik zál de

wereld in! Ik....’

‘Goed, goed, jongen, best, ik zal je niet tegenhouden! Maar 't komt me voor dat

je praat na' dat je wijs bent. 'n Ventje van zeventien, hm! 't is toch eigenlijk.... Maar

goed hoor, goed, ga jij de wereld maar in! Als je daar je geluk in vindt, ergens in een

apenland je te ver....’

‘Och wat, apenland! .... Holland is een apenland! .... Zulke jongens als Ru en Theo,

ja, dát zijn....’

‘Sst! sst! stil! Hou nou je mond! 't Is bespottelijk, alles wat je zegt, onzinnig en

bespottelijk! 'n Jongentje dat pas komt kijken! .... Wat 'n malle, pedante,

opgeschroefde.... Enfin, 'k zeg je nogmaals, 'k vergeef het je omdat ik mee.... omdat

ik me je teleurstelling kan begrijpen. Maar zwijg nou, en denk 'is goed over wat ik

je gezegd heb. Helpen zal ik je zooveel als ik kan. Alleen, dat studeeren in Delft zal

je helaas uit je hoofd moeten zetten, jongen.... Je vader kan het niet betalen.... Er zijn

er meer zoo.... Het gaat me genoeg aan m'n hart, dat verzeker ik je, ellendig vind ik

het, maar.... 't Is eenmaal niet anders! .... En ik zal nog wel meer moeten....’ Croes

viel in z'n leuningstoel neer, staarde moedeloos voor zich uit, aldoor graaiende en

plukkende in zijn baard.