• No results found

6. Kaderrichtlijn Afvalstoffen

6.1.1.5 Toepassing checklist

Na een bespreking van wat wel en niet onder het begrip afvalstof valt, kan toepassing gemaakt worden van een aantal beoordelingscriteria van de checklist circulaire economie. Er kan meer bepaald al iets gezegd worden over de cycliciteit, de rechtszekerheid en de overeenstemming met de afvalhiërarchie van de besproken bepalingen.

a. Cyclisch

Wat betreft de cycliciteit is de eindebeoordeling eerder negatief dan positief. Het bestaan op zich van de concepten bijproduct en einde-afvalfase valt toe te juichen. Het is een poging om materialen en producten langer te laten circuleren. Dit wordt echter tegengewerkt door de brede interpretatie die het Hof aan het begrip afvalstof geeft en de daaruit voortvloeiende enge interpretatie van bijproducten.

Het meest onbegrijpelijke aan deze jurisprudentie is dat ze steunt op een compleet verkeerde zienswijze van de richtlijn. We hebben het hier over het feit dat er prioriteit wordt gegeven aan afvalregulering boven afvalpreventie. Deze redenering is gesteund op de angst dat een niet meer gewenste stof schade aan het milieu kan veroorzaken.

Dit is om twee redenen een gebrekkige redenering. Ten eerste wordt het bestaan van afval als uitgangspunt genomen. Er wordt niet ingespeeld op het feit dat afvalcreatie bij de bron kan aangepakt worden. Meer nog, volgens de richtlijn zelf verdient dit de voorkeur ingevolge de afvalhiërarchie. Ten tweede wordt er, ten minste schijnbaar, geen rekening gehouden met alternatieve oplossingen. Zo zou de angst dat een stof niet meer gebruikt zou worden, weggenomen worden door een intentieverklaring dat de stof wel nog gebruikt zal worden. Dergelijke verklaring zou natuurlijk gepaard moeten gaan met een verjaringstermijn en sancties indien de termijn wordt overtreden of ter kwader trouw wordt gebruikt. Een andere optie zou een redelijke termijn van opslag in het leven roepen voor producenten die beschikken over een productieresidu waarvan het niet absoluut zeker is dat deze nog gebruikt zal worden, maar waarvan het wel mogelijk of waarschijnlijk is. Dit zou rechtszekerheid verschaffen en de markt voor bijproducten doen groeien en afval vermijden.251

Bij de ontwikkeling van bovenstaande mechanismen moet er voor gezorgd worden dat deze niet de mogelijkheid scheppen dat stoffen die niet meer gebruikt zullen worden en die een afvalverwerkingsproces zouden moeten ondergaan, ontsnappen aan de verplichtingen van de richtlijn. De creatie van dergelijk achterpoortje zou nefast zijn voor de effectiviteit en de doelen op vlak van milieubescherming van het Europese Afvalbeheer.

250 J. MALINAUSKAITE, H. JOUHARA en N. SPENCER, “Waste Prevention and Technologies in the Context of the EU Waste Framework Directive: Lost in Translation?”, European Energy and Environmental Law Review 2017, 73.

251 E. SCOTFORD, “Trash or treasure: policy tensions in EC waste regulation”, Journal of Environmental Law 2017, 383.

49 Toegegeven, het is een moeilijke balansoefening tussen het stimuleren van productief gebruik van materialen en producten en ze als afval te reguleren ter beperking van hun negatieve impact op het milieu. Daarenboven moet deze evenwichtsoefening worden uitgeoefend in overeenkomst met de afvalhiërarchie.

Deze balans is heden nog niet gevonden. Het ligt namelijk niet in de lijn der verwachtingen dat de meer dwingende bewoording van beider eerste lid van de artikelen 5 en 6 de hier besproken problemen met betrekking tot cycliciteit zal oplossen. Om het circuleren van materialen en producten te stimuleren is meer nodig dan een andere bewoording. Dergelijke bewoording kan een ondersteunend effect hebben, maar voor echte verandering moeten de grondoorzaken van de problemen aangepakt worden, zoals hierboven is besproken.

b. Afvalhiërarchie

Bij de bespreking van de cycliciteit is al duidelijk geworden dat de hier besproken bepaling de principes van de afvalhiërarchie niet respecteren. De criteria van het Hof, gecodificeerd in de richtlijn, plaatsen afvalregulering boven afvalpreventie. Er volgt nog een ruime bespreking van de afvalhiërarchie van de richtlijn onder 6.2.1 en vooral onder 6.3. Daar zal duidelijk worden of de hier besproken problemen verholpen worden.

c. Rechtszekerheid

De begrippen in de richtlijn geven niet voldoende rechtszekerheid. Zowel de definitie van afvalstoffen als de termen “verdere behandeling” en “normale productiepraktijken” zijn niet voldoende afgelijnd en duidelijk.

Dit is van groot belang in een circulaire economie aangezien marktspelers uitsluitsel behoeven omtrent de afvalstatus van hun producten of materialen. Er moet namelijk geweten zijn met welke verplichtingen of voorwaarden die producten of materialen bezwaard zijn voordat ze een nuttige toepassing of afvalverwerking kunnen ondergaan en of ze überhaupt een nuttige toepassing kunnen ondergaan.

Op dit vlak moet de richtlijn nog grote stappen zetten. Te beginnen met duidelijkere voorwaarden voor bijproducten en de einde-afvalfase. Op zijn minst moeten hierbij de termen “verdere behandeling” en “normale productiepraktijken” gedefinieerd worden.

6.1.2 Specifieke afvalbegrippen

Naast een algemene omschrijving van het begrip afvalstof maakt de richtlijn nog een onderscheid tussen een enkele specifieke afvalbegrippen. Voor de aanpassingen van richtlijn 2018/851 stonden er slechts drie specifieke afvalbegrippen in de kaderrichtlijn, erna zeven.

De veranderingen betreffende gescheiden inzameling, preventie en stimulering van voorbereiding tot hergebruik en recycling zullen hieronder nog worden besproken (zie 6.3 en 6.4).

6.2 Principes

Het Europees afvalbeheer is gestoeld op een aantal principes. Sommige van de artikelen die deze principes bevatten zijn aangepast in 2018. Toch zullen alle principes besproken worden om een algemene beoordeling te kunnen maken.

50 De toepassing van de checklist zal pas gebeuren in deel ‘6.3 Preventie’, aangezien de principes dan als een geheel kunnen beoordeeld worden.

6.2.1 Afvalhiërarchie

De afvalhiërarchie is het kernprincipe van het EU-afvalbeheer. Het is daarnaast een belangrijk principe van de circulaire economie. Zoals al is besproken bestaan er verschillende vormen afvalhiërarchieën. De EU koos in 2008 voor een met vijf niveaus: “Bij het opstellen van wetgeving en beleidsinitiatieven voor de preventie en het beheer van afvalstoffen wordt als prioriteitsvolgorde de volgende afvalhiërarchie gehanteerd:

a) preventie;

b) voorbereiding voor hergebruik; c) recycling;

d) andere nuttige toepassing, bv. energieterugwinning; en tevens e) verwijdering.”252

Aan die eigenlijke hiërarchie werd niet getornd. Wel werden er in 2018 een aantal definities toegevoegd die een aantal afvalbeheeractiviteiten plaatsen in de hiërarchie. Ten eerste, “materiaalterugwinning”. Het wordt gedefinieerd als een “andere handeling voor nuttige toepassing dan de terugwinning van energie en de herverwerking tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstoffen of andere middelen voor het opwekken van energie. Daartoe behoren onder meer voorbereiding voor hergebruik, recycling en opvulling”.253

In die definitie komen we onmiddellijk de volgende ‘nieuwe’ term tegen, “opvulling”. ‘Nieuw’, omdat de term opvulling al voorkwam in art. 11.2 b) in 2008,254 maar toen werd nog geen definitie gegeven.

In 2018 kwam die er wel en ze luidt als volgt: “handeling voor nuttige toepassing waarbij niet-gevaarlijk afval wordt gebruikt voor het herstel van uitgegraven terreinen of voor civieltechnische toepassingen bij de landschapsaanleg. Afval dat wordt gebruikt voor opvulling moet dienen ter vervanging van niet- afvalmaterialen, geschikt zijn voor de voornoemde doelen en worden beperkt tot de hoeveelheid die strikt noodzakelijk is om deze doelen te bereiken.”255

In de afvalhiërarchie komt “opvulling” op de vierde plaats te staan. Het is dus een “andere nuttige toepassing”.256

In 2018 is er een derde lid aan het artikel over afvalhiërarchie toegevoegd: “De lidstaten maken gebruik van economische instrumenten en andere maatregelen om prikkels te bieden voor de toepassing van

252 Art. 4.1 Kaderrichtlijn Afvalstoffen 2008. 253 Art. 3.15bis Kaderrichtlijn Afvalstoffen 2018. 254 Art. 11.2 b) Kaderrichtlijn Afvalstoffen 2008. 255 Art. 3.17bis Kaderrichtlijn Afvalstoffen 2018.

256 X, “Guidance on the interpretation of the term backfilling”, Brussel, Eurostat en X, “Guidance on the

Interpretation of Key Provisions of Directive 2008/98/EC on Waste”, Brussel, Directoraat-generaal Milieu, 2012, 34.

51 de afvalstoffenhiërarchie, zoals die welke zijn vermeld in bijlage IV bis of andere passende instrumenten en maatregelen.”257 Deze bijlage is ook geheel nieuw.

Een uitgebreidere uitleg van de verschillende niveaus van de afvalhiërarchie volgt na dit hoofdstuk. Dat neemt niet weg dat preventie, hergebruik en recycling principes zijn van het Europees afvalbeheer, ze maken namelijk deel uit van het kernprincipe van de afvalhiërarchie. Er werd voor gekozen om de verschillende niveaus in een ander deel te bespreken omdat de aanpassingen die in 2018 zijn doorgevoerd veel impact erop hebben, vooral op preventie. Een apart hoofdstuk erover is dan ook gerechtvaardigd.

6.2.2 Zelfvoorziening en nabijheid

Het nabijheidsprincipe vindt zijn grond in het Art. 191 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Het “beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden”258 staat in dat artikel naast de andere hoofddoelstelling en kernprincipes van het

Europees milieubeleid.

Dit algemene EU-principe wordt hoofdzakelijk gebruikt om afvalbeheer te reguleren.259 Het wordt

veruitwendigd in art. 16 Kaderrichtlijn Afvalstoffen en is in 2018 niet aangepast. Het stelt dat lidstaten een netwerk van afvalverwijderingsinstallaties en installaties van nuttige toepassing moeten inrichten. Dit kan eventueel in samenwerking met andere EU-lidstaten.260 De verwerking van afvalstoffen moet

gebeuren “in een van de meest nabijgelegen daartoe geschikte installaties”.261 Het doel is dat de EU

als geheel zelfvoorzienend wordt wat betreft de verwerking van afvalstoffen en dat lidstaten dit afzonderlijk trachten te verwezenlijken “rekening houdend met de geografische omstandigheden en de behoefte aan gespecialiseerde installaties voor bepaalde soorten afval.”262

Men kan de vraag stellen hoe dit principe zich verhoudt tegenover het vrij verkeer van goederen in de interne markt. In 1992 gaf het Europees Hof van Justitie uitsluitsel over die vraag. In zijn arrest stelt het Hof dat afvalstoffen weldegelijk een goed zijn, 263 maar dat het principe van vrij verkeer toch sterk

beperkt wordt door het principe van zelfvoorziening en nabijheid. Afvalstoffen moeten namelijk worden “verwijderd zo dicht mogelijk bij de plaats waar zij zijn geproduceerd”.264

257 Art. 4.3 Kaderrichtlijn Afvalstoffen 2018. 258 Art. 191.2 VWEU.

259 D. LANGLET en S. MAHMOUDI, “EU environmental law and policy”, Oxford, Oxford University Press, 2016, 54.

260 Art. 16.1 Kaderrichtlijn Afvalstoffen 2008. 261 Art. 16.3 Kaderrichtlijn Afvalstoffen 2008. 262 Art. 16.2 Kaderrichtlijn Afvalstoffen 2008.

263 Overw. 28, HvJ 9 juli 1992, nr. C-2/90, ECLI:EU:C:1992:310. 264 Overw. 34, HvJ 9 juli 1992, nr. C-2/90, ECLI:EU:C:1992:310.

52

6.2.3 Vervuiler betaalt

Ook het principe van vervuiler betaalt komt uit art. 191 VWEU.265 Toegepast op afvalbeheer wil het

zeggen dat “de kosten van het afvalbeheer worden gedragen door de eerste afvalproducent, de huidige of de vorige houders van afvalstoffen.”266

In 2018 werd het artikel licht aangepast. Er werd verduidelijkt dat onder kosten van het afvalbeheer onder meer moet verstaan worden, “de kosten voor de noodzakelijke infrastructuur en de exploitatie ervan”.267 Aan het tweede lid werd toegevoegd dat dit geldt onverminderd art. 8 en 8bis, de nieuwe

regeling van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid.268 Op die regeling wordt later nog

uitgebreid op teruggekomen (zie 6.5).

6.2.4 Planning

Volgens het planningsprincipe moeten lidstaten afvalbeheerplannen opstellen. Deze afvalbeheerplannen “bestrijken, afzonderlijk of gezamenlijk, het hele geografische grondgebied van de betrokken lidstaat.”269

“De afvalbeheerplannen bevatten een analyse van de bestaande situatie inzake afvalbeheer in het betrokken geografisch gebied, alsmede de maatregelen die moeten worden genomen om voorbereiding voor hergebruik, recycling, andere vormen van nuttige toepassing en verwijdering van afvalstoffen milieuvriendelijker te maken en een evaluatie van de wijze hoe het plan de uitvoering van de doelstellingen en de bepalingen van de richtlijn zal ondersteunen.”270

Het artikel schrijft voor welke elementen een afvalbeheerplan ten minste moet bevatten. In 2018 werd deze opsomming gewijzigd. Kwamen erbij:

- maatregelen betreffende afvalstoffen die aanzienlijke hoeveelheden kritieke grondstoffen bevatten;

- een beoordeling van de investeringen en andere financiële middelen die nodig zijn om afvalinstallaties te sluiten of in extra afvalverwerkingsinfrastructuur te voorzien als gevolg van het zelfvoorzienings- en nabijheidsprincipe;

- informatie over maatregelen genomen betreffende het weren van bepaalde afvalstoffen op stortplaatsen;

- een beoordeling van de bestaande regelingen voor afvalinzameling en van de behoefte aan nieuwe inzamelingsregelingen;

- maatregelen tegen zwerfafval; en

- “passende kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren en doelstellingen, met name voor de hoeveelheid geproduceerd afval en de verwerking ervan en voor stedelijk afval dat wordt verwijderd of energieterugwinning ondergaat.”271

265 Art. 191.2 VWEU.

266 Art. 14.1 Kaderrichtlijn Afvalstoffen 2008. 267 Art. 14.1 Kaderrichtlijn Afvalstoffen 2018. 268 Art. 14.2 Kaderrichtlijn Afvalstoffen 2018. 269 Art. 28.1 Kaderrichtlijn Afvalstoffen 2008. 270 Art. 28.2 Kaderrichtlijn Afvalstoffen 2008. 271 Art. 28.3 Kaderrichtlijn Afvalstoffen 2018.

53 Lidstaten moeten ook een afvalplan opstellen dat specifiek betrekking heeft op afvalpreventie, de zogenaamde afvalpreventieprogramma’s.272 Deze programma’s zullen worden besproken onder deel

‘6.3 Preventie’.

Van artikel 30 tot en met artikel 33 staan de procedurevereisten van de afvalbeheerplannen. Deze zijn in 2018 licht aangepast. Deze aanpassingen zijn echter enkel relevant voor de afvalpreventieprogramma’s en zullen dan ook samen daarmee besproken worden.

6.2.5 Vergunning en registratie

Afvalbeheersactiviteiten zijn onderworpen aan een vergunning, of ten minste aan registratie. De artikelen 23 tot en met 27 beschrijven die verplichtingen. In 2018 is enkel artikel 27 aangepast. Een bespreking hiervan is echter niet relevant voor deze thesis.

6.2.6 Inspectie en controle

Volgens artikel 34 zijn “inrichtingen of ondernemingen die afvalverwerkingshandelingen verrichten, inrichtingen of ondernemingen die beroepsmatig afvalstoffen inzamelen of vervoeren, makelaars en handelaars, en inrichtingen of ondernemingen die gevaarlijke afvalstoffen produceren” onderworpen aan periodieke inspecties. Dit artikel is in 2018 niet aangepast.

Volgens artikel 35 moeten een aantal inrichtingen en ondernemingen registers bijhouden. Vergunningsplichtige inrichtingen en producenten, professionele vervoerders en verzamelaars en handelaars en makelaars van gevaarlijke afvalstoffen vallen onder deze verplichting.273

In 2018 werd een vierde lid aan artikel 35 toegevoegd. Het maakt de creatie van elektronische registers verplicht.274

6.3 Preventie

Preventie is een algemeen kernprincipe van het Europees milieubeleid.275 Daarnaast staat

afvalpreventie helemaal bovenaan aan de afvalhiërarchie. De EU zet hier dan ook sterk op in. In 2018 zijn de bepalingen over afvalpreventie sterk uitgebreid en werd het algemeen gezien meer een prioriteit.276 Want, zo staat in de preambule van richtlijn 2018/851, “afvalpreventie is de efficiëntste

manier om de hulpbronnenefficiëntie te verbeteren en het milieueffect van afval te verminderen.”277

Iets dat echter niet werd aangepast is de definitie van afvalpreventie. Deze luidt nog steeds als volgt: “maatregelen die worden genomen voordat een stof, materiaal of product afvalstof is geworden, ter vermindering van:

a) de hoeveelheid afvalstoffen, inclusief via het hergebruik van producten of de verlenging van de levensduur van producten;

272 Art. 29 Kaderrichtlijn Afvalstoffen 2018. 273 Art. 35 Kaderrichtlijn Afvalstoffen 2018. 274 Art. 35.4 Kaderrichtlijn Afvalstoffen 2018. 275 Art. 191.2 VWEU.

276 COM/2015/0614 final, 12 december 2015 “Maak de cirkel rond - Een EU-actieplan voor de circulaire economie”, 8.

54 b) de negatieve gevolgen van de geproduceerde afvalstoffen voor het milieu en de menselijke

gezondheid; of

c) het gehalte aan schadelijke stoffen in materialen en producten”278

Het begrip mag niet verward worden met afvalvermindering. Dat concept omvat elke vorm van actie die bijdraagt tot het verminderen van de uiteindelijke afvalverwijdering. Het heeft dus een bredere betekenis en heeft in tegenstelling tot afvalpreventie ook betrekking op recycling.279

6.3.1 Afvalpreventie (art. 9)

Het feit dat afvalpreventie belangrijk is in het nieuwe afvalbeheerbeleid van de EU valt ook af te leiden uit het feit dat artikel 9, het artikel over afvalpreventie, volledig is vervangen door een veel uitgebreider artikel.

In het eerste lid van het artikel kondigt zich onmiddellijk een grote verandering aan. Het is een opsomming van 13 zaken waaraan de afvalpreventiemaatregelen van lidstaten moeten voldoen. Er wordt hierbij nadruk gelegd op hergebruik, repareerbaarheid, opwaardeerbaarheid, levensmiddelenafval, gevaarlijke stoffen en zwerfafval. Een gedetailleerde bespreking van de afvalpreventiemaatregelen en hun inhoud volgt onder 6.3.4.

Het tweede lid draagt aan het Europees Agentschap voor chemische stoffen op om een databank op te richten van gevaarlijke stoffen in de zin van art. 57 juncto art. 33.1 REACH-verordening.280

Leveranciers in de zin van art. 3.33 REACH-verordening van voorwerpen die deze stoffen bevatten moeten deze informatie overbrengen aan het agentschap. Het Agentschap onderhoudt deze databank en “verleent afvalverwerkers toegang tot die databank. Het Agentschap verleent op verzoek ook consumenten toegang tot die databank.”281

Leden drie tot en met zeven gaan over het monitoren en evalueren van de afvalpreventiemaatregelen. Lidstaten dienen dit zelf te doen op basis van een gemeenschappelijke methode die ontwikkeld dient te worden door de Commissie.282 Leden vijf, zes en acht focussen specifiek op het monitoren en

evalueren van maatregelen ter preventie van levensmiddelenafval op basis van en nog te creëren gemeenschappelijke methode.283 Preventie van levensmiddelenafval krijgt dus een aparte behandeling

en zodus extra aandacht.

Er wordt ook extra aandacht besteed aan hergebruik. Volgens lid negen dient de Commissie tegen het einde van 2024 te onderzoeke “of er maatregelen kunnen worden getroffen om hergebruik van producten aan te moedigen, onder meer door meetbare doelstellingen vast te stellen. De Commissie

278 Art. 3.12 Kaderrichtlijn Afvalstoffen 2008.

279 J.P. HANNEQUART, “Circular Economy: The Political and Legal Ambition of the European Union”, La Louvière, Le Livre en Papier, 2018, 148.

280 Het gaat hier om stoffen die voldoen aan de criteria vermeld in art. 57 en in een concentratie van meer dan 0,1 gewichtsprocent (g/g) is gemeten. De criteria bestaan onder meer uit kankerverwekkendheid, toxiciteit en de aanwezigheid van schadelijke effecten voor de seksuele functie, de vruchtbaarheid of de ontwikkeling. Art. 57 juncto art. 33.1 REACH-verordening.

281 Art. 9.2 Kaderrichtlijn Afvalstoffen 2018. 282 Art. 9.4 en 9.7 Kaderrichtlijn Afvalstoffen 2018. 283 Art. 9.5, 9.6 en 9.8 Kaderrichtlijn Afvalstoffen 2018.

55 onderzoekt tevens of het haalbaar is om andere afvalpreventiedoelstellingen vast te stellen, waaronder doelstellingen voor afvalvermindering.”284

6.3.2 Afvalpreventieprogramma’s (art. 29)

Artikel 29 heeft ook een aanpassing ondergaan, zij het niet zo groot als die van artikel 9.

Aan het eerste lid werd toegevoegd dat de afvalpreventieprogramma’s van de lidstaten op zijn minst moeten bestaan uit de afvalpreventiemaatregelen van art. 9.1.285

De aanpassingen aan het tweede lid zijn eveneens het gevolg van andere aanpassingen aan de richtlijn. Zo wordt er toegevoegd dat de bijdrage van de afvalpreventiemaatregelen aan de afvalpreventie moet worden beschreven. Daarnaast wordt de nieuwe bijlage IV bis in het artikel ingeschreven. In die bijlage staan voorbeelden van economische instrumenten en andere maatregelen om de toepassing van de afvalhiërarchie te stimuleren. Het tweede lid draagt op aan de lidstaten om de bijdrage van die instrumenten en maatregelen aan afvalpreventie te beschrijven.286

Het belang dat de Europese wetgever hecht aan de preventie van levensmiddelenafval wordt ook duidelijk in het nieuwe lid 2bis. Er wordt daarin opgedragen aan de lidstaten om programma’s vast te stellen specifiek ter preventie van levensmiddelenafval.287

De controle en evaluatie van de afvalpreventieprogramma’s worden strakker gehouden in aanpassingen aan de artikelen 30 en 33. Lid 2 van artikel 33 wordt dusdanig aangepast door aan de Commissie meer controlebevoegdheid te geven.288 Het tweede lid van artikel 30 codificeert de reeds

bestaande praktijk dat het Europees Milieuagentschap een tweejaarlijks rapport uitbrengt die de voltooiing en tenuitvoerlegging van de nationale afvalpreventieprogramma’s evalueert.289

6.3.3 Algemene beoordeling

De veranderingen op vlak van preventie zijn aanzienlijk. Vroeger was een veel gehoorde kritiek dat de richtlijn niet voldoende inzette op preventie. Zo waren de precieze voorschriften enkel gericht op materialen die reeds afval waren geworden en bevatte het geen concrete, dwingende bepalingen om de creatie van afval te vermijden.290 Eigenlijke afvalpreventie werd in de richtlijn van 2008 dus

grotendeels over het hoofd gezien.

Hiernaast waren de enige afvalpreventiemaatregelen die toen in de richtlijn stonden niet-bindend. Artikel 29 verwees in 2008 naar bijlage IV van de richtlijn waar ter voorbeeld

284 Art. 9.9 Kaderrichtlijn Afvalstoffen 2018. 285 Art. 29.1 Kaderrichtlijn Afvalstoffen 2018. 286 Art. 29.2 Kaderrichtlijn Afvalstoffen 2018. 287 Art. 29.2bis Kaderrichtlijn Afvalstoffen 2018. 288 Art. 33.2 Kaderrichtlijn Afvalstoffen 2018. 289 Art. 30.2 Kaderrichtlijn Afvalstoffen 2018.

290 E. SCOTFORD, “Trash or treasure: policy tensions in EC waste regulation”, Journal of Environmental Law 2017, 374.

56 afvalpreventiemaatregelen stonden. Het feit dat deze maatregelen niet-bindend van aard waren en ze bijgevolg ineffectief waren in het voorkomen van afval past in dezelfde kritiek.291

De situatie is toch wel verbeterd in 2018. Dit is in grote mate te danken aan het opnemen van de