• No results found

Theorie over leerstijlen

In document Effectief leren ondernemen (pagina 34-43)

2 Theoretisch kader

2.3 Leren ondernemen

2.3.3 Theorie over leerstijlen

In deze paragraaf worden de belangrijkste theoretische modellen over leerstijlen behandeld. Een leerstijl kan worden gezien als de consistente manier waarop iemand stimuli gebruikt en daarop reageert in de context van het leren. Keefe (1997) definieert leerstijlen als:

"composite of characteristic cognitive, affective, and physiological factors that serve as relatively stable indicators of how a learner perceives, interacts with, and responds to the learning environment”

Stewart & Felicetty (1992) definiëren leerstijlen als:

“Those educational conditions under which a person is most likely to learn."

Bij leerstijlen is dus niet relevant wat er wordt geleerd, maar wel hoe mensen graag leren.

De meest bekende onderzoeker op het gebied van ‘leren’ is Kolb (1984). In zijn leerstijltheorie beargumenteert hij dat het leren het best kan worden gezien als een continu proces van opdoen van ervaringen (Driessen, 2005). Tegenwoordig wordt de leerstijltheorie van Kolb erkend door docenten, managers, trainers en onderzoekers als het fundamentele concept voor het uitleggen en begrijpen van hoe mensen leren.

De leerstijltheorie van Kolb noemt vier leerstijlen (onze voorkeuren), welke zijn gebaseerd op een leercyclus met vier fasen. Deze leercyclus presenteert Kolb als het centrale element in zijn leerstijltheorie. De (logisch op elkaar volgende) leerfasen zijn:

- Concreet ervaren (Voelen)

- Waarnemen en overdenken (Kijken) - Abstracte begripsvorming (Denken) - Actief experimenteren (Doen)

Het ‘concreet ervaren’ vormt een basis voor ‘waarnemen en overdenken’. Deze observaties worden gedistilleerd tot ‘abstracte concepten’ welke weer zorgen voor mogelijk acties die getest kunnen worden door ‘actief experimenteren’.

Volgens Kolb vormt dit proces in een ideale situatie een leercyclus, waar bij de persoon die iets leert alle fasen doormaakt. Figuur 1.4 laat een grafische weergave van de hierboven genoemde leercyclus zien.

Figuur 2.4 Het cyclisch leermodel (Kolb, 1984)

Kolb legt uit dat verschillende mensen de leercyclus ook op verschillende manieren doorlopen. Echter, wanneer fasen worden overgeslagen of te snel worden doorlopen, daalt

nadenkt, inzichten worden pas echt bruikbaar als je ze uitprobeert (experimenteren) en toetst (ervaring, reflectie).

In het voorgaande werd gesteld dat men zich het leerproces kan voorstellen als een cyclisch proces van vier fasen die idealiter altijd in dezelfde volgorde (maar niet altijd vanuit hetzelfde beginpunt) worden doorlopen. Mensen hebben echter voorkeuren voor bepaalde fasen uit de cyclus: ze beginnen bij voorkeur in één bepaalde fase of besteden er de meeste tijd aan. Een mathematicus zal veel tijd besteden aan abstracte begripsvorming, terwijl een bedrijfsleider zich eerder zal richten op het in de praktijk toetsen van ideeën.

Volgens Kolb hebben mensen de neiging om vooral de leerfase te ontwikkelen waarin zij toch al sterk zijn. Hij pleit er voor dat mensen ook aandacht besteden aan manieren van leren waarin ze minder goed zijn. De leercyclus kan dan meer volledig en evenwichtig doorlopen worden, waarbij elke fase voldoende aandacht krijgt.

De voorkeur voor een bepaalde leerstijl ontstaat door twee variabelen, welke Kolb presenteert als dimensies waarop verschillen in leren geconstateerd kunnen worden. De eerste dimensie loopt van concreet ervaren naar abstract theoretiseren. De tweede dimensie loopt van actief experimenteren naar reflectief observeren.

Belangrijk om te vermelden is dat de uiteinden van de dimensies met elkaar conflicteren. Dit wil zeggen dat iemand niet tegelijkertijd ‘concreet kan ervaren’ en ‘abstract kan theoretiseren’. Ook kunnen we niet tegelijkertijd ‘actief experimenteren’ en ‘reflectief observeren’. Dit lossen we op door een keuze te maken in iedere leersituatie. Bij elke leersituatie kiezen we ervoor om te ‘denken’ of te ‘voelen’ en tegelijkertijd kiezen we om te ‘doen’ of om te ‘kijken’.

Het resultaat van deze twee beslissingen vormt onze leerstijl. We kiezen een manier om de ervaring op te nemen en een manier om een ervaring te verwerken tot iets bruikbaars. De leerstijlen van Kolb zijn:

Leerstijl: Dromer (Diverging)

Deze mensen zijn in staat om dingen vanuit verschillende perspectieven te bekijken. Ze zijn gevoelig. Ze kijken liever dan dat ze iets doen en hebben de neiging informatie te verzamelen en hun fantasie gebruiken om problemen op te lossen. Dromers kunnen een concrete situatie het best vanuit verschillende oogpunten zien. Ze hebben een brede culturele interesse en houden ervan om informatie te verzamelen. Ze zijn geïnteresseerd in mensen, zijn emotioneel en zijn vaak creatief. Dromers hebben een voorkeur voor het werken in groepen, kunnen goed luisteren en ontvangen graag feedback.

Leerstijl: Denker (Assimilating)

De denker hanteert een precieze en logische aanpak. Ideeën en concepten zijn belangrijker dan mensen. Voor deze mensen is een duidelijke uitleg belangrijker dan een praktische mogelijkheid. Ze blinken uit in het begrijpen van brede informatie en het organiseren daarvan in een concreet concept. Denkers zijn minder gefocust op mensen en meer geïnteresseerd in ideeën en abstracte concepten. Ze worden meer aangetrokken tot logische theorieën dan tot praktische benaderingen. Denkers zijn belangrijk voor effectiviteit in informatie en de wetenschap.

Leerstijl: Beslisser (Converging)

Mensen met een beslissende leerstijl kunnen problemen oplossen en gebruiken het geleerde om oplossingen te vinden voor praktische problemen. Ze hebben een voorkeur voor technische taken en hebben niet zo veel met mensen en inter-persoonlijke aspecten. Beslissers zijn het best in het vinden van praktische toepassingen voor ideeën en theorieën. Ze kunnen problemen oplossen en beslissingen maken door het vinden van oplossingen voor vragen en problemen. Deze leerstijl creëert met name specialistische en technologische mogelijkheden. beslissers houden van experimenteren met nieuwe ideeën en van werken met praktische toepassingsmogelijkheden. De werkwijzen van de beslisser is doelgericht en planmatig.

Leerstijl: Doener (Accommodating)

praktische, experimentele aanpak. Ze worden aangetrokken tot nieuwe uitdagingen en ervaringen en tot het uitvoeren van plannen. Over het algemeen functioneren zij vanuit hun instinct en niet vanuit logische analyses. Deze leerstijl is vooral nuttig wanneer er actie en initiatief nodig is. Mensen met deze leerstijl werken bij voorkeur in teams om taken te volbrengen. Zij stellen doelen, werken actief in het veld en proberen verschillende dingen om hun doel te bereiken.

In figuur 2.5 is een overzicht te vinden met leerstijlen van Kolb en de wijze waarop deze ontstaan.

Figuur 2.5 Kolbs leerstijlen (gebaseerd op Kolbs Learning Styles, 1984. Aangepast door Jeroen Veneman, 2010)

Zoals voor ieder model, geldt ook voor deze leerstijltheorie dat dit een gids is en geen exacte beschrijving van de werkelijkheid. Niettemin ondervinden de meeste mensen een sterke voorkeur voor één bepaalde leerstijl. De capaciteit om tussen leerstijlen te ‘wisselen’ of verschillende leerstijlen te gebruiken is vrij zeldzaam en niet veel mensen zijn hiertoe in staat.

Simpel gezegd hebben mensen met een duidelijke voorkeur voor een bepaalde leerstijl de neiging om effectiever te leren wanneer het leren is georiënteerd volgens hun voorkeur. ‘Denkers’ vinden het bijvoorbeeld onprettig om in een bepaalde situatie in het diepe gegooid te worden zonder van te voren duidelijke instructies te hebben gekregen. Aan de andere kant vinden ‘doeners’ het frustrerend als zij veel instructies en regels moeten lezen om een bepaalde taak te kunnen volbrengen (businessballs.com).

Een ander veel gebruikt model voor het in kaart brengen van leerstijlen is de Myers-Briggs Type Indicator (MBTI). Met dit model wordt het functioneren van mensen verklaard. Het is het meest gebruikte - en best onderzochte - instrument om verschillen tussen persoonlijkheden en leerstijlen te begrijpen. Het model is ontwikkeld door Katharine Cook Briggs en haar dochter, Isabel Briggs Myers op basis van theorieën van Carl Gustav Jung (Myers, 1962).

Het basisidee van de MBTI is dat gedragsverschillen niet zo toevallig zijn als ze op het eerste gezicht lijken. Volgens de ontwikkelaars is gedrag een gevolg van een aangeboren voorkeur in de manier waarop mensen de wereld waarnemen en op basis waarvan beslissingen worden genomen. Hiermee verwijzen zij rechtstreeks naar de theorie van archetypen van Jung (Driessen, 2005).

MBTI beschrijft persoonlijkheidsvoorkeuren en leerstijlen in vier verschillende dimensies. Elke dimensie zegt iets over levenshouding en gedragsstijl en heeft twee tegenpolen:

Extraversion (E) of Introversion (I)

Geeft er de voorkeur aan om energie te putten uit de wereld buiten zichzelf, zoals activiteiten, mensen en dingen.

Geeft er de voorkeur aan om energie te putten uit de wereld van reflectie, gevoel en ideeën.

Sensing (S) of Intuition (N)

Geeft er de voorkeur aan om zich te richten op informatie verkregen via de vijf zintuigen en op praktische

toepassingen.

Geeft er de voorkeur aan om zich te richten op patronen, verbindingen en mogelijke

betekenissen.

Thinking (T) of Feeling (F)

Geeft er de voorkeur aan om beslissingen te baseren op logica en objectieve analyse van oorzaak en gevolg.

Geeft er de voorkeur aan om beslissingen te baseren op een waarderingsproces, en neemt daarbij in overweging wat belangrijk is voor anderen.

Judging (J) of Perceiving (P)

Houdt van een geplande, geordende benadering tot het leven en geeft er de voorkeur aan dat dingen beslist zijn.

Houdt van een flexibele, spontane benadering en geeft er de voorkeur aan om mogelijkheden open te houden.

Door het combineren van de bovenstaande vier dimensies, kunnen 16 persoonlijkheidstypes of bijbehorende leerstijlen worden onderscheiden. Een overzicht van deze 16 types staat weergegeven in Tabel 2.1.

Tabel 2.1: 16 MBTI types (Driessen 2005, aangepast door Jeroen Veneman 2009) Performer (ESFP) Spontaan Bemiddelaar Positief Supervisor (ESTJ) Praktisch Georganiseerd Nuchter

Field Marshal (ENTJ)

Dynamisch Resoluut Direct Teacher (ENFJ) Overredend Empathisch Behulpzaam Composer (ISFP) Gevoelig Loyaal Vriendelijk Inspector (ISTJ) Verantwoordelijk Objectief Gereserveerd Mastermind (INTJ) Autonoom Originele denker Innovatief Counselor (INFJ) Vastberaden Conceptueel Unieke bijdrage Promoter (ESTP) Actiegericht Situationeel Realistisch Provider (ESFJ) Betrokken Sociaal Zorgzaam Inventor (ENTP) Vindingrijk Creatieve denker Stimulerend Champion (ENFP) Energiek Warm Enthousiast Crafter (ISTP) Spontaan Onafhankelijk Concreet analytisch Protector (ISFJ) Geduldig Realistisch Toegewijd Architect (INTP) Onafhankelijk Conceptueel Creatief Healer (INFP) Idealistisch Flexibel Ideegericht

Er zijn een aantal belangrijke overeenkomsten te onderscheiden tussen de leerstijlen van Kolb en de Myers-Briggs Type Indicator. Zo gaf Kolb zelf aan dat de ‘Introversion – Etraversion’ dimensie in grote mate overeen komt met Kolb’s dimensie die loopt van actief experimenteren (doen) naar reflectief observeren (kijken). Verder correleert de ‘Feeling - Thinking’ dimensie van Myers en Briggs met de (verticale) dimensie van Kolb die loopt van concreet ervaren (voelen) naar abstracte begripsvorming (denken).

Ook de inventarisatie van leerstijlen (ILS) van Jan Vermunt (1994) is een instrument dat gebruikt kan worden om leerstijlen te meten. Deze methodiek is vooral gericht op leren in het onderwijs. Vermunt onderscheidt 3 leerstijlen:

De reproductiegerichte stijl:

De persoon die deze stijl gebruikt, houdt van ‘stampen’. Hij is gericht op het letterlijk reproduceren van de leerstof en houdt van toetsen.

De betekenisgerichte stijl:

Deze persoon richt zijn aandacht vooral op de hoofdzaken van de te bestuderen stof. Hij onderzoekt de standpunten, ideeën en conclusies, legt verbanden en vormt ook zijn eigen

De toepassingsgerichte stijl:

Deze persoon richt zich vooral op de toepassingsmogelijkheden van de leerstof. Hij wil weten of de leerstof relevant is voor de praktijk en heeft vooral behoefte aan concrete informatie en voorbeelden.

De leerstijl volgens Vermunt zegt iets over de richting die een persoon geeft aan zijn leren. Zo kan men leren vanuit persoonlijke interesse, om een diploma te halen of om een beroep te leren

Een belangrijk verschil tussen de theorie van Kolb en de theorie van Vermunt is dat de theorie van Kolb uitgaat van verschillen in leerstijl bij het functionele leren, dat wil zeggen iets leren om er ook iets mee te kunnen doen. In de theorie van Vermunt wordt het begrip leerstijl meer benaderd vanuit de invalshoek van het schoolse leren, dat wil zeggen: welke leerstijl hanteert de leerling bij voorkeur om zich de stof eigen te maken.

Naast individuen kunnen ook organisaties op verschillende manieren informatie verwerken en leren. Shrivastava (1983) ontwierp een typologie van 6 verschillende leerstrategieën voor organisaties. Uit zijn onderzoek komen de volgende leerstijlen van organisaties naar voren:

- “One-man institution”

- “Information seeking culture” - “Participative learning system” - “Formal management system” - “Bureaucratic learning system” - “Mythological learning system”

Deze leerstrategieën van organisaties zijn onderverdeeld in twee categorieën, namelijk de langzaam lerende organisaties en de snel lerende organisaties. Aangezien dit onderzoek zich richt op leerstijlen van ondernemers (individuen), wordt er verder niet ingegaan op leren door organisaties.

In document Effectief leren ondernemen (pagina 34-43)